ECLI:NL:RBMNE:2016:3443

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2016
Publicatiedatum
27 juni 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2711
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhaving Flora- en faunawet tegen inzet schaapskudde door gemeente Weesp

Op 27 juni 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Flora en Fauna Bescherming Weesp en de Staatssecretaris van Economische Zaken. De rechtbank heeft het verzoek van de stichting om handhavend op te treden tegen de gemeente Weesp, die een schaapskudde inzet voor begrazing van schansen, afgewezen. De stichting stelde dat deze inzet in strijd is met de Flora- en faunawet (Ffw) en dat er een risico bestaat voor de ringslang en andere beschermde diersoorten. De rechtbank oordeelde dat de wijze van inzet van de schaapskudde voldoende duidelijk is en dat de oeverzones niet worden begraasd, waardoor de kans op aantasting van het leefgebied van de ringslang zeer gering is. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen, omdat het bestreden besluit van de Staatssecretaris niet in strijd is met de wet. De uitspraak werd gedaan na een zitting op 15 juni 2016, waar de betrokken partijen hun standpunten hebben toegelicht. De rechtbank benadrukte dat de gemeente voldoende maatregelen heeft genomen om de impact op de flora en fauna te minimaliseren en dat de inzet van de schaapskudde niet leidt tot een overtreding van de Ffw.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/2711
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 juni 2016 in de zaak tussen

Stichting flora en fauna bescherming Weesp, te Weesp, verzoekster

(gemachtigden: mr. M. van Duijn),
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A. Luschen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de gemeente Weesp (de gemeente) (gemachtigde: mr. E.T. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om vanwege overtreding van de Flora- en faunawet (Ffw) handhavend op te treden tegen het door de gemeente inzetten van een schaapskudde voor de begrazing van de schansen in Weesp afgewezen.
Verzoekster heeft op 6 juni 2016 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoekster heeft op 10 juni 2016 en bij faxbericht van 13 juni 2016 aanvullende stukken overgelegd.
De gemeente heeft bij faxbericht van 14 juni 2016 nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2016. Verzoekster is vertegenwoordigd door [A] en [B] , de beide bestuursleden, bijgestaan door [C] , werkzaam bij [adviesbureau 1] , en de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De gemeente is vertegenwoordigd door ing. [D] , werkzaam bij de gemeente Weesp, bijgestaan door [E] , werkzaam bij [adviesbureau 2] ( [adviesbureau 2] ), [F] , werkzaam bij [adviesbureau 3] , en de gemachtigde.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

Bij brief van 6 juni 2016, door verweerder ontvangen op 5 juni 2016, heeft verzoekster verweerder verzocht om met spoed handhavend op treden tegen het door de gemeente inzetten van een schaapskudde op de Draaierschans, de Rooseboomschans, het bastion Nieuwe Achtkant en de tegenoverliggende dijken. Volgens het verzoek leidt het inzetten van de schapen tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de artikelen 9 tot en met 11 van de Ffw voor wat betreft de ringslang, de rugstreeppad, de waterspitsmuis, de gewone dwergvleermuis, de watervleermuis, de ruige dwergvleermuis en broedvogels.
In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat de gemeente hem op 3 februari 2016 op de hoogte heeft gesteld van haar voornemen om een schaapskudde op de schansen in te zetten. Verweerder heeft de gemeente op dat moment desgevraagd te kennen gegeven dat voor het inzetten van de schaapskudde geen ontheffing op grond van de Ffw is vereist omdat dit geen ruimtelijke ingreep betreft en er geen overtreding van de Ffw te verwachten is. In het bestreden wordt verwezen naar het advies van het Team Advisering Natuurwetgeving (ANW) van 26 mei 2016 en het rapport van [adviesbureau 2] van 9 februari 2016.
Verzoekster betoogt dat de voorzieningenrechter het rapport van [adviesbureau 2] van 9 februari 2016, dat een verslag bevat van de over het hele jaar 2015 verrichte inventarisatie, niet mag betrekken bij de beoordeling van het bestreden besluit. Verzoekster heeft er in dit verband op gewezen dat de gemeente dit onderzoek eerst per faxbericht van 13 juni 2016 aan de voorzieningenrechter heeft overgelegd en dat dit bericht niet op de juiste wijze naar haar is doorgezonden.
3.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat zowel het bestreden besluit als het advies van ANW van 26 mei 2016 verwijst naar het rapport van [adviesbureau 2] van 9 februari 2016. Een viertal bijlagen bij het advies van ANW zijn afkomstig uit dit rapport. De gemeente heeft ter zitting toegelicht dat zij het rapport van [adviesbureau 2] al op 15 maart 2016 per mail naar eiseres heeft gestuurd en dat zij een bewijs heeft dat eiseres dit rapport heeft gedownload. verzoekster heeft dit niet betwist. De voorzieningenrechter gaat er in onderhavige procedure dan ook van uit dat verzoekster sinds 15 maart 2016 kennis heeft van het rapport. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter geconstateerd dat de bestuursleden van verzoekster goed bekend zijn met de inhoud van het rapport. De voorzieningenrechter acht het daarom niet in strijd met de goede procesorde dat het rapport in onderhavige procedure wordt betrokken. Dat de gemeente het rapport in de onderhavige procedure eerst op de dag voor de zitting heeft overgelegd en dat dit door de rechtbank is doorgestuurd naar verzoekster op een onjuist faxnummer, verdient zeker geen schoonheidsprijs, maar doet niet af aan het feit dat het rapport al geruime tijd in bezit en bekend is bij de bestuursleden van verzoekster. Dat de gemachtigde van verzoekster niet bekend was met het rapport komt voor rekening van verzoekster. Oorzaak daarvan is dat de gemachtigde, naar hij zelf heeft toegelicht, pas zeer kort voor de zitting is ingeschakeld en zich ter zitting pas als gemachtigde heeft gesteld. De gemachtigde is ter zitting in de gelegenheid gesteld om een leespauze te nemen, maar daar is op verzoek van bestuurslid [A] van af gezien. Aan het einde van de zitting heeft [A] namens verzoekster desgevraagd aangegeven voldoende in de gelegenheid te zijn gesteld om op het rapport te reageren en ook op dat moment geen behoefte te hebben aan een leespauze of overleg met zijn gemachtigde.
4. Verzoekster betoogt dat het niet duidelijk is voor welke activiteiten verweerder toestemming verleend. Door het ontbreken van een begrazingsplan kan niet worden beoordeeld gedurende welke periode en in welk gebied een schaapskudde wordt ingezet. Ook de omvang van de schaapskudde is niet duidelijk. Zonder deze gegevens te kennen heeft verweerder zich, aldus verzoekster, niet kunnen beoordelen of een schending van de Ffw aan de orde is.
4.1
De wijze waarop de schaapskudde zal worden ingezet is omschreven in het advies aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van 7 maart 2016. Volgens dit advies wordt gewerkt met een schaapskudde van 100 tot 150 dieren, die gemiddeld 50 dagen per jaar worden ingezet, verdeeld over drie tot vier graasbeurten. De start van de pilot zal een week duren, in deze periode is continu een herder aanwezig. Tijdens de andere graasbeurten wordt onder leiding van de herder gegraasd volgens een vooraf opgesteld begrazingsschema. Dit schema onderscheidt deelgebieden, elk met een eigen begrazingsdruk en graasperiode. In een seizoen wordt elk deelgebied met tussenpozen drie of meer keer begraasd. In de weekenden en ’s-nachts blijft de kudde binnen de flexinetten in het gebied. Deze verplaatsbare rasters staan elke nacht op een andere plek om vermesting te voorkomen. [F] , de herder, heeft ter zitting toegelicht dat de schapen nooit langer dan één dag op één stuk staan en dat de flexinetten, waarbinnen de schapen grazen, drie keer per dag worden verplaatst. Voor wat betreft de plaats van begrazing heeft de gemeente toegelicht dat het gaat om de Draaierschans, de Rooseboomschans en het bastion Nieuwe Achtkant. De speelvelden, het hondenuitlaatveld en de oeverzone worden, zo blijkt uit het advies, buiten de begrazing gehouden. Over de omvang van de oeverzone heeft verweerder toegelicht dat de natte oeverzone en een gedeelte van de droge oeverzone niet zal worden begraasd. Waar deze oeverzone precies loopt is afhankelijk van de waterstand op dat moment, dit kan per periode verschillen. De herder en ecoloog zullen bij het plaatsen van de flexinetten elke keer maatwerk toepassen.
4.2
De voorzieningenrechter volgt verzoekster, gelet op de omschrijving in het advies aan het college van 7 maart 2016 en de toelichting ter zitting, niet in haar betoog dat onvoldoende duidelijk is op welke wijze en in welk gebied de schaapskudde zal worden ingezet. Verweerder was ten tijde van het bestreden besluit afdoende bekend met de wijze waarop de schaapskudde zou worden ingezet. De rechtbank volgt verzoekster ook niet in haar betoog dat de inzet van de kudde zal leiden tot een te grote graasdruk in het gebied. De gemeente en de herder hebben ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat zij nauwgezet en regelmatig zullen toezien op de begrazingsdruk en de plaatsen in het gebied waar de schapen worden ingezet. Daarnaast is door de gemeente toegezegd dat de herder gedurende de begrazingsperiode een logboek zal bijhouden en dat de inzet van de schaapskudde zal worden gemonitord.
5. Verzoekster stelt dat het bestreden besluit ten onrechte is gebaseerd op de veronderstelling dat een schending van de Ffw niet aan de orde is omdat de gemeente zich houdt aan de zogenoemde gedragscode Amstelveen (de gedragscode). Volgens verzoekster is de gedragscode niet van toepassing omdat er geen sprake is van een bestendig beheer en onderhoud, de inzet van de schaapskudde is namelijk geheel nieuw in dit gebied.
5.1
In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat van schending van de Ffw geen sprake is, zodat er geen grondslag is om handhavend op te treden. Dat van een schending van de Ffw geen sprake is heeft verweerder, anders dan verzoekster kennelijk veronderstelt, niet gebaseerd op het enkele feit dat de gedragscode wordt nageleefd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat voor de vraag of verweerder gehouden was om handhavend op te treden bepalend is of sprake is van een dreigende overtreding van de Ffw. De gedragscode is niet meer dan een hulpmiddel om dit, indien de betreffende diersoort in het gebied aanwezig is, vast te stellen. Het betoog van verzoekster dat de gedragscode niet van toepassing is, kan om die reden onbesproken blijven. Om dezelfde reden komt de voorzieningenrechter ook niet toe aan een bespreking van het (overigens tegenstrijdige) betoog van verzoekster dat sprake is van een schendig van de Ffw omdat verweerder voor het gedeelte van het gebied dat als bosplantsoen moet worden aangemerkt de gedragscode niet naleeft.
Ringslang
6. Verzoekster betoogt dat sprake is van een overtreding van de Ffw omdat inzet van de schaapskudde leidt tot het doden en het verstoren van de vaste rust- en verblijfplaats van de ringslag. Zij stelt in het bijzonder dat de activiteiten zullen leiden tot een verstoring van winterverblijfplaats van de ringslag. Verzoekster heeft in dit verband verwezen naar een door haar zelf opgesteld rapport van 30 mei 2016, met een verslag van een door verzoekster gedurende 2014, 2015 en 2016 verrichte inventarisatie van ringslangen in het gebied, een vijftal verklaringen van omwonenden die een ringslang in het gebied hebben gezien en een notitie van [G] van [naam] van 13 juni 2016, waarin hij reageert op het advies van ANW. Volgens verzoekster en [C] bevindt de winterverblijfplaats van de ringslang zich niet in de natte oeverzones, maar juist op de schansen.
6.1
In het advies van ANW van 26 mei 2016, dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, is erkend dat de schansen onderdeel uitmaken van het leefgebied van de ringslang, zodat met het voorkomen rekening moet worden gehouden. Afgaande op de gebiedsbeschrijving van [adviesbureau 4] van 27 november 2013 zijn met name de natuurlijke oeverzones van de Draaierschans en mogelijk de zuid geëxponeerde oevers van bastion Nieuwe Achtkant geschikt leefgebied voor de ringslang. De invloed van begrazing op reptielen is niet overwegend positief, het kan tot gevolg hebben dat er verblijfplaatsen worden aangetast. De kans daarop is echter verwaarloosbaar klein omdat de oeverzone niet begraasd wordt. Bovendien wordt de pilot gemonitord en zal de gemeente er actief op toezien dat er niet per abuis geschikt leefgebied voor de ringslang wordt ingerasterd waar de schapen verblijfplaatsen van reptielen kunnen vertrappen. Wat betreft de winterverblijfplaatsen van de ringslang heeft [E] ter zitting toegelicht dat uit de bijlagen 23 en 24 bij het rapport van [adviesbureau 2] van 9 februari 2016, die ook zijn opgenomen als bijlagen bij het advies van ANW, blijkt dat de plaatsen waar de ringslang in het onderzoeksgebied is waargenomen geen plaatsen zijn waar de schaapskudde zal worden ingezet. In deze bijlagen zijn de waarnemingen van [adviesbureau 4] , [adviesbureau 2] en de door [adviesbureau 2] geïnterpreteerde gegevens uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) weergegeven. [E] heeft verder toegelicht dat een ringslang doorgaans een winterverblijf zoekt in een meer open gebied dan de schansen, omdat het dier in het voorjaar, na de winterslaap, weer moet opwarmen. Voor het vaststellen van de locatie van de winterverblijfplaatsen zijn met name de waarnemingen in het vroege voorjaar relevant. Wat betreft het doden is in het bestreden besluit toegelicht dat de ringslag snel genoeg kan bewegen om de grazers te ontwijken.
6.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat met de bijlagen 23 en 24 bij het rapport van [adviesbureau 2] en de toelichting ter zitting van [E] voldoende aannemelijk is gemaakt dat de winterverblijfplaatsen van de ringslang niet liggen in het te begrazen gebied. Dat, naar verweerder erkent, ook in het wel te begrazen gebied ringslangen zijn aangetroffen, betekent nog niet dat het inzetten van de schapen zal leiden tot een verstoring van een voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaats en/of een aantasting van een essentieel leef- of fourageergebied voor deze dieren. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:860), onder 30. Daarbij is ook van belang dat de begrazing door de schapen slechts gedurende een zeer beperkte periode van het jaar zal plaatsvinden en dat de herder steeds in overleg met de ecoloog bepaalt welke gebieden worden begraasd.
Waterspitsmuis
7. Verzoekster betoogt dat de waterspitsmuis in 2016 op de Draaierschans en de Rooseboomschans is aangetoond, zij wijst in dit verband op enkele waarnemingen die zijn vermeld in de NDFF. Het dier heeft volgens verzoekster met name aan de oeverzones zijn vaste rust- en verblijfplaats. Betreding van de oeverzones zal leiden tot een verstoring daarvan.
7.1
Verweerder heeft toegelicht dat uit het rapport van [adviesbureau 2] van 9 februari 2016 blijkt dat de waterspitsmuis bij het onderzoek dat gedurende het hele jaar 2015 is verricht niet in het gebied is aangetoond. Dit onderzoek is uitgevoerd in de juiste periode en volgens de IBN-methode. Er is hiermee voldoende onderzoeksinspanning verricht om het voorkomen van de waterspitsmuis te kunnen uitsluiten.
7.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich op basis van het rapport van [adviesbureau 2] van 9 februari 2016 op het standpunt heeft kunnen stellen dat er van uit mag worden gegaan dat de waterspitsmuis niet in het gebied voorkomt. [E] heeft ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat de methode die [adviesbureau 2] heeft gebruikt de geëigende methode is om de aanwezigheid van de moeilijk waarneembare waterspitsmuis te onderzoeken. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat, ook indien de waterspitsmuis wel in het gebied voorkomt, het begrazen zal leiden tot een verstoring van vaste rust- of verblijfplaats en/of een aantasting van een essentieel leef- of fourageergebied voor de waterspitsmuis. Dit geldt te meer nu verzoekster stelt dat de waterspitsmuis met name verblijft in de oeverzones, die juist niet worden begraasd.
Rugstreeppad
8. Verzoekster betoogt verder dat het begrazen zal leiden tot het doden en het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen van de rugstreeppad. Zij heeft in dit verband een door haar zelf opgesteld rapport van 5 juni 2016 overgelegd, waarin verslag wordt gedaan van een in mei en juni 2016 verricht onderzoek. Bij dit onderzoek zijn drie rugstreeppadden aangetroffen en het geluid van enkele roepende mannetjes is waargenomen. Ter zitting heeft verzoekster er op gewezen dat de rugstreeppad zich vaak ingraaft in het zand. Verzoekster stelt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat niet is ingegaan op de aanwezigheid van de rugstreeppad in het gebied.
8.1
De voorzieningenrechter is met verzoekster van oordeel dat in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op de aanwezigheid van de rugstreeppad in het gebied, zoals onderbouwd in het rapport van 5 juni 2016, en de door verzoekster gestelde overtreding van de Ffw voor deze diersoort. In de te nemen beslissing op bezwaar zal verweerder alsnog moeten motiveren waarom hij ook wat betreft de rugstreeppad geen aanleiding ziet om handhavend op te treden. In het kader van het verzoek om voorlopige voorziening ziet de voorzieningenrechter zich gesteld of er voldoende aanleiding is om te verwachten dat het bestreden besluit in bezwaar niet in stand kan blijven.
8.2
[E] heeft ter zitting toegelicht dat de rugstreeppad, zoals blijkt uit het rapport van 9 februari 2016, bij het door [adviesbureau 2] verrichte onderzoek niet in het gebied is aangetroffen. Als het dier al in het gebied voor zou komen, dan is dit zeer sporadisch, het is geen voorkeursbiotoop. Hij heeft verder toegelicht dat de voortplanting van de rugstreeppad altijd in het water plaatsvindt. [F] heeft er op gewezen dat begrazing regelmatig juist ter bevordering van de rugstreeppad wordt ingezet, omdat het dier daardoor makkelijker aan land kan komen.
8.3
Gelet op de ter zitting gegeven toelichting is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat het begrazen zal leiden tot een verstoring van vaste rust- of verblijfplaats en/of een aantasting van een essentieel leef- of fourageergebied van de rugstreeppad. Daarbij is van belang dat eiseres weliswaar gegevens heeft overgelegd die er op duiden dat de rugstreeppad wel in het gebied voorkomt, maar dat het, gelet op de bevingen in het rapport van [adviesbureau 2] , zal gaan om een zeer sporadische aanwezigheid, waarmee een overtreding van de Ffw nog niet aannemelijk is gemaakt.
Broedvogels
9. Verzoekster betoogt dat het begrazen ook zal leiden tot de verstoring van nesten van broedende vogels. Zij heeft in dit verband een door haar zelf opgesteld rapport van 3 juni 2016 overgelegd, waarin verslag wordt gedaan van een door haar in maart tot en met mei 2016 verricht onderzoek. Bij dit onderzoek zijn in de oeverzones van het gebied veel soorten broedvogels aangetroffen. Verzoekster stelt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat niet is ingegaan op de aanwezigheid van de broedvogels in het gebied.
9.1
De voorzieningenrechter is met verzoekster van oordeel dat in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op de aanwezigheid van broedvogels in het gebied en de door verzoekster gestelde overtreding van de Ffw voor wat betreft deze dieren. Zij verwijst in dit verband naar hetgeen onder 8.1 is overwogen.
9.2
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de vogels broeden in de oeverzone, die niet zal worden begraasd. [E] heeft ter zitting toegelicht dat de aanwezigheid van de broedvogels bij het uitzetten van het te begrazen terrein in ogenschouw zal worden genomen. Van een verstoring van nesten of een vaste rust- of verblijfplaats is derhalve geen sprake en het gebied op het land is geen essentieel fourageergebied voor de broedvogels.
9.3
De voorzieningenrechter is, gelet op de ter zitting gegeven toelichting, van oordeel dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inzet van de schapen zal leiden tot beschadiging, vernieling of verstoring van nesten dan wel een verstoring van een vaste rust- of verblijfplaats en/of een aantasting van een essentieel leef- of fourageergebied van de broedvogels. Daarbij is van belang dat niet in geschil is dat de vogels broeden in de oeverzone die niet zal worden begraasd. De gemeente heeft voldoende toegelicht dat de herder en een terzake deskundige ecoloog er op toe zullen zien dat het te begrazen gebied zodanig wordt begrensd dat er geen nesten worden beschadigd, vernield of verstoord.
Vleermuizen
10. Verzoekster stelt dat het begrazen zal leiden tot verstoring van de vaste rust- of verblijfplaats en een essentieel jachtgebied van de gewone dwergvleermuis, de watervleermuis en de ruige dwergvleermuis. Voor wat betreft het voorkomen van deze diersoorten in het gebied verwijst verzoekster naar een in 2012, 2013 en 2015 verricht onderzoek door [adviesbureau 1] . Verzoekster stelt dat de begrazing zal leiden tot bodemverdichting, een aantasting van de kruidlaag en het afsterven van vegetatie. Hierdoor komen er minder insecten en is er minder voedsel voor de vleermuizen voorhanden. Volgens een door verzoekster overgelegde brief van boomtaxateur [H] van 6 juni 2016 zal het inzetten van de schapen leiden tot een massale boom- en heestersterfte. Verzoekster stelt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat niet is ingegaan op de aanwezigheid van en de gevolgen voor de vleermuizen in het gebied.
10.1
De voorzieningenrechter is met verzoekster van oordeel dat in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op de aanwezigheid van de vleermuizen in het gebied en de door verzoekster gestelde overtreding van de Ffw voor deze dieren. Zij verwijst in dit verband naar hetgeen onder 8.1 is overwogen.
10.2
De gemeente heeft ter zitting toegelicht dat de aanleiding om de schaapskudde in te zetten juist gelegen is in het feit dat dit, anders dan het traditionele beheer van de schansen door gewoon maaien, de natuurwaarden en de biodiversiteit in het gebied bevordert. De herder heeft ter zitting toegelicht dat de schapen zodanig worden ingezet dat de ruige structuur van het gebied behouden blijft. De duur dat de schapen op één plek verblijven wordt steeds beperkt gehouden. Kort nadat de schapen op een plek zijn geweest, kan er sprake zijn van iets minder bloeiende kruiden, maar korte tijd later zal dit weer zijn hersteld. Uiteindelijk heeft de inzet van de schapen, zeker in vergelijking tot maaien, juist een positieve invloed op de biodiversiteit en dus ook op de insectenstand in het gebied. Dit wordt bevestigd in de brief van [E] aan de gemeente van 29 maart 2016.
10.3
In het rapport van [adviesbureau 2] van 9 februari 2016 is een gedeelte van de schansen als essentieel fourageergebied van de gewone dwergvleermuis beoordeeld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat ter zitting voldoende aannemelijk is gemaakt dat de inzet van de schaapskudde niet zal leiden tot een aantasting van dit fourageergebied. Daarbij is van belang dat de begrazing door de schapen steeds gedurende een zeer beperkte periode in een beperkt en snel wisselend gebied zal plaatsvinden.
Conclusie
11. De voorzieningenrechter ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen aanleiding om te verwachten dat het betreden besluit van 6 juni 2016 in bezwaar niet in stand zal blijven. Er is dan ook geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Bij de te nemen beslissing op bezwaar dient verweerder wel, zoals onder 8.1, 9.1 en 10.1 is overwogen, in te gaan op hetgeen verzoekster heeft betoogd omtrent de rugstreeppad, de broedvogels, de gewone dwergvleermuis, de watervleermuis en de ruige dwergvleermuis.
Aangezien de gemeente ter zitting te kennen heeft gegeven dat de schaapskudde vanaf maandag 20 juni 2016 zal worden ingezet, heeft de voorzieningenrechter ter zitting mondeling uitspraak gedaan. Partijen hebben ermee ingestemd dat zij binnen twee weken in kennis worden gesteld van de motivering van deze beslissing. Aangezien het verzoek om ene voorlopige voorziening wordt afgewezen, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.K. van de Poel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.