ECLI:NL:RBMNE:2016:3866

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
4817895 AC EXPL 16-749 aw/1370
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Reiskostenvergoeding voor uitzendkracht in relatie tot inlenersbeloning en CAO

In deze zaak vorderde eiser, een uitzendkracht, een reiskostenvergoeding van zijn werkgever, VDB Services B.V., voor het woon-werkverkeer. Eiser werkte sinds 2001 op basis van een uitzendovereenkomst en had eerder een bedrijfsauto ter beschikking. Na het inleveren van de bedrijfsauto vroeg hij om een reiskostenvergoeding, die door VDB werd geweigerd. Eiser stelde dat hij recht had op dezelfde reiskostenvergoeding als de werknemers van de inlener, op basis van de ABU CAO. VDB voerde aan dat de CAO voor de Vleessector geen reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer voorschrijft. De kantonrechter oordeelde dat eiser recht had op een reiskostenvergoeding, omdat de ABU CAO bepaalt dat uitzendkrachten dezelfde arbeidsvoorwaarden moeten krijgen als werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies. De rechter wees de vordering van eiser toe, inclusief een bedrag voor achterstallig loon en wettelijke verhogingen. VDB werd veroordeeld in de proceskosten en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 4817895 AC EXPL 16-749 aw/1370
Vonnis van 15 juni 2016
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: DAS Nederlandse Rechtsbijstand N.V.,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VDB Services B.V.,
gevestigd te Renswoude,
verder ook te noemen VDB,
gedaagde partij,
gemachtigde: I.J. van den Broek.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] werkt sinds april 2001, steeds op basis van een uitzendovereenkomst, bij Exportslachterij [naam] en Zn B.V. te [vestigingsplaats] , hierna: [naam] .
2.2.
[naam] heeft ook medewerkers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst. Op de betreffende arbeidsovereenkomsten is de CAO voor de Vleessector van toepassing. De CAO voor de Vleessector voorziet niet in een reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer.
2.3.
In artikel 22 van de CAO voor de Vleessector is een periodieke verhoging van de feitelijke lonen opgenomen. Die verhoging bedraagt per 1 april 2012 2%, per 1 juni 2013 0,75%, per 1 juni 2014 2,5% en per 1 april 2015 2,25%.
2.4.
Sinds 1 augustus 2011 is [eiser] in dienst van uitzendonderneming VDB. Bij indiensttreding bedraagt het bruto loon € 10,25 per uur. De ABU CAO is van toepassing op de arbeidsovereenkomst. In de ABU CAO 2012-2017 (versie januari 2016) is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Artikel 20 Functie-indeling en beloning
De inlenersbeloning wordt per terbeschikkingstelling vastgesteld. Bij toepassing van de inlenersbeloning wordt de door de uitzendkracht te vervullen functie voor aanvang van de terbeschikkingstelling ingedeeld in de bij de opdrachtgever toepasselijke functiegroep. De indeling vindt plaats op basis van de door de opdrachtgever verstrekte informatie (zie lid 3 van dit artikel).
De inlenersbeloning is samengesteld uit de navolgende elementen, overeenkomstig de bepalingen, zoals die gelden in de inlenende onderneming:
a.
uitsluitend het geldende periodeloon in de schaal;
b.
de van toepassing zijnde arbeidsduurverkorting per week/maand/jaar/periode. Deze kan – dit ter keuze van de uitzendonderneming – gecompenseerd worden in tijd en/of geld;
c.
toeslagen voor overwerk, verschoven uren, onregelmatigheid (waaronder feestdagentoeslag) en ploegentoeslag;
d.
initiële loonsverhoging, hoogte en tijdstip als bij de opdrachtgever bepaald;
e.
kostenvergoeding (voor zover de uitzendonderneming deze vrij van loonheffing en premies kan uitbetalen; reiskosten, pensionkosten, gereedschapskosten en andere kosten noodzakelijk vanwege de uitoefening van de functie);
f.
periodieken, hoogte en tijdstip als bij de opdrachtgever bepaald.
3.
De toepassing van de inlenersbeloning is gebaseerd op de informatie als verstrekt door de opdrachtgever over de functiegroep, de hoogte van het loon, de van toepassing zijnde arbeidsduurverkorting, de hoogte van de periodiek, de hoogte en het tijdstip van de initiële loonsverhoging, de kostenvergoedingen en de toeslagen.
(…)
Artikel 24 Kostenvergoeding
In het kader van de toepassing van de inlenersbeloning als bedoeld in artikel 20, heeft de uitzendkracht recht op dezelfde kostenvergoeding(en) als de werknemer in dienst van de opdrachtgever, werkzaam in een gelijke of gelijkwaardige functie als de uitzendkracht, indien en voor zover de uitzendonderneming deze vrij van loonheffing en premies kan uitbetalen. Het gaat hierbij om reiskosten, pensionkosten, gereedschapskosten en andere kosten die noodzakelijk zijn vanwege de uitoefening van de functie.”
2.5.
[eiser] heeft vanaf april 2001 tot 1 januari 2013 de beschikking gehad over een bedrijfsauto voor het woon-werkverkeer. VDB heeft hem eind december 2012 gevraagd de bedrijfsauto in te leveren. Vanaf 1 januari 2013 maakt [eiser] voor het woon-werkverkeer gebruik van zijn eigen auto.
2.6.
Bij brief van 14 januari 2013 heeft [eiser] VDB (voor het eerst) gevraagd om aan hem een reiskostenvergoeding uit te keren voor het woon-werkverkeer. VDB heeft dat – ook na herhaalde verzoeken – geweigerd.
2.7.
Bij brief aan VDB van 18 september 2013 stelt (de gemachtigde van) [eiser] zich op het standpunt dat [eiser] al sinds augustus 2011 recht heeft op loonsverhoging, op grond van artikel 22 van de CAO voor de Vleessector.
2.8.
VDB heeft op 20 februari 2015 aan [eiser] een bedrag van € 76,79 netto betaald ter zake van (achterstallige) loonsverhoging.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert veroordeling van VDB bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om aan hem te betalen:
€ 8.717,20 bruto ter zake van reiskostenvergoeding over de periode 1 januari 2013 tot 9 februari 2016;
€ 1.080,00 bruto ter zake van achterstallig loon;
de wettelijke verhoging van 50% over de onder a en b genoemden bedragen, dat is € 4.898,60 bruto;
e wettelijke rente vanaf 1 januari 2013 tot de voldoening over het onder a, b, en c, gevorderde;
€ 879,70 netto ter zake van buitengerechtelijke kosten;
de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering – samengevat – ten grondslag dat VDB toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, door de periodieke loonsverhogingen waarop hij recht heeft (artikel 22 CAO voor de Vleessector) niet door te voeren en aan hem geen reiskostenvergoeding uit te betalen.
3.3.
VDB voert als verweer – samengevat – aan dat [naam] op grond van de CAO voor de Vleessector niet verplicht is reiskosten woon-werkverkeer aan haar werknemers te vergoeden. Ook [eiser] heeft daarom geen recht op reiskostenvergoeding. Zij factureert aan [naam] alleen de gewerkte uren van [eiser] en geen reiskosten. De berekening die [eiser] maakt van het achterstallig loon kan VDB niet volgen. Zij meent dat zij de CAO voor de Vleessector correct heeft toegepast.
3.4.
Op de inhoud van de wederzijdse standpunten zal hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] vordert dat VDB aan hem een reiskostenvergoeding betaalt. Hij stelt dat bij [naam] een reiskostenregeling geldt die inhoudt dat werknemers die tussen de 10 en 30 km voor het woon-werkverkeer moeten reizen, van [naam] een reiskostenvergoeding ontvangen.
4.2.
De kantonrechter overweegt dat [eiser] als uitzendkracht op grond van de ABU CAO recht heeft op dezelfde reiskostenvergoeding als de werknemers die bij [naam] , in een gelijke of gelijkwaardige functie, in dienst zijn (artikelen 20 en 28 ABU CAO). VDB kan ter afwering van de vordering niet volstaan met de opmerking dat de CAO voor de Vleessector niet voorziet in een reiskostenvergoeding. Niet vereist is namelijk dat voornoemd recht op reiskostenvergoeding is vastgelegd bij cao. De bedoeling van artikel 20 ABU CAO is dat er op het gebied van een aantal, met name genoemde arbeidsvoorwaarden geen onderscheid bestaat tussen uitzendkrachten en werknemers die bij de inlener in dienst zijn en die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden verrichten.
4.3.
Het verweer van VDB dat de collega-uitzendkrachten van [eiser] geen reiskostenvergoeding ontvangen, treft evenmin doel. Het gaat er in deze procedure namelijk om of [eiser] recht heeft op vergoeding van reiskosten. Of VDB aan collega’s van [eiser] - al dan niet terecht - reiskostenvergoeding uitkeert, is geen onderwerp van deze procedure en doet dus niet ter zake.
4.4.
Nu door VDB niet althans onvoldoende gemotiveerd is weersproken dat [naam] aan haar werknemers die hetzelfde of gelijksoortig werk verrichten als [eiser] , feitelijk een reiskostenvergoeding betaalt, dient VDB op grond van de ABU CAO ook aan [eiser] , die 31 km van de werkplek woont, een vergoeding voor woon-werkverkeer te betalen, ongeacht of zij dat bedrag bij [naam] in rekening brengt of zal kunnen brengen.
4.5.
Het niet nader onderbouwde verweer van VDB dat zij geen reiskostenvergoeding is verschuldigd omdat [eiser] verder van de werkplek is gaan wonen, wordt verworpen. [eiser] heeft gemotiveerd betwist dat hij is verhuisd. Hij stelt dat hij gedurende zijn werkzaamheden voor [naam] , dat is sinds april 2001, steeds in [woonplaats] heeft gewoond. Van april 2001 tot januari 2013 heeft hij voor het woon-werkverkeer de beschikking gehad over een bedrijfsauto, hetgeen ook een vorm van reiskostenvergoeding is. Een eventuele verhuizing vóór april 2001 kan VDB hem daarom niet tegenwerpen.
4.6.
VDB voert verweer tegen het door [eiser] gehanteerde tarief van € 0,19 per kilometer. De kantonrechter begrijpt dat [eiser] dit tarief hanteert omdat dit het maximale belastingvrije tarief is dat een werkgever kan uitkeren en hij niet bekend is met het tarief dat [naam] voor haar werknemers hanteert. Vooropgesteld wordt dat het op de weg van VDB had gelegen om bij [naam] te informeren naar de precieze inhoud van de reiskostenregeling, waaronder ook valt de kilometervergoeding. VDB dient op grond van de ABU CAO immers de juiste inlenersbeloning toe te passen. Nu zij dit niet heeft gedaan zal de kantonrechter uitgaan van € 0,19 per kilometer. VDB heeft tegen de berekening van [eiser] voor het overige geen verweer gevoerd. Omdat de reiskostenregeling van [naam] volgens [eiser] inhoudt dat tot een afstand van 30 km wordt vergoed, zal – na herberekening – een bedrag aan reiskostenvergoeding worden toegewezen van € 2.793,00 over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 (245 gewerkte dagen x 60 km per dag x € 0,19), een bedrag van € 2.485,20 over de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 (218 gewerkte dagen x 60 km per dag x € 0,19), een bedrag van € 2.895,60 over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 (254 gewerkte dagen x 60 km per dag x € 0,19) en een bedrag van € 262,20 over de periode 1 januari 2016 tot 9 februari 2016, de datum van dagvaarding (23 gewerkte dagen x 60 km per dag x € 0,19). In totaal zal een bedrag van € 8.436,00 worden toegewezen ter zake van reiskostenvergoeding (€ 2.793,00 + € 2.485,20 + € 2.895,60 + € 262,20). Reiskostenvergoeding is geen loon. Dit bedrag zal daarom worden toegewezen zonder de toevoeging “bruto”.
4.7.
In punt 53 van de dagvaarding stelt [eiser] dat hij ook reiskostenvergoeding vordert voor de toekomst, maar in het petitum ontbreekt een dergelijke vordering. De eventueel door VDB verschuldigde vergoeding na 9 februari 2016 moet daarom onbesproken blijven.
4.8.
[eiser] stelt dat VDB de loonsverhogingen waarop hij volgens de CAO voor de Vleessector recht heeft, niet heeft toegepast. Bij indiensttreding is een loon overeengekomen van € 10,25 bruto per uur. Dit bedrag heeft VDB al die tijd niet, althans niet met het juiste percentage, verhoogd. [eiser] heeft bij dagvaarding een uitgebreide berekening gemaakt van de misgelopen periodieke loonsverhogingen sinds 1 augustus 2011, de datum van indiensttreding, aan de hand van de percentages in de CAO voor de Vleessector.
4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat VDB de juistheid van die berekeningen van [eiser] onvoldoende heeft weersproken. Zij kan niet volstaan met de opmerking dat zij die berekeningen niet begrijpt en dat zij steeds de loontabellen van de CAO voor de Vleessector heeft gevolgd. Uit de overgelegde loonstroken blijkt namelijk dat VDB in 2013 nog onveranderd € 10,25 bruto per uur heeft uitbetaald (de loonstrook over de periode 15/4/13 tot 21/4/13). Op grond van de CAO voor de Vleessector had [eiser] over de periode 1 april 2012 tot 1 juni 2013 echter recht op een loonsverhoging van 2% over het feitelijk loon ( [eiser] gaat bij de berekening van zijn vordering uit van 1,5%). Daarmee staat voldoende vast dat VDB de CAO voor de Vleessector in elk geval tot 21 april 2013 niet heeft gevolgd wat betreft de periodieke loonsverhogingen.
4.10.
Het had ook op de weg van VDB gelegen om inzicht te geven in de wijze waarop zij het uurloon sinds 21 april 2013 heeft berekend en aan te tonen dat zij het loon dat zij op grond van de CAO voor de Vleessector aan [eiser] is verschuldigd, volledig heeft betaald. Blijkens de overgelegde loonstroken hanteert zij in 2014 een uurloon van € 10,32 bruto en in 2016 een uurloon van € 10,81 bruto. Die bedragen vallen niet te rijmen met de periodieke loonsverhogingen waarop [eiser] recht heeft op grond van de CAO voor de Vleessector (zie onder r.o. 2.3.). Het gevorderde achterstallig loon van € 1.080,00 bruto zal daarom worden toegewezen met dien verstande, dat daarop in mindering strekt het bedrag van € 76,79 netto dat VDB in februari 2015 al aan [eiser] heeft voldaan.
4.11.
VDB is de wettelijke verhoging over het achterstallig loon verschuldigd, omdat de niet-tijdige betaling aan haar is toe te rekenen. De kantonrechter zal de wettelijke verhoging over het achterstallig bruto loon naar billijkheid matigen tot 20%. Reiskostenvergoeding is geen loon als bedoeld in artikel 7:625 BW. De over de reiskostenvergoeding gevorderde wettelijke verhoging zal daarom worden afgewezen. De wettelijke rente over de reiskostenvergoeding, het achterstallig loon en de wettelijke verhoging is toewijsbaar over de afzonderlijke bedragen vanaf de respectieve vervaldata tot de voldoening.
4.12.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het gevorderde bedrag van € 879,70 dan ook toewijzen.
4.13.
VDB is in het ongelijk gesteld. Zij wordt daarom veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de datum van dit vonnis begroot op in totaal € 1.070,88, te weten:
  • € 471,00 vastrecht;
  • € 99,88 explootkosten inclusief informatiekosten;
  • € 500,00 salaris gemachtigde (2 punten x het tarief van € 250,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt VDB om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen:
€ 8.436,00 ter zake van reiskostenvergoeding over de periode 1 januari 2013 tot 9 februari 2016;
€ 1.080,00 bruto ter zake van achterstallig loon over de periode 1 april 2012 tot 9 februari 2016, met aftrek van het bedrag van € 76,79 netto dat VDB al aan [eiser] heeft betaald;
de wettelijke verhoging van 20% over € 1.080,00 bruto;
e wettelijke rente over de onder a), b) en c) genoemde bedragen ter zake van reiskostenvergoeding, bruto loon en wettelijke verhoging, steeds vanaf de respectieve vervaldata van de afzonderlijke bedragen tot de voldoening;
€ 879,70 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
5.2.
veroordeelt VDB tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.070,88;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2016.