Op 24 juni 2016 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in een zaak waarin verzoekers, de voogd en de testamentair bewindvoerder van twee minderjarigen, toestemming vroegen om een onroerende zaak te verkopen. De onroerende zaak was eigendom van de minderjarigen als gevolg van het overlijden van hun moeder, die in haar testament had bepaald dat de kinderen onder bewind stonden. De kantonrechter heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder het verzoekschrift en correspondentie van de verzoekers. De moeder van de minderjarigen was op 30 maart 2007 overleden en had in haar testament de verzoekers benoemd als voogd en bewindvoerder.
De kantonrechter overwoog dat de testamentair bewindvoerder toestemming nodig heeft van de rechthebbende voor de verkoop van de onroerende zaak. Aangezien de minderjarigen niet zelf konden beslissen, diende de voogd toestemming te geven, waarvoor een machtiging van de kantonrechter vereist was. De kantonrechter verklaarde verzoeker sub 2 niet-ontvankelijk, omdat deze niet bevoegd was het verzoek te doen. De rechtbank Gelderland was bevoegd, maar de verzoekers gaven aan geen verwijzing te wensen, waardoor de kantonrechter zich bevoegd achtte.
De kantonrechter concludeerde dat de verkoop in het belang van de minderjarigen was, omdat het vermogen liquide gemaakt moest worden voor studiekosten en onderhoud van de onroerende zaak. De verkoopprijs van € 310.000,-- was lager dan de getaxeerde waarde, maar de kantonrechter oordeelde dat de belangen van de minderjarigen niet geschaad werden, aangezien de kosten van verbouwing en onderhoud door de verzorgers waren gedragen. De kantonrechter verleende uiteindelijk de gevraagde machtiging en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.