2.4.De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van de aanspraken die de erfgenamen hebben op het aandeel van vader in de maatschap, geldt dat in het maatschapscontract een verblijvingsbeding is opgenomen dat van toepassing is nu [gedaagde sub 2] het bedrijf heeft voortgezet. De toepasselijke bepalingen uit de maatschapsovereenkomst luiden als volgt:
1. (…)
Bij het eindigen der maatschap is ieder van de vennoten in haar vermogen gerechtigd voor het bedrag, waarvoor hij ingevolge het bij artikel 3 van deze akte bepaalde, in haar boeken is gecrediteerd, vermeerderd of verminderd met zijn aandeel in de winst of het verlies, gemaakt of geleden in het laatste boekjaar, blijkens de balans en de winst- en verliesrekening.
Op deze, na het beëindigen van de maatschap, op te maken balans, zullen de activa der maatschap worden opgenomen tegen de zogenaamde agrarische waarde, waarop zij zullen worden geschat door drie deskundigen, waarvan door iedere vennoot een te benoemen en een door de aldus benoemden.
Eventueel dan aan de dag tredende meer- of minderwaarden voorzover niet door [
vader, rechtbank] voorbehouden, wordt genoten, respectievelijk gedragen door iedere vennoot in verhouding tot diens gerechtigdheid tot de laatste jaarwinst, indien het bedrijf der maatschap wordt voortgezet en door iedere vennoot voor de helft indien het bedrijf der maatschap wordt geliquideerd.
(...)
Indien de maatschap eindigt door overlijden van een vennoot zullen de activa verblijven aan de langstlevende van de vennoten, indien deze binnen drie maanden na bedoeld overlijden te kennen geeft, dat hij deze verblijving wenst.
(…)
UITKERING BIJ VERBLIJVEN
Artikel 11.
De vennoot, aan wie ingevolge het vorige artikel de activa der maatschap verblijven, is verplicht aan de andere vennoot of diens rechtsverkrijgenden onder algemene titel uit te keren: diens kapitaal in de maatschap volgens de balans, opgemaakt per de datum waarop de maatschap geëindigd is, vermeerderd met hetgeen de gewezen vennoot nog te vorderen heeft wegens nog niet opgenomen winstaandelen (voorzover deze laatste althans niet reeds op zijn kapitaalrekening zijn geboekt en voor [
vader, rechtbank] eventueel vermeerderd met het bedrag van de in artikel 7 lid 1 bedoelde stille reserves tot maximaal de aldaar genoemde bedragen en verminderd met zijn nog niet verrekend aandeel in verliezen.
De uitkering bedoeld in lid 1 van dit artikel zal in geval van verblijving aan of overname door de jongere vennoot, opeisbaar zijn zodra een jaar na het eindigen van de maatschap is verstreken.
Over de uitkering is een rente verschuldigd gelijk aan het promesse-disconto van de Nederlandse Bank bij aanvang van het betreffende rentejaar, ingaande bij het eindigen van de maatschap en af te rekenen bij de betaling.
(…)
In deze bepalingen leest de rechtbank dat indien de langstlevende vennoot het bedrijf voortzet, deze alle activa verkrijgt onder de verplichting aan de erfgenamen een uitkering te verstrekken, te berekenen aan de hand van de in artikel 11 lid 1 opgenomen bepaling. Uit de stellingen van partijen, het maatschapscontract en de daarbij behorende openingsbalans blijkt dat alleen vader activa (waaronder het onroerend goed) heeft ingebracht. ( [gedaagde sub 2] bracht arbeid in.) Dat betekent dat alle onroerende zaken na de beëindiging van de maatschap ten gevolge van het overlijden van vader aan [gedaagde sub 2] zijn verbleven. Dit lijkt zich niet te verhouden tot de aanname van [eisers] en de overweging van de rechtbank in het vonnis van 27 februari 2013 onder 4.5. dat tot het kapitaal van vader
de helftvan de onroerende zaken van de maatschap behoorde en dat de andere helft aan [gedaagde sub 2] toebehoort. Naar het zich op dit moment laat aanzien, lijkt er sprake te zijn van een eerdere gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte, eindbeslissing die berust op een onjuiste juridische grondslag die in dat geval zou leiden tot een einduitspraak waarvan de rechtbank op dit moment niet overtuigd is dat deze deugdelijk zou zijn.
De rechtbank is daarom voornemens om van de in het vonnis van 27 februari 2013 onder 4.5. genoemde beslissing terug te komen en zal partijen in de gelegenheid stellen zich daarover uit te laten op de in het dictum te vermelden wijze. In het terugkomen van deze beslissing ligt besloten dat naar het huidig oordeel van de rechtbank een andere systematiek voor de afwikkeling van het aandeel van vader in de maatschap dient te worden gehanteerd dan die aan de hiervoor genoemde rechtsoverweging ten grondslag lag. Niet het betrekken van de helft van dit onroerend in de verdeling van de nalatenschap tussen de erfgenamen van vader, maar een aanspraak van de erven in de vorm van een geldvordering (te berekenen overeenkomstig lid 1 van artikel 11 voornoemd) van de erfgenamen op [gedaagde sub 2] .
Voor de duidelijkheid noemt de rechtbank nog dat naast het vaststellen van de eventuele overbedelingsvordering van [eisers] voor de waarde van de aan hem verbleven goederen, dient vastgesteld te worden wat de omvang van het overige deel van de nalatenschap van vader is en hoe dit dient te worden verdeeld zodat in zoverre wel gesproken kan worden over de verdeling van de nalatenschap van vader.