ECLI:NL:RBMNE:2016:3157

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
13 juni 2016
Zaaknummer
UTR 15/3486
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing en toetsing van het verdeelmodel Participatiewet in de gemeente Soest

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2016, betreft het een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest (eiser) en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (verweerder) over de toekenning van een gebundelde uitkering op basis van de Participatiewet voor het jaar 2015. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit van verweerder, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en oordeelt dat de regelgeving omtrent het verdeelmodel niet in strijd is met hogere wetgeving of algemene rechtsbeginselen. De rechtbank concludeert dat er geen specifieke omstandigheden zijn in de gemeente Soest die de toepassing van het verdeelmodel onredelijk maken. Eiser voerde aan dat het verdeelmodel gebrekkig is en niet voldoet aan de criteria van rechtvaardigheid en prikkelwerking, maar de rechtbank oordeelt dat de invoering van het model zorgvuldig is gebeurd en dat de wetgever bewust heeft gekozen voor een systeem van budgetfinanciering. De rechtbank wijst erop dat de uitkering niet kostendekkend is voor de feitelijke uitkeringskosten, maar toereikend voor de door het verdeelmodel ingeschatte uitkeringskosten. De rechtbank concludeert dat de invoering van het verdeelmodel niet onzorgvuldig is geschied en dat de gestelde tekortkomingen niet leiden tot de onverbindendheid van het model. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/3486

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 juni 2016 in de zaak tussen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Tunnissen),
en

de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigden: mr. H.P.M. Schenkels en M.H. van Woerden MSc ).

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2015 een (voorlopige) gebundelde uitkering Participatiewet (Pw), IOAW, IOAZ, Bbz 2004 toegekend van € 7.847.487,-.
Bij besluit van 2 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2016. Namens eiser zijn verschenen mr. I. Dijkstra, [A] en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het bestreden besluit gaat over de toekenning van een uitkering ten behoeve van de door eiser te verstrekken uitkeringen Pw, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 en loonkostensubsidies aan de doelgroep op basis van een bij begrotingswet vastgesteld macrobudget. De toe te kennen uitkering wordt aan de hand van het ter zake bepaalde in het Besluit Pw en de Regeling Pw, IOAW en IOAZ vastgesteld. De financieringssystematiek sluit aan bij het uitgangspunt van de Pw dat de beleidsmatige en financiële verantwoordelijkheid bij gemeenten legt. Dit geeft gemeenten een prikkel om zoveel mogelijk mensen uit de uitkering en aan het werk te helpen en te houden. Voor de verdeling van het macrobudget is voor 2015 gebruik gemaakt van een nieuw verdeelmodel, te weten het door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) ontwikkelde multiniveau-model (het verdeelmodel).
2. Eiser voert aan dat het verdeelmodel onverbindend verklaard moet worden, in de eerste plaats omdat het verdeelmodel in strijd is met de verdeelsystematiek van het macrobudget zoals neergelegd in artikel 69 van de Pw en in de tweede plaats omdat het verdeelmodel ernstige tekortkomingen bevat. Verder voert eiser aan dat verweerder bij de keuze voor en het besluit tot invoering van het verdeelmodel heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Eiser betoogt dat de verdeling van het vastgestelde macrobudget op grond van artikel 69, eerste lid, van de Pw zo moet zijn dat gemeenten voldoende middelen krijgen om aan hun uitkeringsverplichtingen te voldoen. Eiser verwijst naar de parlementaire geschiedenis bij de Wet werk en bijstand (Wwb) die ook van toepassing is op artikel 69 van de Pw. Uit die parlementaire geschiedenis volgt ook dat de systematiek zodanig moet werken dat gemeenten die hun uitkeringsbeleid effectief uitvoeren beloond worden. Door de wetgever is opgemerkt dat de vormgeving van het te hanteren verdeelmodel uiterst zorgvuldig moet geschieden. Het verdeelmodel leidt er, zo betoogt eiser, ten onrechte niet toe dat de gemeente Soest voldoende middelen krijgt om aan zijn uitkeringsverplichtingen te kunnen voldoen. Voor de gemeente Soest geldt dat zij thans door verweerder met een tekort van bijna 1,5 miljoen wordt geconfronteerd. Het voorlopig voor 2015 toegekende macrobudget is voor eiser volstrekt ontoereikend gelet op het aantal bijstandsgerechtigden in zijn gemeente. Het verdeelmodel leidt er dus niet toe dat eiser wordt beloond voor het effectief uitvoeren van het uitkeringsbeleid.
3. Artikel 69, eerste lid, van de Pw bepaalt dat verweerder jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan het college van burgemeester en wethouders een uitkering verstrekt voor de kosten van de door het college toegekende (a) algemene bijstand, (b) inkomensvoorzieningen, bedoeld in de Wet investeren in jongeren, en (c) uitkeringen, bedoeld in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Wet werk en inkomen kunstenaars. Artikel 69, tweede lid, van de PW bepaalt dat bij de vaststelling van het totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkering, bedoeld in het eerste lid, het uitgangspunt is dat dit bedrag toereikend is voor de voor dat jaar geraamde kosten, bedoeld in dat lid, van alle gemeenten. Artikel 69, derde lid, van de PW bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld voor de verdeling van de uitkering, bedoeld in het eerste lid, onder de gemeenten en het verzamelen van gegevens noodzakelijk voor het vaststellen van deze verdeling.
4. Het eerste lid van artikel 6 van het Besluit Pw bepaalt dat aan de hand van het verdeelmodel dat is opgenomen in de bijlage bij het besluit, de objectief bepaalde kosten voor algemene bijstand en uitkeringen, bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel a, waaronder de algemene bijstand ten behoeve van startende ondernemers op grond van het Bbz 2004 worden vastgesteld en de kosten van de loonkostensubsidies, bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel b, van de wet. Dit besluit is een wijziging van het Besluit WWB 2007 in verband met de invoering van een nieuw model.
Het derde lid bepaalt dat jaarlijks bij ministeriële regeling:
a. voor alle huishoudenskenmerken en omgevingskenmerken, zoals opgenomen in tabel 1 van de bijlage bij dit besluit, de gewichten worden vastgesteld;
b. voor alle te onderscheiden corop-gebieden, bedoeld in tabel 1 van de bijlage van dit besluit, de gewichten worden vastgesteld; en
c. voor de kenmerken, zoals opgenomen in tabel 2, en de omgevingskenmerken, zoals opgenomen in tabel 1 van de bijlage bij dit besluit, de peiljaren en peildata worden vastgesteld.
Het vierde lid van artikel 6 van het Besluit Pw bepaalt dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld voor de artikelen 2 tot en met 5, en het objectief verdeelmodel, dat is opgenomen in de bijlage bij dit besluit, ter voorkoming van onvoorziene en ongewenste verdeeleffecten.
5. De rechtbank stelt vast dat de verdeelsystematiek is neergelegd in algemeen verbindende voorschriften, niet zijnde wetten in formele zin, te weten het Besluit Pw en de Regeling Pw, IOAW en IOAZ. Op grond van artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift. Deze bepaling staat er evenwel niet aan in de weg dat de verbindendheid van deze voorschriften in het kader van een beroep tegen een daarop gebaseerd, concreet, eiser rechtstreeks in zijn belang treffend besluit, langs de weg van de exceptieve toetsing kan worden beoordeeld. Het primaire en het bestreden besluit zijn als zulke besluiten aan te merken. Nu met deze besluiten uitvoering is gegeven aan de bepalingen over de verdeling van het macrobudget kan eiser in deze procedure de verbindendheid en toepassing van die artikelen aan de orde stellen. Onder toepassing van artikel 8:69, tweede lid, van de Awb gaat de rechtbank ervan uit dat eiser heeft bedoeld te betogen dat de regelgeving over de verdeling van het macrobudget onverbindend is dan wel buiten toepassing moet worden gelaten.
6. Volgens vaste jurisprudentie kan aan een algemeen verbindend voorschrift verbindende kracht worden ontzegd indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift. Als lagere regelgeving evident onredelijk is of in strijd is met een ander algemeen rechtsbeginsel, kan de rechter die regelgeving ook onverbindend achten. Dit gaat om wat wel wordt aangeduid als het Landbouwvliegerscriterium. Het is daarbij niet aan de rechter om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen. Ook overigens moet de rechter hiermee terughoudend omgaan. De rechtbank verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 16 mei 1986 (AB 1986/574) en voor een toepassing in het bestuursrecht naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 augustus 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN3722). Het is aan het regelgevend bevoegd gezag om de verschillende belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van een algemeen verbindend voorschrift tegen elkaar af te wegen. Voorts kan de rechter tot het oordeel komen dat, hoewel een algemeen verbindend voorschrift als zodanig niet jegens een ieder onverbindend is te achten, een bestuursorgaan gehouden was dat voorschrift buiten toepassing te laten, omdat toepassing in een bijzonder geval kennelijk onredelijk is. De rechter dient daarbij evenzeer terughoudendheid te betrachten.
7. De rechtbank oordeelt dat artikel 6 van het Besluit Pw en het verdeelmodel in de bijlage bij dat Besluit niet in strijd zijn met de artikelen 108, derde lid, en artikel 187 van de Gemeentewet en artikel 69 van de Pw. De rechtbank stelt vast dat met de invoering van de Pw door de wetgever is gekozen voor een systeem van budgetfinanciering. Artikel 69 van de Pw schrijft niet voor dat een kostendekkende vergoeding voor de individuele gemeenten wordt vastgesteld, maar hanteert als uitgangspunt een dekkende vergoeding voor de geraamde kosten van alle gemeenten (tezamen). De wetgever is welbewust afgestapt van het declaratiesysteem voor de financiering van de bijstandsuitgaven van de gemeenten. Overigens is met de invoering van de Wet werk en bijstand in 2004 al voor een deel afgestapt van het 100% declaratiesysteem dat de Algemene bijstandswet kende. In die zin is sprake van een al voor de inwerkingtreding van de Pw welbewuste keuze van de wetgever om af te stappen van het uitgangspunt van volledige kostenvergoeding van bijstandskosten. Met andere woorden, artikel 108, derde lid van de Gemeentewet is geen carte blanche meer voor een volledige kostendekking. Het verdeelmodel beoogt een zo rechtvaardig mogelijke verdeling van het macrobudget, waarbij de werkelijke kosten zo dicht mogelijk worden benaderd. Het verdeelmodel maakt een inschatting van de kans dat een huishouden, gegeven zijn kenmerken, een beroep moet doen op een bijstandsuitkering. Afhankelijk van de uitkomsten van dat model worden gelden aan de gemeenten toegekend. De gemeentelijke uitkering is gelet hierop niet kostendekkend voor de feitelijke uitkeringskosten, maar toereikend voor de door het verdeelmodel ingeschatte uitkeringskosten. De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat het verdeelmodel als zodanig in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift of een algemeen rechtsbeginsel.
8. Eiser voert aan dat het verdeelmodel zo ernstige tekortkomingen bevat, gebrekkig is en te snel is ingevoerd dat het voor eiser onverbindend verklaard moet worden. Bij de invoering van het verdeelmodel waren de tekortkomingen bekend, zodat verweerder het verdeelmodel niet in deze vorm had mogen invoeren. Door dat wel te doen heeft verweerder in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel. Dat sprake is van tekortkomingen blijkt duidelijk uit het in opdracht van (onder meer) eiser uitgevoerde onderzoek door onderzoeksbureau Ape. Het rapport van Ape van januari 2015 levert hard statistisch bewijs dat het verdeelmodel met een aantal factoren geen rekening houdt en dat het budget van verschillende gemeenten daarom te laag of te hoog is vastgesteld. Het verdeelmodel is dus incompleet en kan leiden tot aantoonbare verdeelstoornissen. Dit heeft in het geval van eiser tot een verdeelstoornis van € 46,- per huishouden geleid. Zonder deze verdeelstoornis zou het voor de gemeente Soest vastgestelde budget volgens Ape 8,8 % hoger uitvallen. Eiser verwijst ook naar het rapport van de Raad voor de financiële verhoudingen (de Raad) van 16 juli 2015. Ook de Raad oordeelt dat er tekortkomingen zitten in het nieuwe verdeelmodel, zodat Ape niet alleen staat in haar standpunt. Dat het verdeelmodel niet goed werkt, blijkt ook uit het voorstel van SZW/SCP tot verbetering van het model van 19 mei 2015, de brief van verweerder aan de Tweede Kamer van 24 februari 2015 en publicaties in Binnenlands Bestuur van 25 februari 2015 en 24 juni 2015. Eiser wijst verder op de brief van 18 juni 2015 van het CBS waarin staat dat in de data die voor het verdeelmodel zijn gebruikt om de budgetten voor 2015 vast te stellen, enkele onregelmatigheden zijn vastgesteld. Eiser stelt dat de discrepantie tussen het verdeelmodel en de werkelijkheid zo groot is, dat niet van het verdeelmodel mag worden uitgegaan. Op basis van het verdeelmodel voor het jaar 2015 was de verwachting dat er 229 alleenstaanden in de bijstand zouden zijn, terwijl dat er feitelijk per 1 juli 2015 450 waren en op 31 december 2015 zelfs 460. Eiser voert verder aan dat het nieuwe verdeelmodel niet voldoet aan de door Berenschot in zijn rapport van 1 november 2012 geformuleerde criteria van rechtvaardigheid en prikkelwerking, nu eiser door de toepassing wordt geconfronteerd met een aanzienlijk nadeel, terwijl eiser de laatste jaren bovengemiddeld heeft gepresteerd. Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met het motiverings- en vertrouwensbeginsel. De werking van het nieuwe verdeelmodel is voor eiser een “black box”. Verweerder heeft ten onrechte niet gemotiveerd op welke wijze hij het voorlopig toegekende bedrag van € 7.847.487,- heeft berekend en hoe de gemeente een besparing van 1,5 miljoen kan realiseren. Gelet op de door verweerder gecommuniceerde beperkte herverdeeleffecten, heeft eiser ook niet hoeven en kunnen anticiperen op de korting op zijn budget.
9. De rechtbank overweegt dat de keuze voor het verdeelmodel met grote zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Verweerder heeft verschillende verdeelmodellen vergeleken en heeft daarbij op basis van de adviezen van onderzoeksbureau Berenschot, de Raad en prof. dr. [B] uiteindelijk gekozen voor het verdeelmodel van het SCP. Zowel de Raad als prof. [B] vonden het SCP-model het beste verklaringsmodel voor de bijstandsafhankelijkheid. Adviesbureau Berenschot komt tot de conclusie dat de verbeterde versie van het oude model en het SCP-model het beste voldoen aan de gestelde criteria, waarbij het SCP-model op een aantal punten beter scoort dan de verbeterde versie van het oude model. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat de invoering van het verdeelmodel per 2015 onzorgvuldig is geschied en om die reden in het algemeen of specifiek voor eiser buiten toepassing moet worden gelaten.
10. De rechtbank overweegt verder dat het regelgevend bevoegd gezag tot een overgangsregime heeft besloten, zodat gemeenten de gelegenheid krijgen op een verantwoorde wijze hun beleid en uitvoering aan het nieuwe model aan te passen. Voor 2015 betekent dit dat de gemeentelijke budgetten voor 50% op basis van het model worden vastgesteld en voor 50% op basis van de uitgaven in het verleden. De rechtbank overweegt verder dat op 23 november 2015 de wijziging van het Besluit Pw in verband met enkele aanpassingen aan het verdeelmodel en de vangnetuitkering en enkele technische verbeteringen (Stb. 2015, 453) in werking is getreden. Op grond van die wetswijziging, die terugwerkt tot en met 1 januari 2015, is de eigenrisico-drempel van het tijdelijk vangnet, voor zowel 2015 als 2016, verlaagd naar 5%, met behoud van een getrapte vergoeding, waarbij tekorten tot en met 10% voor de helft worden vergoed en tekorten daarboven volledig. Tot 1 januari 2015 gold nog een eigenrisicodrempel van 10%. Gelet op deze mitigerende maatregelen is de rechtbank van oordeel dat de toepassing van het model noch in algemene zin, noch in het bijzonder in het geval van de gemeente Soest zo onevenredig uit werkt dat daarin aanleiding moest worden gezien om het verdeelmodel nog niet in te voeren.
11. De rechtbank overweegt verder dat blijkens de rapporten van Ape en de Raad toepassing van het verdeelmodel voor de grotere gemeenten, waar een cumulatie van problematiek optreedt, ongunstig uitpakt in die zin dat de uitkomsten van het verdeelmodel een slechte aansluiting opleveren met de werkelijke bijstandsuitgaven. Onderzoeksbureau Ape, dat als deskundige op dit gebied moet worden gekwalificeerd, wijst daarvoor als oorzaken aan het ontbreken van een aantal belangrijke objectieve kenmerken zoals de relatief sterke centrumfunctie, een relatief laag aantal inwoners met een laag inkomen, een afwijkende WW-populatie, en een afwijkende woningvoorraad. De rechtbank vindt daarnaast van groot belang wat de Raad in zijn advies van 16 juli 2015 over het verdeelmodel heeft gezegd. De Raad concludeert dat factoren als centrumfunctie en concentratie van kansarmen ten onrechte niet in het verdeelmodel zijn opgenomen en heeft geadviseerd om te analyseren of het verdeelmodel systematische fouten bevat. De Raad constateert dat de afwijkingen het grootste zijn voor gemeenten met een centrumfunctie waar cumulatie van problematiek optreedt (pag. 2 van de begeleidende brief bij het advies van de Raad). Het is niet aannemelijk dat dit alleen door beleid van gemeenten veroorzaakt wordt (pag. 3 begeleidende brief). Deze effecten worden in ieder geval gedeeltelijk verklaard door ontbrekende objectieve factoren in het model en een ‘tendens naar het gemiddelde’ van het heroverwegingsalgoritme (pag. 3 begeleidende brief ). Vanwege het niet erkennen van bepaalde (relevante) objectieve factoren worden gemeenten met een grote centrumfunctie en met een grote mate van verstedelijking systematisch benadeeld door het verdeelmodel (pag. 9 van het advies van de Raad). De Raad constateert dat het verdeelmodel de bijstandskans voor gemeenten met een afwijkende bevolkingssamenstelling niet goed berekent (zowel naar de plus-, als naar de min-kant; pag. 9 e.v. van het advies van de Raad). De Raad doet voorstellen voor verbetering. De Raad concludeert dat het verdeelmodel alles bij elkaar genomen een verbetering is. De methodiek kent echter nog problemen waaronder het niet herkennen van objectieve factoren die de bijstandskans beïnvloeden. Hierdoor worden gemeenten met een regionale centrumfunctie en gemeenten waarvan de samenstelling van huishoudens en welvarendheid substantieel afwijkt van het landelijk gemiddelde systematisch benadeeld. Bij met name de grote gemeenten ontstaat een aanmerkelijk verschil tussen verdeelmodel en realisatie.
12. Verweerder heeft daar tegenover gesteld dat met de invoering van het verdeelmodel grote herverdeeleffecten voor de grote gemeenten niet specifiek zijn beoogd en voorzien. Anderzijds is men er, blijkens de brief van verweerder aan de Tweede Kamer (TK 2013-2014, 30545, 137), steeds van uitgegaan dat het verdeelmodel herverdeeleffecten zou hebben. Om deze herverdeeleffecten op te vangen zijn er een overgangs- en vangnetregeling in het leven geroepen. De rechtbank leidt hieruit af dat enig herverdeeleffect is beoogd en voorzien, zodat de omstandigheid dat eiser kampt met een tekort onvoldoende is om de regelgeving onverbindend te verklaren of in dit geval buiten toepassing te laten. De rechtbank acht op basis van de rapporten van Ape en de Raad aannemelijk dat zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen die maken dat toepassing van het verdeelmodel zo onredelijk uitpakt dat het verdeelmodel buiten toepassing gelaten zou moeten worden. De rechtbank is niet gebleken dat zich in de gemeente Soest specifieke omstandigheden voordoen die vergelijkbaar zijn met die van de gemeente Utrecht in de uitspraak van 26 april 2016 (ECLI:NL:RBMNE:2016:2475). Op grond van wat eiser heeft aangevoerd is er geen aanleiding om aan te nemen dat de populatie van Soest in zo sterke mate afwijkt van het landelijke gemiddelde, dat als gevolg daarvan de herverdeeleffecten niet beoogd en voorzien waren. Dat er in het jaar 2015 meer alleenstaanden in de bijstand zaten dan was ingeschat op basis van de CBS-cijfers acht de rechtbank te algemeen. Het verdeelmodel gaat immers (in ieder geval voor het jaar 2015) niet uit van feitelijke gegevens en de kans is groot dat deze omstandigheid ook bij andere gemeenten speelt. Dat de met het verdeelmodel beoogde prikkelwerking niet wordt bereikt is niet gebleken.
13. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat een verdeelmodel per definitie niet perfect is en dat daaraan eigen is dat ervaringen die met de toepassing ervan worden opgedaan tot verbeteringen kunnen leiden. Ook het vorige model is voortdurend verbeterd. Dat verweerder het verdeelmodel voor 2016 heeft aangepast, maakt niet dat het model voor 2015 zulke gebreken vertoonde dat het in die vorm niet had mogen worden ingevoerd. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de gestelde omissies onaanvaardbare tekortkomingen van het verdeelmodel opleveren. De rechtbank hecht in dit verband aan (de omvang van) het tekort op de begroting van de gemeente Soest niet de betekenis die eiser daaraan toegekend wil zien, omdat niet is vast te stellen of en zo ja, in hoeverre dit tekort is veroorzaakt door onvolkomenheden in het verdeelmodel dan wel het effect is van gemeentelijk beleid. De enkele stelling dat eiser de afgelopen jaren bovengemiddeld heeft gepresteerd acht de rechtbank daarvoor onvoldoende verklaring, omdat eiser die stelling niet heeft onderbouwd met (financiële) gegevens waaruit dat blijkt. Evenmin kan in de door Ape geconstateerde verdeelstoornissen hiervoor een verklaring worden gevonden. Uit de toelichting van verweerder op de verschillen tussen het verdeelmodel en het eerdere Ape-model blijkt dat het verdeelmodel uitgaat van de kans dat een bepaald type huishouden een beroep moet doen op de bijstand terwijl het Ape-model uitging van verschillende gemeentelijke kenmerken op grond van de eigen economische, sociale en demografische omstandigheden. De Ape-analyse werkt dus niet goed bij het verdeelmodel, omdat de objectief noodzakelijke bijstandsuitgaven op een andere manier worden berekend. Verweerder heeft verder toegelicht dat de factoren die volgens Ape ontbreken in het verdeelmodel veelal ofwel op een andere wijze zijn opgenomen in het verdeelmodel ofwel is beoogd deze factoren niet meer op te nemen om het herverdeeleffect te bereiken. Ook als sprake zou zijn van een zogenoemde verdeelstoornis, is het evenmin gegeven dat dit een onvolkomenheid betreft nu ook verdeeleffecten zijn beoogd welke kunnen worden opgevangen door het voeren van gemeentelijk beleid. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verdeelmodel ook op deze gronden niet in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel.
14. Het beroep van eiser op het motiveringsbeginsel kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin slagen. In het primaire besluit heeft verweerder duidelijk uiteengezet hoe de uitkering tot stand is gekomen en op welke wijze eiser de uitkomst van de uitkering kan simuleren. Verweerder was niet gehouden om toe te lichten hoe de percentages in de tweede kolom tot stand zijn gekomen, omdat deze in de Bijlage van de Regeling zijn vastgelegd. Verder was verweerder niet gehouden om toe te lichten op welke wijze de gemeente Soest met het toegekende budget kan voldoen aan zijn verplichting om bijstandsgerechtigden uit de bijstand te laten uitstromen. Zoals verweerder in het verweerschrift terecht heeft opgemerkt, is het de verantwoordelijkheid van eiser om beleid te voeren waarmee er evenwicht ontstaat tussen uitkeringskosten en budget. Aan eiser is via het Gemeentefonds een reïntegratiebudget beschikbaar gesteld om daarbij te ondersteunen. Een efficiënte inzet van dat budget, zal voor eiser leiden tot minder uitkeringskosten.
15. Over het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank dat, volgens vaste jurisprudentie, een beroep hierop alleen kan slagen als verweerder een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan, die bij eiser gerechtvaardigde verwachtingen heeft gewekt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat zo’n toezegging is gedaan. Eiser heeft gesteld dat hij uit communicatie naar gemeenten en de Tweede Kamer heeft afgeleid dat de nieuwe verdeling geen aanmerkelijke gevolgen zou hebben voor de aan hem toe te kennen uitkering. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser gestelde toezegging niet concreet genoeg is om daaruit te kunnen concluderen dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de regelgeving in zijn geval geen toepassing zou vinden of een minder vergaande uitkomst zou krijgen.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. H. Benek, leden, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.