In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 4 maart 2016, stond de verdachte terecht voor het aanwezig hebben van hennep en het stelen van elektriciteit. De zaak werd inhoudelijk behandeld na eerdere zittingen op 7 augustus en 4 december 2015. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het kweken van hennepplanten op 18 december 2012 in Lelystad en het stelen van elektriciteit in de periode van 1 juni tot 18 december 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.
De officier van justitie beschouwde het aanwezig hebben van 208 hennepplanten als wettig en overtuigend bewezen, terwijl hij het kweken en het stelen van elektriciteit niet bewezen achtte. De rechtbank kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor het stelen van elektriciteit en sprak de verdachte vrij van dit feit. Wat betreft het aanwezig hebben van hennepplanten, erkende de rechtbank dat de verdachte dit feit had bekend, maar sprak hem vrij van het kweken van hennep, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor het aanwezig hebben van hennepplanten, wat in strijd is met de Opiumwet. De strafoplegging bestond uit een werkstraf van 80 uren, met een vervangende hechtenis van 40 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de zaak, de persoon van de verdachte en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor drugsgerelateerde feiten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de betrokken rechters en griffier aanwezig.