ECLI:NL:RBMNE:2016:2966

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
16/600859-10 tul bijzondere voorwaarde
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging bijzondere voorwaarden na voorwaardelijke veroordeling in strafzaak met ISD-traject

Op 4 maart 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een veroordeelde die onderworpen was aan bijzondere voorwaarden na een voorwaardelijke veroordeling. De rechtbank behandelde een vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, die was opgelegd bij een eerder vonnis. De veroordeelde had zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden, maar had inmiddels een ISD-traject doorlopen en was gemotiveerd om zijn leven te beteren. Tijdens de zitting verklaarde de veroordeelde dat hij in de periode tussen het vonnis en het reclasseringscontact was afgekickt van harddrugs, maar dat hij nog wel regelmatig blowde. Hij had contact opgenomen met een psychiater en was bereid om mee te werken aan reclasseringstoezicht en urinecontroles.

De officier van justitie wijzigde zijn vordering en vroeg om aanpassing van de bijzondere voorwaarden, zodat de veroordeelde verplicht reclasseringscontact zou hebben en mee zou werken aan urinecontroles, terwijl de overige voorwaarden zouden vervallen. De verdediging steunde deze wijziging, met het argument dat een detentie de vooruitgang van de veroordeelde zou ondermijnen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de veroordeelde de bijzondere voorwaarden had overtreden, hij nu op de goede weg was en dat een klinische behandeling niet meer nodig was. De rechtbank besloot de vordering van de officier van justitie af te wijzen, maar handhaafde de noodzaak voor controle en begeleiding vanuit de reclassering, evenals de mogelijkheid voor behandeling indien nodig. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/600859-10
Datum uitspraak: 4 maart 2016
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling
Beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie in dit arrondissement, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 7 december 2015, strekkende tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, welke is opgelegd bij het onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank van 6 december 2010, in de zaak tegen de veroordeelde:

[veroordeelde]

geboren op [1968] te [geboorteplaats]
wonende te ( [woonplaats] , [adres]
De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier van de veroordeelde bevindende stukken, waaronder:
- het vonnis, waarbij de veroordeelde is veroordeeld tot kort gezegd - een gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met de bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich:
tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens het GAVO van Centrum Maliebaan Utrecht, ook indien dit inhoudt voldoen aan de door de Reclassering in haar rapport genoemde interventies, c.q. behandeling(en) als:
- Leefstijltraining
- Cova of Cova+training
- Arbeidsvaardigheidstraining
- Aansluitend een klinische (verslavings)behandeling
- een Advies van Victas (voorheen Centrum Maliebaan) van 23 december 2015 waaruit volgt dat de veroordeelde zich onvoldoende aan de bijzondere voorwaarden heeft gehouden.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 4 maart 2016, waarbij zijn gehoord de officier van justitie, de veroordeelde en de raadsman van veroordeelde, mr. J.C. Hesen, advocaat te Utrecht.
De reclasseringsinstelling Victas is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Uit het rapport van Victas volgt dat het reclasseringstoezicht is opgestart na beëindiging van de ISD maatregel op 1 juli 2015. Veroordeelde heeft zich onvoldoende aan de urinecontroles gehouden en heeft geweigerd mee te werken aan een klinische behandeling voor zijn verslaving. Veroordeelde ontkent zijn delictgedrag en zijn verslaving. Veroordeelde heeft onvoldoende meegewerkt aan de hem opgelegde bijzondere voorwaarden. Zonder aanvullende voorwaarden zal vanuit een reclasseringstoezicht geen recidive beperkende werking uit gaan.
De reclassering adviseert de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer te leggen.
De veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de periode gelegen tussen het vonnis in deze zaak en de aanvang van het reclasseringscontact, de ISD maatregel opgelegd heeft gekregen. In die periode is hij afgekickt van het gebruik van harddrugs. Hij blowt wel regelmatig. Hij heeft zelf inmiddels contact opgenomen met een psychiater en is daar onder behandeling. Hij wil om die reden geen klinische behandeling meer.
Voorts heeft veroordeelde verklaard dat hij bereid is mee te werken aan reclasseringstoezicht en urinecontroles. Ook is hij bereid, in het geval dat hij positief getest wordt, mee te werken aan een behandeling voor zijn verslaving.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting zijn vordering gewijzigd. De officier van justitie vordert thans wijziging van de bijzondere voorwaarden, in die zin dat veroordeelde verplicht reclasseringscontact zal hebben en mee zal werken aan urinecontroles, waarbij de overige bijzondere voorwaarden komen te vervallen.
De verdediging heeft ter terechtzitting stukken overgelegd waaruit volgt dat veroordeelde inmiddels een uitkering heeft, dat hij woonruimte heeft geregeld en dat hij onder behandeling is bij een psychiater. Een detentie zou alles wat veroordeelde tot nu toe heeft bereikt, te niet doen.
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
OVERWEGINGEN:
De rechtbank stelt vast dat veroordeelde de bijzondere voorwaarden heeft overtreden. Echter, uit hetgeen ter terechtzitting is besproken volgt dat veroordeelde nu op de goede weg is en gemotiveerd om de door hem ingeslagen weg voort te zetten. Gelet op de tijd die inmiddels is verstreken nadat het vonnis is gewezen en aangezien veroordeelde inmiddels een ISD-traject doorlopen heeft, is de rechtbank van oordeel dat een klinische behandeling niet meer aangewezen is. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen.
De rechtbank overweegt dat een dergelijk traject met vallen en opstaan zal verlopen. De rechtbank is daarom van oordeel dat mede gelet op de voorgeschiedenis van veroordeelde, het plegen van strafbare feiten - ook na beëindiging van het ISD traject - en zijn jarenlange verslaving, het wel nodig blijft dat veroordeelde de komende periode controle en begeleiding vanuit de reclassering krijgt en – indien nodig – een behandeling voor zijn verslaving.
De rechtbank heeft gelet op artikel 14f van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING:
De rechtbank:
- wijst af de vordering na voorwaardelijke veroordeling;
- wijzigt de bijzondere voorwaarden in die zin dat deze komen te luiden:
* dat veroordeelde tijdens de proeftijd onder begeleiding van reclassering Victas, Centrum voor Verslavingszorg moet blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen moet gedragen, zolang deze instelling dat nodig vindt; ook indien dit inhoudt dat:
- veroordeelde, zolang de reclassering dit wenselijk en noodzakelijk acht, mee zal werken aan urinecontroles;
- veroordeelde, indien hij positief wordt getest op het gebruik van verdovende middelen en indien de reclassering dit noodzakelijk acht, mee zal werken aan een ambulante behandeling voor zijn verslaving, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen hem gegeven door of namens de behandelaar en/of reclassering.
Aldus gedaan door mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, voorzitter, mr. R.P. den Otter en
mr. E. Akkermans, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 maart 2016.