ECLI:NL:RBMNE:2016:2962

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
16/659956-14 ontneming
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepkwekerij

Op 4 maart 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in Utrecht, een vonnis gewezen in de strafzaak tegen een veroordeelde, geboren in Irak, die betrokken was bij een hennepkwekerij. De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat was geschat op € 92.978,56. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie zijn vordering gewijzigd naar een bedrag van € 10.000,00, gebaseerd op de verklaring van de veroordeelde dat hij vijf keer had geoogst en per oogst € 2.000,00 had ontvangen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde op 18 december 2012 opzettelijk 208 hennepplanten aanwezig had. Daarnaast zijn er voldoende aanwijzingen dat hij ook voor deze datum hennepplanten aanwezig heeft gehad. De rechtbank heeft de verklaring van de veroordeelde in aanmerking genomen, waarin hij aangaf dat hij zijn woning beschikbaar had gesteld voor het kweken van hennep en dat er in zijn woning vanaf begin 2012 hennep was gekweekt.

De rechtbank heeft het netto wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 9.000,00, gebaseerd op vier geslaagde oogsten met een gemiddeld bedrag van € 2.250,00 per oogst. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen en de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de staat van het vastgestelde bedrag van € 9.000,00. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 maart 2016.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/659956-14 ontneming [P]
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 maart 2016
in de strafzaak tegen
[veroordeelde] ,
geboren op [1983] te [geboorteplaats] (Irak),
wonende [adres] , [woonplaats] .

1.Deprocedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/659956-14 waaruit blijkt dat veroordeelde op 4 maart 2016 door de rechtbank is veroordeeld ter zake van het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod tot de in die uitspraak vermelde straf;
- het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van 5 maart 2014, bijlage 18 van proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij met proces-verbaalnummer 2012083171;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 4 maart 2016;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Tevens is de veroordeelde gehoord.

2.De beoordeling

2.1
De vordering van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie strekt tot het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 92.978,56.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting zijn vordering gewijzigd, strekkende tot het opleggen van de verplichting tot betaling van € 10.000,00. Dit bedrag is gebaseerd op de verklaring van veroordeelde, zoals afgelegd bij de politie, dat er vijf maal is geoogst en dat hij telkens € 2.000,00 heeft ontvangen voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de kwekerij.
2.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de vordering uit van het - voor zover thans relevant - in dat vonnis bewezen verklaarde strafbare feit, te weten het medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van 208 hennepplanten op 18 december 2012.
Grondslag
De rechtbank heeft daarnaast voldoende aanwijzingen dat veroordeelde ook in de periode vóór 18 december 2012 opzettelijk hennepplanten aanwezig heeft gehad. Zij baseert zich hierbij op de verklaring van veroordeelde, afgelegd ter terechtzitting, dat hij zijn woning aan anderen, ten behoeve van het kweken van hennep, beschikbaar heeft gesteld. Vanaf begin 2012 is er in zijn woning hennep gekweekt. Er is vijfmaal geoogst, waarbij de eerste oogst is mislukt.
De rechtbank acht aldus voldoende aannemelijk geworden dat veroordeelde voordeel heeft genoten door middel van andere (dan de bewezen verklaarde) feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
Schatting van het voordeel
Veroordeelde heeft verklaard dat er vijf maal is geoogst. Vier maal was er een geslaagde oogst. Veroordeelde kreeg voor de geslaagde oogsten een bedrag variërend tussen de € 2.000,00 en € 2.500,00 per oogst. [1]
Op grond van de verklaring van veroordeelde zal de rechtbank een gemiddeld ontvangen bedrag van € 2.250,00 per geslaagde oogst hanteren.
Gelet op het bovenstaande stelt de rechtbank het netto wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van € 9.000,00 (4 geslaagde oogsten x € 2.250,00 per oogst).
Draagkracht veroordeelde
Niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet in staat zal zijn aan zijn betalingsverplichting te voldoen.

3.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

4.De beslissing.

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 9.000,00;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 9.000,00ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. E. Akkermans en
mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 maart 2016.

Voetnoten

1.De verklaring van veroordeelde, afgelegd ter terechtzitting van 4 maart 2016.