ECLI:NL:RBMNE:2016:2963

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
16/659956-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van hennep en vrijspraak voor het kweken en stelen van elektriciteit

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 4 maart 2016, stond de verdachte terecht voor het aanwezig hebben van hennep en het stelen van elektriciteit. De zaak werd inhoudelijk behandeld na eerdere zittingen op 7 augustus en 4 december 2015. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het kweken van hennepplanten op 18 december 2012 in Lelystad en het stelen van elektriciteit in de periode van 1 juni tot 18 december 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

De officier van justitie beschouwde het aanwezig hebben van 208 hennepplanten als wettig en overtuigend bewezen, terwijl hij het kweken en het stelen van elektriciteit niet bewezen achtte. De rechtbank kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor het stelen van elektriciteit en sprak de verdachte vrij van dit feit. Wat betreft het aanwezig hebben van hennepplanten, erkende de rechtbank dat de verdachte dit feit had bekend, maar sprak hem vrij van het kweken van hennep, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor het aanwezig hebben van hennepplanten, wat in strijd is met de Opiumwet. De strafoplegging bestond uit een werkstraf van 80 uren, met een vervangende hechtenis van 40 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de zaak, de persoon van de verdachte en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor drugsgerelateerde feiten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de betrokken rechters en griffier aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/659956-14 [P]
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 maart 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1983] te [geboorteplaats] (Irak),
wonende [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is behandeld op de terechtzittingen van 7 augustus 2015 en 4 december 2015. De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 maart 2016, waarbij de officier van justitie en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
samen met anderen op 18 december 2012 te Lelystad hennep heeft gekweekt, in elk geval ongeveer 208 hennepplanten aanwezig heeft gehad, dan wel anderen behulpzaam is geweest bij het kweken van hennep;
feit 2
samen met anderen in de periode van 1 juni 2012 tot 18 december 2012 te Lelystad elektriciteit heeft gestolen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft gepleegd. De officier van justitie baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de door verdachte afgelegde bekennende verklaringen.
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1
vrijspraak feit 2
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met anderen elektriciteit heeft gestolen. Het dossier bevat daartoe onvoldoende aanknopingspunten.
De rechtbank zal derhalve verdachte vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
4.2.2
feit 1 primair
Nu verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het onder 1 primair – impliciet subsidiair – ten laste gelegde feit, het medeplegen van het aanwezig hebben van 208 hennepplanten. wettig en overtuigend bewezen gelet op:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 4 maart 2016;
  • het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij met proces-verbaalnummer 2012083171, pagina 1 en 2;
  • het proces-verbaal Opiumwet met proces-verbaal nummer PL2562 2012083171-11, bijlage 13 van het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij proces-verbaalnummer 2012083171.
partiële vrijspraak
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte, zoals onder 1 primair - impliciet primair - ten laste is gelegd, samen met anderen opzettelijk hennep heeft geteeld, bereid, bewerkt en verwerkt. Het dossier bevat daartoe onvoldoende aanknopingspunten.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van dat deel van de tenlastelegging.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1 primair
op 18 december 2012 in de gemeente Lelystad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan [adres] , een hoeveelheid van in totaal ongeveer 208 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
feit 1 primair
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.

7.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

8.De strafoplegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis.
8.2
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het
bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de
persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is
gebleken.
Verdachte heeft zich samen (een) ander(en) schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van in totaal 208 hennepplanten, welke in een illegale kwekerij op zijn zolder stonden. Het kweken van een softdrug als hennep is een strafbaar feit dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij (langdurig) gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in softdrugs niet zelden hand in hand gaan met geweld, bedreigingen en ripdeals. Aan dergelijke handel medewerking verlenen, op welke wijze dan ook, is laakbaar en kan verdachte worden verweten.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van drugsgerelateerde feiten.
De rechtbank acht, nu verdachte wordt vrijgesproken van het kweken en telen van hennep en alleen wordt veroordeeld voor het aanwezig hebben van hennep, een werkstraf passend en geboden. De rechtbank zal, mede gelet op zijn blanco strafblad, een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank houdt er daarbij ook rekening mee dat het feit inmiddels geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis opleggen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.

  • verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 80 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. E. Akkermans en
mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 maart 2016.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1. Primair
hij op of omstreeks 18 december 2012 in de gemeente Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 208 hennepplanten en/of delen daarvan, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
Subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 18 december 2012 in de gemeente Lelystad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal)ongeveer 208 hennepplanten en/of delen daarvan, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 18 december 2012 in de gemeente Lelystad, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op één of meer tijdstip(pen), gelegen in de periode van 01 juni 2012 tot 18 december 2012 in de gemeente Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht