ECLI:NL:RBMNE:2016:2965

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
16/659076-16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor fietsendiefstal met psychiatrische en verslavingsproblematiek

Op 18 maart 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 januari 2016 in Utrecht een fiets heeft gestolen. De verdachte, geboren in 1984 in Marokko en thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Vught, heeft een geschiedenis van psychiatrische problemen en verslaving. Tijdens de zitting op 4 maart 2016 heeft de officier van justitie de bewezenverklaring van de diefstal bepleit, terwijl de verdediging zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft het feit bekend en de rechtbank heeft op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en getuigenverklaringen, geoordeeld dat het feit wettig en overtuigend bewezen is.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal en heeft hem een gevangenisstraf opgelegd van 15 dagen, gelijk aan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, evenals de problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft ook vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke veroordelingen behandeld. De proeftijd van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf is met één jaar verlengd, terwijl het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in een andere vordering tot tenuitvoerlegging. De beslissing is gebaseerd op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16
/659076-16; 16/121303-15 (vordering na voorwaardelijke veroordeling); 16/652422-15 (vordering na voorwaardelijke veroordeling) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 maart 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1984] te [geboorteplaats] (Marokko)
wonende te [woonplaats] , [adres]
thans uit andere hoofde gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Vught
raadsman mr. D.C. Dorrestein, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 maart 2016, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 24 januari 2016 te Utrecht een fiets heeft gestolen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De officier van justitie en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de door verdachte afgelegde bekennende verklaring.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 4 maart 2016;
  • het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , pagina 4 van proces-verbaalnummer Pl0900-2016025477;
  • het proces-verbaal van bevindingen, pagina 10 van proces-verbaalnummer PL0900-2016025477.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 24 januari 2016 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen een fiets, geheel of ten dele toebehorende aan een nog onbekend gebleven persoon;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Diefstal.

7.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

8.De strafoplegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 17 dagen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht op te leggen. De verdediging heeft gesteld dat verdachte 15 dagen in voorarrest heeft gezeten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het
bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de
persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is
gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een fiets. Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij reeds vele malen eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapportage van het Leger des Heils, afdeling verslavingsreclassering van 25 januari 2016 en het “Advies aan opdrachtgever toezicht” van Victas van 4 februari 2016. Bij veroordeelde is schizofrenie van het ongedifferentieerde type vastgesteld, welke door medicatie deels in remissie is. Verder is sprake van cocaïneafhankelijkheid en misbruik van cannabis.
Uit het rapport van het Leger des Heils volgt dat de huidige ambulante behandeling door Altrecht onvoldoende is om recidive te voorkomen. Veroordeelde geeft aan dat hij direct drugs zal gaan gebruiken zodra hij vrijkomt. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Geadviseerd wordt een klinische opname bij FPK Inforsa.
Uit het schrijven van Victas volgt dat verdachte op 26 januari 2016 is opgenomen in de FPC Oostvaarderskliniek, ter overbrugging van zijn opname bij FPK Inforsa. Op 28 januari 2016 heeft de Oostvaarderskliniek verdachte ontslagen omdat hij zich onbehandelbaar opstelt, zeer onrustig en geladen is en niet in een groep kan functioneren. Een heropname in een kliniek wordt zeer wenselijk geacht, maar dit kan alleen plaatsvinden door middel van een opname met een Rechterlijke Machtiging. De reclassering ziet geen mogelijkheden om verdachte te begeleiden in een voorwaardelijk kader.
Mw. [A] heeft ter terechtzitting het advies van Victas toegelicht. Twee recent aan verdachte opgelegde reclasseringstoezichten, onder andere inhoudende een klinische opname van verdachte, zijn als mislukt teruggemeld. Op dit moment is geen enkele FPA en/of FPK bereid verdachte op te nemen. Ook bij Inforsa kan verdachte niet meer terecht omdat hij niet gemotiveerd is. Zolang verdachte verdovende middelen blijft gebruiken en niet bereid is af te kicken heeft reclasseringstoezicht geen enkele meerwaarde.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet behandeld wil worden en dat hij crack wil blijven roken en hier niet mee wil stoppen. Voorts heeft verdachte aangegeven dat hij met zijn medicatie wil stoppen.
De rechtbank ziet, hoewel in verband met het terugdringen van het recidiverisico behandeling van verdachte noodzakelijk is, gelet op het vorenstaande geen enkel aanknopingspunt om verdachte een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen. Behandeling van verdachte zal in een civielrechtelijk kader moeten plaatsvinden.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest door heeft gebracht, te weten 15 dagen, passend en geboden.

9.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

9.1
parketnummer 16/121303-15
De officier van justitie heeft de verlenging van de proeftijd gevorderd ten aanzien van de voorwaardelijke gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 17 september 2015.
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten omdat behandeling van de persoon van verdachte en zijn verslaving noodzakelijk zijn. Een dergelijke behandeling kan binnen een strafrechtelijk kader niet in een Penitentiaire Inrichting geboden worden.
De rechtbank acht wel verlenging van de proeftijd met één jaar op zijn plaats.
9.2
parketnummer 16/652422-15
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is in haar vordering nu de tenuitvoerlegging van de door de politierechter van 8 juli 2015 voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf, reeds is gelast bij het onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van 5 januari 2016.
De rechtbank zal het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal.
Verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
Verklaart verdachte strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
15 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
parketnummer 16/121303-15
Verlengt de proeftijd van de bij genoemd vonnis van 17 september 2015 opgelegde voorwaardelijke straf met één jaar.
parketnummer 16/652422-15
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, voorzitter, mr. R.P. den Otter en mr. E. Akkermans, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 maart 2016.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 24 januari 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft
weggenomen een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan een nog onbekend gebleven persoon, in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht