Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[verzoeker 1] ,
[verzoeker 2] ,
1.Het verloop van de procedure
2.De vaststaande feiten
‘Deze arbeidsovereenkomst treedt met ingang van 1 januari 2016 in werking. Voor het berekenen van het aantal dienstjaren van de werknemer bij werkgever dan wel één van haar rechtsvoorgangers, wordt de werknemer geacht in dienst te zijn getreden op 1 januari 2016 (-).’Artikel 5 lid 1 luidt:
‘De werknemer werkt in onregelmatige diensten gedurende 5,0 dagen per week. Per week wordt gemiddeld 15,00 uur arbeid verricht (-).’Connexxion heeft de van Hoektax overgenomen werknemers geen vaste aanstelling willen geven. Zij heeft hen voorshands ook niet voor meer dan 15 uren per week in dienst willen nemen, omdat zij
‘eerst meer gevoel bij de routes (wil) krijgen alvorens hogere contracten af te geven (-). Na verloop van tijd worden de contracten van de chauffeurs op de routes afgestemd. Tot die tijd worden de extra gewerkte uren als meeruren uitbetaald (-)’,aldus de regiomanager van Connexxion in een e-mail van 21 september 2015 aan Hoektax. In artikel 7 is bepaald:
‘Het salaris van de werknemer bedraagt(voor [verzoeker 1] )
€ 2.122,38 bruto per maand(voor [verzoeker 2] is dit € 2.163,76 bruto per maand)
bij een fulltime dienstverband. Voor de werknemer geldt een arbeidspercentage van 37,500% (-).’Op de arbeidsovereenkomsten is de CAO Taxivervoer van toepassing verklaard.
‘(O)m onzekerheid of een geschil over het al dan niet meetellen van de dienstjaren bij Hoek bij een eventueel te betalen transitievergoeding bij het einde van het dienstverband met Connexxion te voorkomen’is daarin bepaald dat de aan 1 januari 2016 voorafgegane jaren niet meetellen voor de berekening van het recht op en de hoogte van een transitievergoeding.
‘het werk naar CTS (hebben) gevolgd’meende Hoektax alsnog aan hen geen transitievergoeding verschuldigd te zijn.
3.De verzoeken en het daartegen gevoerde verweer
4.De beoordeling van het geschil
‘de vorige concessiehouder/werkgever geen transitievergoeding verschuldigd is indien de concessie overgaat naar een nieuwe werkgever omdat sprake is van opvolgend werkgeverschap waarbij opgebouwde rechten meegaan naar de nieuwe werkgever en de werknemer dit dienstverband aanvaardt daarmee het initiatief nemend voor de beëindiging van het dienstverband met de vorige werkgever.’
‘In een geval als geschetst door de leden van de fractie van de VVD geldt dat de vorige concessiehouder/werkgever geen transitievergoeding verschuldigd is als de concessie wordt verleend aan een nieuwe werkgever en de werknemer deze concessie volgt en aldus een arbeidsovereenkomst sluit met de nieuwe werkgever. In dat geval geldt, net als in het op pagina 73 van de nota naar aanleiding van het verslag opgenomen voorbeeld ten aanzien van de uitzendkracht, dat de werknemer in een dergelijk geval zelf zal bepalen of hij al dan niet in dienst treedt van de inlenende organisatie. De beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met de vorige concessiehouder wordt in dit geval geacht te zijn verricht op initiatief van de werknemer. Op basis van artikel 7:673, vierde lid, onderdeel b, BW geldt dat de opbouw van de transitievergoeding doorloopt bij de nieuwe werkgever. Als bij een overgang naar de opvolgende werkgever niettemin reeds een transitievergoeding is betaald, dan kan deze, op grond van het voorgestelde artikel 7:673, vijfde lid, BW overigens wel in mindering gebracht worden op een eventueel op enig moment door de opvolgend werkgever te betalen transitievergoeding.’
‘De leden van de VVD-fractie merken op de vraag te hebben gesteld of de beëindiging van een arbeidsovereenkomst ook geacht wordt te zijn verricht op initiatief van de werknemer indien een onderneming, niet zijnde een uitzendonderneming, (anders dan bij beantwoording van de vragen in de nota naar aanleiding van het verslag, pagina 74 bovenaan) een bestaande opdracht na een nieuwe aanbestedingsprocedure betreffende diezelfde opdracht verliest waarna de medewerker in kwestie een dienstverband aanvaardt bij de onderneming die de betreffende opdracht na de aanbestedingsprocedure verkrijgt. Zij menen dat het antwoord van de regering de situatie openlaat dat een werknemer de baan aanvaardt bij de opvolgende werkgever (de nieuwe concessiehouder) zonder zijn baan bij zijn huidige werkgever op te zeggen. Zij vragen wat geldt met betrekking tot de transitievergoeding als de oude werkgever vervolgens de arbeidsovereenkomst met toestemming van UWV opzegt. Naar aanleiding hiervan merkt de regering op dat het antwoord in de memorie van antwoord waar naar wordt verwezen de door deze leden bedoelde situatie niet openlaat nu daarin is gesteld dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de vorige concessiehouder geacht wordt te zijn verricht op initiatief van de werknemer indien deze een dienstverband aanvaardt bij de nieuwe concessiehouder. Het betreft hier aldus juist de situatie waar deze leden op doelen - beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de oude werkgever bij overgang van een concessie en indiensttreding van een werknemer bij de nieuwe concessiehouder - nu bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werknemer zelf, deze daadwerkelijk op zijn initiatief wordt beëindigd.’