In deze zaak vordert de eiseres, aangeduid als moeder, een hoofdelijke veroordeling van de gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], tot betaling van een bedrag van € 168.578,46, vermeerderd met rente. De eiseres stelt dat de gedaagden onrechtmatig grote bedragen van haar rekening hebben opgenomen en overgemaakt naar hun eigen rekeningen. De gedaagden betwisten de vordering en stellen dat de opnames en overschrijvingen rechtsgeldig zijn verricht op basis van een volmacht die hen was verleend door de overleden vader van de eiseres. De rechtbank oordeelt dat de volmacht is geëindigd na het overlijden van de vader in 2006, en dat de gedaagden geen recht hadden om de gelden op te nemen. De rechtbank wijst de vordering van de eiseres toe en veroordeelt de gedaagden tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast worden de gedaagden veroordeeld in de kosten van het gelegde beslag. De vordering in reconventie van de gedaagden wordt afgewezen.