ECLI:NL:RBMNE:2016:2968

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
16/659886-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van insluiping en diefstal in woning met emotionele impact op slachtoffers

Op 18 maart 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een ander op 22 december 2015 een woning in Nieuwegein is binnengedrongen en goederen heeft gestolen. De verdachte, geboren in 1979 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was op het moment van de insluiping gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 4 maart 2016, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

De tenlastelegging hield in dat de verdachte samen met een ander zich door middel van inklimming toegang tot de woning heeft verschaft en goederen heeft gestolen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan diefstal, maar sprak haar vrij van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op de inklimming, omdat daar onvoldoende bewijs voor was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 6 maanden op, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals verplicht reclasseringscontact en het leren lezen en schrijven.

De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen behandeld. De benadeelde partij [aangever] vorderde € 350,00 voor immateriële schade, wat door de rechtbank werd toegewezen. De benadeelde partij [getuige] vorderde € 450,00, maar de rechtbank kende slechts € 200,00 toe, omdat het feit zich niet in zijn woning had afgespeeld. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op aan de verdachte, die aansprakelijk werd gesteld voor de schade die het bewezen verklaarde feit had veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/659886-15 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 maart 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1979] te [geboorteplaats] (Italië)
zonder vaste woon- of verblijfplaats
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen, Huis van Bewaring Nieuwersluis
raadsvrouw mr. M.L. van Asselt, advocaat te Montfoort

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 maart 2016, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
samen met een ander op 22 december 2015 zich door middel van inklimming toegang tot een woning in Nieuwegein heeft verschaft en goederen heeft gestolen uit die woning.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met haar medeverdachte goederen uit de woning heeft weggenomen. De officier van justitie baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte. Niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte en haar medeverdachte zich de toegang tot de woning hebben verschaft door middel van inklimming. Verdachte dient derhalve van dat onderdeel te worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging volgt het standpunt van de officier van justitie en refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het ten laste gelegde medeplegen van diefstal wettig en overtuigend bewezen gelet op:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 4 maart 2016;
  • het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , pagina 6;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , pagina 8 tot en met 10.
partiële vrijspraak
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte en haar medeverdachte zich de toegang tot woning hebben verschaft door middel van inklimming. Het dossier bevat daartoe onvoldoende aanknopingspunten.
De rechtbank zal derhalve verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 22 december 2015 in de gemeente Nieuwegein tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning gelegen aan de [adres] een gouden horloge en een spaarpot en muntstukken (euro en gulden) toebehorende aan [aangever] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Diefstal, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

7.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

8.De strafoplegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact waaronder een meldplicht en de voorwaarde dat verdachte leert lezen en schrijven.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gedeeltelijk aangesloten bij de eis van de officier van justitie. De verdediging heeft bepleit het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf te beperken tot de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van insluiping in een woning.
Slachtoffers van dergelijke feiten kunnen lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid ervaren. Uit het schade-onderbouwingsformulier van [aangever] , een vrouw van 77, blijkt dat zij op het moment van de insluiping op het punt stond naar de condoleance van haar overleden echtgenoot te gaan. Ten gevolge van de insluiping heeft zij tijdens de condoleance en het afsluiten van de kist dubbele gevoelens ervaren. Voorts bleek bij thuiskomst dat het horloge van haar overleden man was verdwenen. Dit horloge had grote emotionele waarde. Sinds de inbraak is zij angstig zowel op straat als in haar eigen woning.
Uit het schade-onderbouwingsformulier van [getuige] blijkt dat hij, op het moment dat hij zijn moeder kwam ophalen, werd geconfronteerd met beide verdachten die in de woning van zijn moeder werden aangetroffen. Het geheel heeft een grote en emotionele impact op hem gehad en heeft een stempel gedrukt op de condoleance van zijn vader en diens daarop volgende uitvaart.
Voorts veroorzaken dergelijke feiten schade en overlast bij de benadeelden.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat zij meerdere malen is veroordeeld tot onder andere forse gevangenisstraffen voor het plegen van strafbare feiten, waaronder vermogensdelicten.
Verdachte heeft ter terechtzitting haar spijt betuigd van hetgeen zij heeft gedaan en de gevolgen die dat voor de slachtoffers heeft gehad.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het rapport van de Reclassering Nederland van 17 februari 2016. De reclassering adviseert verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met daarbij verplicht reclasseringscontact, waaronder een meldplicht en het meewerken aan het leren lezen en schrijven en mogelijke re-integratie op de arbeidsmarkt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard bereid te zijn mee te werken aan verplicht reclasseringstoezicht en de daarbij te stellen bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende acht de rechtbank een straf zoals door de officier van justitie is geëist passend en geboden. De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf opleggen van 6 maanden, met aftrek, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
De rechtbank ziet, mede gelet op de ernst van het feit en het strafblad van verdachte, geen aanknopingspunten om verdachte een lagere dan wel andere straf op te leggen.

9.De benadeelde partijen

8.1
[aangever]
De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 350,00, ter zake van immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen, met daarbij de gevorderde wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft gesteld dat de vordering van de benadeelde partij afgewezen dient te worden. Primair acht de verdediging deze vordering onvoldoende onderbouwd nu de immateriële schade niet is onderbouwd met stukken van een bezoek aan een psycholoog en/of psychiater. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat het gevorderde bedrag niet in verhouding staat tot het tenlastegelegde feit. Het kan immers niet zo zijn dat voor iedere inbraak/insluiping een vordering wordt ingediend.
De rechtbank overweegt dat de insluiping en diefstal van de goederen uit de woning hebben plaatsgevonden terwijl [aangever] , een vrouw van 77, zelf nog in de woning aanwezig was. Voorts was haar echtgenoot kort daarvoor overleden en stond zij op het punt naar de condoleance te gaan. Het handelen van verdachte en haar medeverdachte is van grote invloed geweest op de wijze waarop [aangever] afscheid heeft moeten nemen van haar echtgenoot. Verder ondervindt zij nog steeds de gevolgen hiervan in haar dagelijks functioneren.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 350,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf 22 december 2015 tot en met de dag der algehele voldoening.
8.2
[getuige]
De benadeelde partij [getuige] vordert een schadevergoeding van € 450,00, ter zake van immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, nu er geen verband is tussen de vordering en het ten laste gelegde feit.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank overweegt dat het feit zich niet in de woning van [getuige] heeft afgespeeld. [getuige] is, kort voor de condoleance van zijn overleden vader, in de woning van zijn moeder geconfronteerd met beide verdachten, die daarop door hem zijn aangehouden. Het gehele gebeuren is van invloed geweest op de condoleance en de uitvaart van zijn vader en de wijze waarop hij afscheid heeft kunnen nemen van zijn vader.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat een deel van de schade, tot een bedrag van € 200,00, een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf 22 december 2015 tot en met de dag der algehele voldoening.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Kosten
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van voornoemde benadeelde partijen, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het bewezen geachte feit heeft toegebracht.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
Verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaren navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
- stelt als bijzondere voorwaarden dat:
* veroordeelde zich binnen 3 dagen na haar invrijheidstelling zal melden bij de Reclassering Nederland, afdeling reclassering Utrecht, op het adres: Vivaldiplantsoen 200 te (3533 JE) Utrecht, tussen 13.00 uur en 16.30 uur. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht;
* veroordeelde verplicht zal meewerken aan het leren lezen en schrijven en mogelijke re-integratie op de arbeidsmarkt;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Benadeelde partijen
[aangever]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] van € 350,00, vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf 22 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, ter zake van immateriële schade;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever] , € 350,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf 22 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 7 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
[getuige]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [getuige] van € 200,00, vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf 22 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, ter zake van immateriële schade;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [getuige] , € 200,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf 22 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 4 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Voorlopige hechtenis
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, mr. E. Akkermans, en
mr. R.L.M. van Opstal, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 maart 2016.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
zij op of omstreeks 22 december 2015 in de gemeente Nieuwegein, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen uit een woning (gelegen aan de [adres] ) een gouden horloge en/of een spaarpot en/of muntstukken (euro en gulden), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen/geld onder haar/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht