Op 8 juli 2016 heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker, wonende in Polen, tegen de rechters mrs. J.F. Haeck, R.C.J. Hamming en K.P. Oosterling-van der Maarel. Het wrakingsverzoek was ingediend op 9 juni 2016 en was gericht tegen de rechters die betrokken waren bij een eerdere zitting op 10 mei 2016 in een strafzaak met parketnummer 16.65962-15. De verzoeker stelde dat de rechters een oordeel hadden geveld dat een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid en partijdigheid jegens hem opleverde, omdat zij het gebruik van de bevoegdheid van de officier van justitie om gesprekken uit de PI op te vragen als rechtmatig hadden beoordeeld.
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de verzoeker al sinds de terechtzitting van 10 mei 2016 op de hoogte was van de gronden voor zijn verzoek. De rechters hebben in hun schriftelijke reactie en tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid was en dat het verzoek om die reden niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De wrakingskamer heeft deze conclusie overgenomen en het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard.
De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De procedure van de verzoeker met parketnummer 16.659624-15 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.