ECLI:NL:RBMNE:2016:412

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
C/16/333272 / HA ZA 12-1274
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Levering van (bevroren) vlees door Nederlands aan Frans bedrijf – toepasselijkheid Weens Koopverdrag – algemene voorwaarden niet van toepassing geworden aangezien koper geen redelijke gelegenheid heeft gehad daarvan kennis te nemen – keuringsplicht – klachttermijn – niet tijdig geklaagd dus geen recht meer op beroep op non-conformiteit

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een Nederlandse vleesleverancier, WORLD WIDE QUALITY IN MEAT B.V., en een Franse afnemer over de levering van bevroren varkensvlees. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 20 januari 2016 uitspraak gedaan in deze civiele zaak. De eiseres, WORLD WIDE QUALITY IN MEAT B.V., vorderde betaling van een bedrag van € 94.110,76 van de gedaagde, een Franse rechtspersoon, die het vlees had besteld. De gedaagde verweerde zich door te stellen dat het geleverde vlees niet voldeed aan de afgesproken specificaties, omdat het vlees stukjes bot of kraakbeen bevatte. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet tijdig had geklaagd over de non-conformiteit van het geleverde vlees, waardoor zij haar recht om zich op non-conformiteit te beroepen had verloren. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde de klachttermijn had overschreden, aangezien zij pas meer dan een maand na de levering had geklaagd. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseres toe en veroordeelde de gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering in reconventie van de gedaagde werd afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet had voldaan aan haar onderzoeks- en klachtplicht. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/333272 / HA ZA 12-1274
Vonnis van 20 januari 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam] WORLD WIDE QUALITY IN MEAT B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. N. Vloemans,
tegen
rechtspersoon naar Frans recht
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] , Frankrijk,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.A.H.M. van der Wijst.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 oktober 2013 waarbij comparitie is bepaald,
  • de conclusie van antwoord in reconventie van 22 oktober 2014,
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen van 24 maart 2015,
  • de akte na comparitie tevens houdende wijziging eis in reconventie van [gedaagde] van 3 juni 2015,
  • de antwoordakte na comparitie van [naam] van 29 juli 2015,
  • de antwoordakte van [gedaagde] van 9 september 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten in conventie en in reconventie

2.1.
[eiseres] is werkzaam in de internationale vleesbranche en houdt zich bezig met de import van en groothandel in vlees, althans vleesproducten. Zij verwerkt, verhandelt en distribueert vlees- en vleesproducten.
2.2.
[gedaagde] produceert in haar fabriek in [vestigingsplaats] (Frankrijk) onder meer lasagna bolognese (hierna: 'lasagne'), die bestemd is voor haar Duitse afnemer [X] . [X] op haar beurt verkoopt de lasagne onder de merken ' [merknaam] ' en ' [merknaam] ' in de winkels [X] en Netto in Duitsland.
2.3.
[gedaagde] heeft ten behoeve van de productie van de lasagne varkensvlees gekocht van [eiseres] . Het betreft varkensvlees dat door [eiseres] op haar productspecificatie en facturen 'Baader 3mm' wordt genoemd (hierna ook: het vlees).
2.4.
[eiseres] heeft, voordat [gedaagde] een order plaatste, ter informatie een productspecificatie van het vlees doen toekomen. Deze luidt als volgt:
"Baader 3 mm pork (frozen)
Free from deficiencies*
(…)
Chemical Standards:
Fat ±: 20%; Protein ±:14-19%; Water ±:63%; pH ± 5,8-6,2; Calcium ± 600-1000 ppm, Ash ± 1,1%;
Source: 201147
(…)
*The following are, amongst others, considered to be deficiencies:
- objects originally present in meat that should have been removed during the slaughtering process.
- objects originally not present in meat like wood, rope, plastic, metal, glass, etc."
2.5.
In de periode tussen 7 september 2011 en 14 maart 2012 heeft [eiseres] tien maal (na telefonische opdracht hiertoe door [gedaagde] ) 'Baader varkensvlees 3 mm, mechanisch gesepareerd' geleverd aan [gedaagde] en daarvoor facturen gestuurd. Onderaan deze facturen stond de volgende verwijzing naar de door [eiseres] gehanteerde algemene voorwaarden:
"Pour toutes transactions sont applicables les conditions générales de l'organisation centrale pour le commerce de gros de la viande, comme déposées chez la Chambre de Commerce de La Haye sous numéro 1150 ou les articles selon les contracts 15/26/27 de "Netherlands Oils, Fats and Oilseeds Trade Association", Chambre de Commerce Enschede, numéro d'enregistrement (…)"
2.6.
[eiseres] leverde het vlees aan [gedaagde] in bevroren ('frozen') toestand. [gedaagde] heeft het vlees telkens na ontvangst gecontroleerd op kleur en temperatuur, en zij heeft een monster afgenomen voor een microbiologische controle. Vervolgens is het vlees door [gedaagde] verwerkt in lasagne, bestemd voor [X] .
2.7.
Op 15, 19, 21 en 22 maart 2012 heeft [X] klachten ontvangen van consumenten over aanwezigheid van stukjes bot of kraakbeen in de lasagne. [X] heeft deze klachten doorgegeven aan [gedaagde] .
2.8.
Bij brief van 23 maart 2012 heeft [gedaagde] [eiseres] meegedeeld dat er sprake is van een kwaliteitsprobleem met een door [eiseres] geleverde partij vlees, te weten de aanwezigheid van botfragmenten in dit vlees. De klacht van [gedaagde] ziet op de partij vlees die op 13 februari 2012 is geleverd. [gedaagde] deelt daarnaast mee dat zij nog twee leveringen op voorraad heeft, te weten van leveringsdatum 28 februari 2012 en 14 maart 2012. [gedaagde] vraagt of deze leveringen van dezelfde partij vlees afkomstig zijn als de levering van 13 februari 2012. [gedaagde] heeft meegedeeld de non-conformiteit van het vlees door een gerechtsdeurwaarder te laten vaststellen. [gedaagde] heeft [eiseres] daarnaast verzocht om:
"- Terugname of vernietiging van + vergoeding voor 1080 kg achtergehouden en opnieuw ingevroren fijngesneden vlees en twee resterende pallets.
- Uw standpunt over de toekomst van de niet-conforme eindproducten (pallets in de koeling opgeslagen).
- Vergoeding van de kosten die uit deze non-conformiteit voortvloeien (…)"
2.9.
[gedaagde] heeft naar aanleiding van de klachten een gerechtsdeurwaarder gevraagd een proces-verbaal van bevindingen op te maken. Deze heeft een monster genomen van het door [eiseres] geleverde vlees, heeft dit met de magnetron ontdooid en met de hand gecontroleerd. In zijn proces-verbaal van 23 maart 2012 concludeert hij hierover onder meer (vertaald naar het Nederlands):
"Uit dit onderzoek komt naar voren dat het vlees talloze lichtkleurige, harde stukjes bevat die een ½ tot 2 mm groot zijn. De dichtheid van de harde brokstukjes is ongeveer 1 stuks op 1 tot 2 cm3 product. Geen enkel monster vormt hierop een uitzondering."
2.10.
[eiseres] heeft een kredietverzekering afgesloten bij Coface. [eiseres] heeft – toen betaling door [gedaagde] uitbleef – Coface ingeschakeld om de incasso in behandeling te nemen. Coface heeft op 30 april 2012 en op 24 juli 2012 [gedaagde] gesommeerd te betalen.
2.11.
[gedaagde] heeft het niet-verwerkte deel van het geleverde vlees aan [eiseres] geretourneerd. Bij e-mailbericht van 11 juni 2012 heeft [eiseres] aan [gedaagde] meegedeeld dat zij de retourzending niet zou crediteren, omdat het vlees tussentijds ontdooid is geweest en daardoor niet in de originele staat aan [eiseres] is geretourneerd.
2.12.
[gedaagde] heeft een deel van de door [eiseres] opgestelde facturen onbetaald gelaten.

3.De vordering in conventie

3.1.
[eiseres] vordert – na wijziging van haar eis bij akte van 24 september 2014 – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] te betalen € 94.110,76, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, over dit bedrag, vanaf 11 april 2012, althans vanaf 21 april 2012, althans vanaf 26 juli 2012, althans vanaf 4 oktober 2012, tot de dag van volledige betaling;
[gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] te betalen € 1.716,11 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 april 2012, althans vanaf 26 juli 2012, althans vanaf 4 oktober 2012, tot de dag van volledige betaling;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding, onder de bepaling dat de proceskosten voldaan dienen te worden binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en – voor het geval voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, alsmede veroordeling van [gedaagde] in de nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij vlees heeft geleverd aan [gedaagde] en dat [gedaagde] , door het – ondanks sommaties – onbetaald laten van een bedrag van € 94.110,76, toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar betalingsverplichting.
3.3.
Primair beroept [eiseres] zich op nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Subsidiair, indien en voor zover de rechtbank zou oordelen dat de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] ontbonden is of zal worden, beroept [eiseres] zich op artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: 'BW') en vordert het bedrag van € 94.110,76 als vervangende schadevergoeding.
3.4.
Ten aanzien van de ingangsdatum van de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente beroept [eiseres] zich
primairop de algemene leveringsvoorwaarden van de Centrale Organisatie voor de Vleessector (hierna: 'COV-voorwaarden'), waarin is opgenomen dat de facturen binnen twintig kalenderdagen na de factuurdatum betaald moeten worden. [eiseres] vordert vergoeding wegens vertraging in de nakoming vanaf het moment dat [gedaagde] met de betaling van de laatste factuur (van 14 maart 2012) in verzuim is geraakt, te weten vanaf 11 april 2012.
Subsidiairberoept [eiseres] zich op een brief van haar van 17 april 2012 waarbij zij [gedaagde] tot 20 april 2012 heeft gegund om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen.
Meer subsidiairberoept [eiseres] zich op artikel 6:83 sub c BW, nu [gedaagde] als reactie op de sommatie door Coface heeft gedreigd met het entameren van een procedure. [eiseres] leidt uit deze mededeling af dat [gedaagde] in de nakoming van haar betalingsverplichtingen zal (blijven) tekortschieten en stelt dat [gedaagde] hierdoor op 26 juli 2012 in verzuim is geraakt.
3.5.
[eiseres] maakt daarnaast aanspraak op betaling van de buitengerechtelijke kosten nu zij haar vordering uit handen heeft gegeven. Het bedrag dat [eiseres] vordert is berekend conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten.

4.Het verweer in conventie

4.1.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] stelt dat [eiseres] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen die zij op grond van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst jegens [gedaagde] heeft. [eiseres] heeft goederen geleverd die niet conform de vooraf overeengekomen specificaties waren. Deze non-conformiteit is volgens [gedaagde] gelegen in de aanwezigheid van stukjes bot of kraakbeen in het vlees. Vanwege de non-conformiteit is [gedaagde] niet gehouden tot betaling van de door [eiseres] gezonden facturen, aldus [gedaagde] .
4.2.
[gedaagde] roept primair de ontbinding in van de overeenkomst en zij stelt dat zij gelet op de ontbinding geen betalingsverplichting meer heeft jegens [eiseres] . Subsidiair, voor zover de koopovereenkomst niet ontbonden is of wordt, beroept [gedaagde] zich op opschorting van haar verplichting tot betaling, vanwege de non-conformiteit van het vlees, teneinde – klaarblijkelijk – te verrekenen met haar (eventuele) vordering.
4.3.
[gedaagde] betwist de toepasselijkheid van COV-voorwaarden op de overeenkomst, aangezien zij niet met die algemene voorwaarden heeft ingestemd en zij niet voorafgaande aan het sluiten van de overeenkomst de mogelijkheid heeft gekregen kennis hiervan te nemen.
4.4.
Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten voert [gedaagde] aan dat deze kosten niet onderbouwd worden met bescheiden die niet ook onder artikel 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vallen. Evenmin heeft [eiseres] gesteld dat zij de kosten al heeft betaald, dus de gevorderde vermeerdering met wettelijke rente moet eveneens worden afgewezen.
4.5.
[gedaagde] voert verweer tegen het verzoek tot uitvoerbaar verklaren bij voorraad van het vonnis. Zij verzoekt dit af te wijzen of slechts uit te spreken tegen zekerheidsstelling voor het bedrag waarvoor veroordeling plaatsvindt.

5.De vordering in reconventie

5.1.
[gedaagde] vordert – na wijziging van haar eis bij akte na comparitie – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat [eiseres] toerekenbaar althans wezenlijk tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [gedaagde] , uit de koopovereenkomsten die in de periode van september 2011 tot maart 2012 tussen partijen tot stand zijn gekomen met betrekking tot de koop van vlees, althans dat [eiseres] jegens [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld, welk onrechtmatig handelen haar kan worden toegerekend;
te verklaren voor recht dat artikel 11 lid 3 COV-voorwaarden (waarin is bepaald dat afnemer de geleverde zaken onmiddellijk na aflevering dient te onderzoeken op volledigheid en deugdelijkheid) door de buitengerechtelijke vernietiging door [gedaagde] tussen partijen niet van toepassing is;
te ontbinden de in de periode van september 2011 tot maart 2012 tussen partijen tot stand gekomen koopovereenkomsten met betrekking tot de koop van vlees, althans te verklaren voor recht dat [gedaagde] deze koopovereenkomsten ontbonden heeft verklaard en heeft kunnen verklaren in verband met de wezenlijke tekortkoming door [eiseres] ;
[eiseres] te veroordelen om aan [gedaagde] te betalen de door de toerekenbare tekortkoming althans het onrechtmatig handelen van [eiseres] door [gedaagde] geleden en daaraan toe te rekenen schade, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, over dit bedrag vanaf 23 maart 2012, althans over de betaalde facturen vanaf de betaaldatum van de factuur, althans vanaf 3 juni 2015, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot de dag van volledige betaling, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
[eiseres] te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, over de proceskosten met ingang van de derde dag na eventuele betekening van dit vonnis door [gedaagde] aan [eiseres] .
5.2.
[gedaagde] legt aan deze reconventionele vordering ten grondslag dat [eiseres] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [gedaagde] . Het door [eiseres] geleverde vlees was niet conform de vooraf overeengekomen specificaties, aldus [gedaagde] . Het vlees bevatte stukjes bot althans stukjes kraakbeen die er niet in hadden mogen zitten. Deze tekortkoming is dusdanig dat deze een ontbinding van de koopovereenkomsten tussen partijen rechtvaardigt.
5.3.
Voor zover het handelen van [eiseres] niet is te kwalificeren als een toerekenbare tekortkoming, stelt [gedaagde] dat [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld, aangezien van een zorgvuldig handelend leverancier mag worden verwacht dat geen vlees geleverd wordt met stukjes bot en kraakbeen van 2-3 mm.
5.4.
Uit deze toerekenbare tekortkoming althans als gevolg van het onrechtmatig handelen door [eiseres] is schade voortgevloeid, gelegen in de kosten van deskundigen, het vervoer en opslag van het vlees en de schade die de afnemer van de lasagne heeft geleden. [gedaagde] vraagt vergoeding van deze schade, nader op te maken bij staat.
5.5.
Ten aanzien van de gevorderde verklaring voor recht dat artikel 11 lid 3 van de COV-voorwaarden niet van toepassing is, stelt [gedaagde] dat deze vordering voorwaardelijk is ingesteld, te weten voor het geval de COV-voorwaarden op de overeenkomst van toepassing worden verklaard. [gedaagde] stelt dat de onderzoeksplicht die uit dat artikel zou voortvloeien onredelijk bezwarend is in de zin van artikel 6:233 sub a BW en roept daarom de vernietiging in van deze bepaling.

6.Het verweer in reconventie

6.1.
[eiseres] stelt dat zij niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen. Zij heeft steeds het product geleverd waartoe zij was gehouden, namelijk Baadervlees, 3mm. Dit is mechanisch gesepareerd vlees en de aanwezigheid van stukjes bot of kraakbeen is inherent aan dit vlees. Gelet daarop komt [gedaagde] geen beroep op ontbinding, opschorting of schadevergoeding toe.
6.2.
[eiseres] doet bij zijn verweer een beroep op hetgeen bepaald is in de COV-voorwaarden en stelt dat deze op de overeenkomst van toepassing zijn doordat [eiseres] per levering een factuur heeft gestuurd waarop verwezen is naar de toepasselijkheid van de COV-voorwaarden. Daarnaast heeft [eiseres] in haar brief van 17 april 2012 nogmaals gewezen op de toepasselijkheid van de COV-voorwaarden op de relatie tussen [eiseres] en [gedaagde] . [gedaagde] heeft nimmer geprotesteerd tegen de toepasselijkheid van de COV-voorwaarden, waardoor ze tussen partijen gelden, aldus [eiseres] .
6.3.
[eiseres] stelt daarnaast dat [gedaagde] heeft nagelaten tijdig onderzoek te doen naar de kwaliteit van het vlees. Op grond van artikel 11 lid 3 van de COV-voorwaarden is [gedaagde] gehouden om de afgeleverde zaken onmiddellijk na aflevering op grondige en deskundige wijze op volledigheid en deugdelijkheid te onderzoeken. Enige tekortkoming had binnen 72 uur na levering aan [eiseres] gemeld moeten worden. Op grond van artikel 11 lid 4 van de COV-voorwaarden zijn eventuele rechten van [gedaagde] die verband houden met tekortkomingen, vervallen.
6.4.
Voor het geval de COV-voorwaarden niet van toepassing zouden zijn, beroept [eiseres] zich op de onderzoeks- en klachtplicht van [gedaagde] . Nu [gedaagde] hier niet aan heeft voldaan, kan zij zich niet meer beroepen op non-conformiteit van het geleverde en heeft zij enig recht op schadevergoeding en ontbinding verspeeld.
6.5.
Voor zover de vorderingen tot betaling van schadevergoeding wordt toegewezen doet [eiseres] een beroep op verrekening van het bedrag dat zij aan [gedaagde] verschuldigd zou zijn met het door [gedaagde] aan [eiseres] verschuldigde bedrag.
7. De (gewijzigde) standpunten in conventie en in reconventie na comparitie van partijen
7.1.
[gedaagde] heeft na comparitie haar verweer in conventie en de grondslag in reconventie gewijzigd althans aangevuld door zich op het standpunt te stellen dat het Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken (hierna te noemen: 'Weens Koopverdrag') mede van toepassing is op de tussen [eiseres] en [gedaagde] gesloten overeenkomst. Op grond van het Weens Koopverdrag zijn de algemene voorwaarden geen onderdeel gaan uitmaken van de overeenkomst, aldus [gedaagde] .
7.2.
Daarnaast stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat het onrechtmatig handelen door [eiseres] is gelegen in het ontbreken van de aanduiding "separatorvlees" op de leveringen, waardoor het [gedaagde] niet kenbaar was dat zij separatorvlees geleverd kreeg.
7.3.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat het onderhavige geschil uitsluitend beoordeeld dient te worden aan de hand van het interne Nederlandse recht. Nu [gedaagde] haar conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie grondt op het interne Nederlandse recht is het Weens Koopverdrag daarmee stilzwijgend uitgesloten. Een wijziging van de grondslag in deze fase van het geding brengt een onredelijke procesvertraging mee, aldus [eiseres] .
7.4.
Ten aanzien van het gestelde onrechtmatig handelen stelt [eiseres] dat er geen sprake is van inbreuk op een recht, handelen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betamelijk is, door het nalaten van het vermelden van de aanduiding 'separatorvlees' op het geleverde vlees. [eiseres] heeft gehandeld zoals van een zorgvuldig handelend leverancier mag worden verwacht. Het enkele feit dat [eiseres] vlees met stukjes bot heeft geleverd kan geen onrechtmatige daad opleveren. Als professionele partij mocht van [gedaagde] verwacht worden dat zij wist wat zij kocht, bovendien heeft [gedaagde] niet voorafgaand aan het bestellen van het vlees het beoogde gebruik (de productie van lasagne) aan [eiseres] voorgelegd of om advies gevraagd. Ze had behoren te onderzoeken of het mechanisch gesepareerd betrof, als zij er zeker van wilde zijn dat zij geen mechanisch gesepareerd vlees in haar lasagne zou verwerken.

8.De beoordeling

in conventie en in reconventie

Toepasselijk recht
8.1.
[eiseres] is gevestigd in Nederland. [gedaagde] is gevestigd in Frankrijk. Bij vonnis in het incident van 10 juli 2013 heeft deze rechtbank zich bevoegd verklaard kennis te nemen van het onderhavige geschil. De rechtbank heeft in dat vonnis – kort gezegd – geoordeeld dat tussen partijen rechtsgeldig een forumkeuzebeding is overeengekomen, aangezien in de betrokken handelsbranche gebruikelijk is dat algemene voorwaarden (houdende een forumkeuzebeding) van toepassing worden verklaard door middel van verwijzing daarnaar op facturen. Het daadwerkelijk ter beschikking stellen van de algemene voorwaarden is daarvoor geen vereiste.
8.2.
Beide partijen hebben vervolgens (ter comparitie op 24 maart 2015) gekozen voor de toepasselijkheid van Nederlands recht op de onderhavige zaak.
8.3.
[gedaagde] heeft met de akte na comparitie de grondslag van haar vordering en verweer in conventie in die zin gewijzigd dat zij een en ander thans ook stoelt op het Weens Koopverdrag. Een dergelijke wijziging van de grondslag van haar vordering acht de rechtbank in dat stadium van het geding toelaatbaar. Zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, is de eiser bevoegd zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk te veranderen of te vermeerderen, tenzij deze wijziging in strijd is met de goede procesorde. Niet gebleken is dat daarvan in het onderhavige geval sprake is. [eiseres] is immers nog in de gelegenheid is geweest op deze wijzigingen te reageren en heeft dat ook gedaan. Van een onredelijke bemoeilijking van de verdediging dan wel een onredelijke vertraging van het geding is geen sprake.
8.4.
Ten aanzien van het antwoord op de vraag of het Weens Koopverdrag op de onderhavige overeenkomst van toepassing is, is het volgende van belang.
Op grond van artikel 1 lid 1 sub a van het Weens Koopverdrag is dit verdrag van toepassing op koopovereenkomsten betreffende roerende zaken tussen partijen die in verschillende staten gevestigd zijn, wanneer de staten verdragsluitende staten zijn. Het gaat hier om roerende zaken, [eiseres] is gevestigd in Nederland en [gedaagde] is gevestigd in Frankrijk en beide staten zijn verdragsluitende staten. Gelet op het voorgaande is het Weens Koopverdrag in beginsel op de koopovereenkomst van toepassing. Op grond van artikel 6 van het Weens Koopverdrag bestaat de mogelijkheid de toepasselijkheid van het verdrag uit te sluiten. De keuze van partijen voor de toepasselijkheid van Nederlands recht brengt niet mee dat toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag daarmee is uitgesloten. De internationale handelskoop van roerende zaken wordt immers naar intern Nederlands recht ook beheerst door het Weens Koopverdrag. Indien partijen de toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag hadden willen uitsluiten, hadden zij dat uitdrukkelijk kunnen doen.
8.5.
De rechtbank zal derhalve mede de regels van het Weens Koopverdrag op de overeenkomst tussen partijen toepassen.
toepasselijkheid van de COV-voorwaarden
8.6.
De vraag of de algemene voorwaarden op de onderhavige overeenkomst van toepassing zijn, zal gelet op het voorgaande worden beantwoord naar de maatstaven van het Weens Koopverdrag. Of een partij haar toestemming heeft verleend tot de totstandkoming van een koopovereenkomst of bepalingen daarvan – waaronder algemene voorwaarden – behoort tot de door het Weens Koopverdrag geregelde onderwerpen (HR 28 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR4837). Bij de uitleg van dit verdrag dient (op grond van artikel 7 lid 1 van het verdrag) rekening te worden gehouden met het internationale karakter ervan en met de noodzaak eenvormigheid in de toepassing ervan en naleving van de goede trouw in de internationale handel te bevorderen. Van belang zijn in dit verband de artikelen 8 en 9 van het Weens Koopverdrag, over verklaringen respectievelijk gewoonten, en artikelen 14 en 18 over aanbod en aanvaarding.
8.7.
In de jurisprudentie en literatuur wordt de vraag welke vereisten uit het Weens Koopverdrag volgen voor de toepasselijkheid van algemene voorwaarden echter niet eenduidig beantwoord. De rechtbank ziet aanleiding in dit verband aansluiting te zoeken bij de 'CISG Advisory Council Opinion No 13 – Inclusion of standard terms under the CISG' (20 januari 2013). De Advisory Council, door een privé-initiatief tot stand gebracht en samengesteld uit vooraanstaande deskundigen op het terrein van het internationaal commercieel recht, stelt zich ten doel uniforme interpretatie van het Weens Koopverdrag te bevorderen en verstrekt in dat kader (onder meer) gezaghebbende opinies over de uniforme toepassing en interpretatie van het verdrag. Door de Advisory Council is ten aanzien van de toepasselijkheid en gelding van algemene voorwaarden een aantal aanbevelingen geformuleerd (genaamd de 'Black Letter Rules') die zijn gebaseerd op evaluatie van doctrine en rechtspraak afkomstig uit alle lidstaten.
8.8.
De rechtbank stelt voorop dat algemene voorwaarden deel uitmaken van de overeenkomst voor zover partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst uitdrukkelijk of stilzwijgend met het incorporeren van die voorwaarden in de overeenkomst hebben ingestemd én de wederpartij van de gebruiker een redelijke gelegenheid heeft gehad van die voorwaarden kennis te nemen. Het voorgaande volgt uit het arrest van het Bundesgerichtshof van 31 oktober 2001 (BGH 31 oktober 2001, NJW 2002, 1651). Hoewel er andere visies bestaan op de toepasselijkheid van algemene voorwaarden heeft de Advisory Council heeft in haar toelichting bij aanbeveling 2 van de Black Letter Rules haar voorkeur uitgesproken voor de visie van het Bundesgerichtshof, omdat het meer in lijn is met het Weens Koopverdrag en de vereisten voor de internationale handel. De rechtbank sluit zich bij dit standpunt aan.
8.9.
Ten aanzien van die redelijke mogelijkheid van algemene voorwaarden kennis te nemen is door de Advisory Council (in aanbeveling 3 van de Black Letter Rules en de toelichting daarop) uitgewerkt in welke gevallen daarvan kan worden gesproken. Aanbeveling 3 luidt als volgt:
3. Amongst others, a party is deemed to have had a reasonable opportunity to take notice of the standard terms:
3.1.
Where the terms are attached to a document used in connection with the formation of the contract or printed on the reverse side of that document;
3.2.
Where the terms are available to the parties in the presence of each other at the time of negotiating the contract;
3.3.
Where, in electronic communications, the terms are made available to and retrievable electronically by that party and are accessible to that party at the time of negotiating the contract;
3.4.
Where the parties have had prior agreements subject to the same standard terms.
8.10.
Niet gesteld, noch gebleken, is dat [eiseres] de algemene voorwaarden voor of tijdens de onderhandelingen aan [gedaagde] ter hand heeft gesteld, doordat de algemene voorwaarden aan een document verband houdende met de overeenkomst zijn gehecht, of op de achterzijde van een dergelijk document zijn gedrukt. Evenmin hebben partijen 'van gezicht tot gezicht' onderhandeld, zodat er geen sprake kan zijn van beschikbaarheid van de algemene voorwaarden op de plaats waar partijen in elkaars aanwezigheid onderhandelden. Door [eiseres] is evenmin feitelijk onderbouwd dat zij op enig moment heeft verwezen naar een website waar [gedaagde] de algemene voorwaarden kon bekijken (en downloaden). [eiseres] heeft volstaan met in haar schriftelijke correspondentie te verwijzen naar de bij de Kamer van Koophandel gedeponeerde voorwaarden. Dit maakt echter niet dat [gedaagde] een redelijke gelegenheid heeft gehad van deze voorwaarden kennis te nemen.
8.11.
Het voorgaande geldt – gelet op de toelichting van de Advisory Council bij aanbeveling 3.4 – niet alleen voor de eerste levering van vlees, maar ook voor de daarop volgende leveringen. Immers, om op latere overeenkomsten van toepassing te kunnen zijn moeten de algemene voorwaarden in een eerdere overeenkomst geldig zijn overeengekomen. Daarvan is, zoals hiervoor uiteengezet, niet gebleken. Het enkele (bij herhaling) verwijzen naar de gedeponeerde voorwaarden is daarvoor onvoldoende.
8.12.
Gelet op al het voorgaande zijn de COV-voorwaarden niet op de overeenkomsten tussen [eiseres] en [gedaagde] van toepassing geworden. Naar intern Nederlands recht zou het antwoord op de vraag naar de toepasselijkheid van de COV-voorwaarden overigens niet anders luiden.
De keuringsplicht onder het Weens Koopverdrag
8.13.
Voor zover de COV-voorwaarden niet op de overeenkomst tussen partijen van toepassing zijn doet [eiseres] , ten aanzien van zijn verweer dat [gedaagde] – kort gezegd – niet tijdig geklaagd heeft, een beroep op artikel 38 van het Weens Koopverdrag.
8.14.
Op grond van artikel 38 lid 1 van het Weens Koopverdrag moet de koper de zaken binnen een, gelet op de omstandigheden, zo kort mogelijke termijn keuren (de keuringsplicht). Kon de tekortkoming bij deze keuring worden ontdekt, dan moet binnen een redelijke termijn na de keuring worden geprotesteerd (de klachttermijn). De koper verliest op grond van artikel 39 Weens Koopverdrag het recht zich erop te beroepen dat geleverde zaken niet aan de overeenkomst beantwoorden, indien hij niet binnen een redelijke termijn nadat hij dit heeft ontdekt of had behoren te ontdekken de verkoper hiervan in kennis stelt.
8.15.
[gedaagde] heeft de bevroren partijen vlees direct na levering gecontroleerd op kleur en temperatuur. Daarnaast is van alle leveringen vlees direct na ontvangst een monster afgenomen ter keuring. Het afgenomen monster is vervolgens microbiologisch gecontroleerd. Uit deze monsters bleek geen non-conformiteit, aldus [gedaagde] . [gedaagde] stelt zich daarom op het standpunt dat sprake is van een verborgen gebrek, aangezien het probleem zich pas later heeft geopenbaard, te weten toen de eindgebruiker klachten indiende bij de winkel. Pas daarna is het gebrek aan haar kenbaar gemaakt door de klacht van de afnemer. Nu [gedaagde] de brief van 23 maart 2012 heeft gezonden binnen een redelijke termijn nadat zij (na mededeling van de klachten door de afnemers) de tekortkoming heeft ontdekt, heeft zij voldaan aan de redelijke klachttermijn, aldus [gedaagde] .
8.16.
De leveringen van [eiseres] betroffen bederfelijke waar. Het enkele feit dat het vlees bevroren is, maakt niet dat het niet (meer) als bederfelijk moet worden beschouwd. [gedaagde] verwerkte het door [eiseres] geleverde vlees na ontvangst in lasagne. Gelet op deze omstandigheden diende [gedaagde] het vlees telkens direct na ontvangst te keuren. Op dat moment was het immers nog mogelijk het vlees te identificeren en afzonderlijk te keuren. Na verwerking in de lasagne was een dergelijke keuring sowieso niet meer mogelijk. Dit stemt ook overeen met de werkwijze van [gedaagde] , die immers gesteld heeft dat zij van alle leveringen van [eiseres] direct na ontvangst een monster heeft afgenomen ter keuring van het vlees.
8.17.
Vervolgens is aan de orde of [gedaagde] de gestelde tekortkoming bij een deugdelijke keuring had behoren te ontdekken. De klacht die [gedaagde] over het gekochte vlees heeft geuit betreft de aanwezigheid van botfragmenten in het door [eiseres] geleverde vlees. De klacht van [gedaagde] betreft derhalve de kwaliteit van het vlees en hiernaar had zij – gelet op artikel 38 jo 35 Weens Koopverdrag – onderzoek behoren te doen. Bij het door [gedaagde] direct na ontvangst verrichte onderzoek zijn de botdeeltjes niet opgemerkt. [gedaagde] stelt echter dat zij het geleverde vlees – ná ontvangst van klachten – heeft laten analyseren door een laboratorium en dat naar aanleiding van die analyse (een meting van het calciumgehalte van het vlees) de aanwezigheid van stukjes bot werd vastgesteld. Indien [gedaagde] het vlees direct na ontvangst op deze wijze had gecontroleerd, had zij de aanwezigheid van botdeeltjes direct kunnen en moeten opmerken. Waarom het vlees niet direct na ontvangst hierop gekeurd is, althans aan een controle van de substantie en textuur onderworpen is, maar volstaan is met enkel een controle van kleur, temperatuur en microbiologisch onderzoek, heeft [gedaagde] niet uiteengezet en onderbouwd. Voor zover [gedaagde] heeft willen stellen dat een dergelijke laboratoriumanalyse niet van haar verwacht kon worden, merkt de rechtbank op dat de botdeeltjes zelfs bij een eenvoudige controle opgemerkt hadden kunnen worden. Het betreft immers de substantie van het vlees, die bij het proeven of zelfs het met de hand bevoelen reeds ontdekt hadden moeten worden. Dit volgt ook uit het door [gedaagde] overgelegde proces-verbaal van bevindingen van de Franse gerechtsdeurwaarder (onderdeel 2.9). [gedaagde] heeft gelet op het voorgaande onvoldoende onderbouwd waarom een dergelijke (eenvoudige) keuring van het vlees niet van [gedaagde] verwacht mocht worden. De enkele stelling dat het vlees bevroren was en er derhalve niet op deze wijze gekeurd kon worden op substantie en aanwezigheid van botdeeltjes is hiertoe overigens onvoldoende. Van [gedaagde] mocht immers verwacht worden dat zij het vlees zou ontdooien om het aan een keuring te onderwerpen.
8.18.
De rechtbank concludeert dat de aanwezigheid van stukjes bot in het geleverde vlees – nog daargelaten het antwoord op de vraag of hier sprake is van non-conformiteit – bij een deugdelijke keuring aan het licht had moeten komen. De klachttermijn is derhalve direct na ontvangst van het vlees aangevangen.
Klachttermijn
8.19.
[gedaagde] diende gelet op artikel 38 lid 1 van het Weens Koopverdrag binnen een redelijke termijn na de keuring te protesteren. Wat een redelijke klachttermijn is, hangt af van de omstandigheden van het geval, in het bijzonder van de aard van de geleverde zaken, de aard van het vermeende gebrek, de situatie van partijen bij de overeenkomst en relevante gebruiken in de branche. Bij bederfelijke waar heeft een korte klachttermijn te gelden. [gedaagde] heeft bij brief van 23 maart 2012 geklaagd over de op 13 februari 2012 door [eiseres] geleverde partij vlees. Dit is derhalve één maand en elf dagen na het moment waarop het vlees geleverd is. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] hiermee een redelijke klachttermijn heeft overschreden. Gelet op de gebruiken in de branche – zo ook blijkt uit de door [eiseres] overgelegde en niet door [gedaagde] betwiste algemene voorwaarden van andere leveranciers in de branche – zijn termijnen van 24 tot 72 uur niet ongebruikelijk, hetgeen maakt dat met de brief van 23 maart 2012 zelfs ten aanzien van de door [eiseres] op 28 februari 2012 en 14 maart 2012 gedane leveringen te laat is geklaagd.
8.20.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank – zo er sprake zou zijn van non-conformiteit – van oordeel is dat [gedaagde] het recht heeft verloren zich erop te beroepen dat de leveringen van [eiseres] in de periode van 7 september 2011 tot en met 14 maart 2012 niet aan de overeenkomst beantwoorden. Aan [gedaagde] komt geen beroep op ontbinding of opschorting meer toe. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de conformiteit van deze leveringen.
8.21.
Overigens had de toepassing van artikelen 7:23 BW en 6:89 BW niet tot een andere uitkomst geleid. Ook met de toepassing van deze artikelen was de conclusie geweest dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan haar onderzoeks- en klachtplicht.
8.22.
Nu het verweer van [gedaagde] niet slaagt, worden de vorderingen van [eiseres] tot betaling van de facturen toegewezen. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de hoogte van de facturen. In totaal wordt daarom het gevorderde bedrag van € 94.110,76 toegewezen.
Wettelijke handelsrente
8.23.
[eiseres] heeft vergoeding van de wettelijke rente gevorderd. In artikel 78 van het Weens Koopverdrag is bepaald dat indien een partij tekortschiet in de betaling van de prijs, de wederpartij recht heeft op rente daarover. Nu [gedaagde] in verzuim is met de betaling van de door [eiseres] gezonden facturen, heeft [gedaagde] recht op rente. Ten aanzien van de termijn en het rentepercentage is in het Weens Koopverdrag niets bepaald. Nu partijen – zoals hiervoor reeds onder 8.2 is overwogen – Nederlands recht zijn overeengekomen, heeft dat recht te gelden.
8.24.
Op grond van artikel 6:119a lid 2 BW is, indien er geen uiterste dag van betaling is overeengekomen, de wettelijke rente van rechtswege verschuldigd vanaf 30 dagen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop [gedaagde] de factuur heeft ontvangen. Gesteld noch gebleken is dat tussen partijen een uiterste dag van betaling is overeengekomen. Uit het onderaan de door [eiseres] gestuurde facturen vermelde 'paiement apres 0 jours' kan geen (reële) betalingstermijn worden afgeleid. [eiseres] heeft de wettelijke handelsrente gevorderd vanaf 11 april 2012. De wettelijke handelsrente over de (gedeeltelijk) onbetaald gelaten facturen tot en met 28 februari 2012 (waarvoor de termijn van 30 dagen op 11 april 2012 reeds is verstreken) zal daarom worden toegewezen vanaf 11 april 2012. Dit betreft wettelijke handelsrente over een bedrag van € 63.572,74. De wettelijke handelsrente over de laatste factuur, van 14 maart 2012 (€ 30.538,02), raakt pas verschuldigd vanaf 13 april 2012 en zal vanaf dat moment worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
8.25.
Ingevolge artikel 74 van het Weens Koopverdrag kunnen buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen, maar het verdrag bepaalt niets over de samenstelling en hoogte van de te vergoeden kosten. De rechtbank past derhalve – mede gelet op de rechtskeuze door partijen – ook op dit onderdeel van het geschil het Nederlandse recht toe.
8.26.
[eiseres] vordert een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: "het Besluit"). Het Besluit is echter slechts van toepassing als de schuldenaar op of na 1 juli 2012 in verzuim is geraakt met de voldoening van de vordering (artikel 3 Besluit). Zoals hiervoor uiteengezet is [gedaagde] vóór 1 juli 2012 met haar betaling in verzuim geraakt. De rechtbank zal daarom bij de beoordeling van de verschuldigdheid van buitengerechtelijke kosten het rapport Voorwerk II volgen. Daarvoor heeft het volgende te gelden.
8.27.
Voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten dient te worden gesteld en onderbouwd op grond waarvan deze verschuldigd zijn en voorts dat genoemde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Het uitgangspunt is dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Niet aangetoond is dat de door [eiseres] verrichte incassowerkzaamheden meer hebben omvat dan een (eventueel herhaalde) sommatie of het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van een dossier. De daarop betrekking hebbende kosten moeten daarom worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt derhalve afgewezen.
8.28.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 95,17
- griffierecht 1.789,00
- salaris advocaat
2.235,00(2,5 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 4.119,17
8.29.
De nakosten, waarvan [eiseres] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.
8.30.
[gedaagde] heeft in de procedure in conventie verweer gevoerd tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van het vonnis. [gedaagde] vraagt, indien het vonnis toch uitvoerbaar bij voorraad verklaard wordt, zekerheid te mogen stellen voor het bedrag waarvoor veroordeling plaatsvindt. [gedaagde] heeft echter niet nader met feiten onderbouwd waarom de verklaring tot uitvoerbaarheid bij voorraad dient te worden afgewezen. Het vonnis wordt derhalve uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Toerekenbare tekortkoming
8.31.
[gedaagde] heeft aan haar vorderingen in reconventie ten grondslag gelegd dat [eiseres] door het leveren van een non-conform product toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [gedaagde] . Gelet op hetgeen in de procedure in conventie is geoordeeld heeft [gedaagde] door niet tijdig te klagen reeds het recht verloren zich erop te beroepen dat het door [eiseres] geleverde vlees niet aan de overeenkomst beantwoordt. Aan een beoordeling van de (non-)conformiteit van het geleverde komt de rechtbank dan ook niet toe. De gevorderde verklaring voor recht dat [eiseres] is tekortgeschoten, zal daarom worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de gevorderde ontbinding van de koopovereenkomsten en de vordering tot betaling van de gestelde geleden schade als gevolg van non-conformiteit.
Onrechtmatige daad
8.32.
[gedaagde] legt subsidiair aan haar vordering ten grondslag dat [eiseres] een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Bij conclusie van eis in reconventie stelt [gedaagde] hiertoe dat [eiseres] wist dat [gedaagde] het vlees zou gaan gebruiken voor de productie van lasagne, en van een zorgvuldig handelend leverancier mag worden verwacht dat geen vlees geleverd wordt met stukjes bot en kraakbeen van 2-3 mm. Dit wordt door [eiseres] gemotiveerd betwist. Bij akte na comparitie heeft [gedaagde] deze stelling vervolgens niet gehandhaafd, althans niet nader onderbouwd. De rechtbank komt daarom aan bewijslevering niet toe. Voor zover [gedaagde] haar vordering tot verklaring voor recht dat [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld hierop baseert, wordt dit deel van het gevorderde afgewezen.
8.33.
In haar akte na comparitie legt [gedaagde] aan de gestelde onrechtmatige daad ten grondslag dat [eiseres] bij het geleverde vlees (op de productspecificatie, factuur, verpakking of begeleidende documenten) niet de aanduiding "separatorvlees" heeft vermeld. Nu [eiseres] dat niet heeft gedaan, is gehandeld in strijd met Europese en Nederlandse wet- en regelgeving, aldus [gedaagde] . [gedaagde] onderbouwt haar stelling met name door te wijzen op het infoblad "Separatorvlees" van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. [gedaagde] verwachtte geen separatorvlees en hoefde dat ook niet te verwachten, aldus [gedaagde] .
8.34.
Voor zover [gedaagde] aan de onrechtmatigheid feitelijk ten grondslag legt dat het vlees niet aan de overeenkomst beantwoordt, heeft het hiervoor onder 8.32 uiteengezette te gelden. Voor zover [gedaagde] bedoelt dat de onrechtmatigheid onafhankelijk is van de tussen partijen gesloten overeenkomst, geldt het volgende. Er is geen sprake van onrechtmatig handelen door [eiseres] gelegen in het achterwege laten van de term "separatorvlees" op het geleverde vlees, althans op de op de overeenkomst van toepassing zijnde documenten. Het door [gedaagde] aan haar stelling ten grondslag gelegde infoblad van de NVWA dateert van 25 februari 2015. Voor zover uit dit infoblad normen geconcludeerd kunnen worden, hebben deze vanwege de publicatiedatum nog niet te gelden voor de overeenkomst die zo'n drie jaar daarvóór tussen partijen is gesloten. Daarnaast is niet gebleken dat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst tussen partijen voor [eiseres] een regeling gold die het verplicht stelt in de handelsketen de aanduiding separatorvlees op het geleverde vlees te vermelden. Zoals ook blijkt uit het infoblad dat [gedaagde] heeft overgelegd, is de term 'separatorvlees' nog altijd geen wettelijke benaming, in de zin dat het de naam is die voor het betreffende product is voorgeschreven. Bovendien valt uit het infoblad (vraag 16
"Is het toegestaan om separatorvlees in de handelsketen ('B2B') aan te duiden met in de handel bekende benamingen, zoals "Baadervlees" of "3 mm vlees"?") af te leiden dat de term Baadervlees of 3mm vlees te gelden heeft als een in de handel bekende benaming voor separatorvlees. [eiseres] kon derhalve volstaan met de aanduiding 'Baader 3mm' en [gedaagde] mocht, als professionele partij, bij deze aanduiding ook separatorvlees verwachten.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat – door het achterwege laten van de aanduiding 'separatorvlees' – van onrechtmatig handelen door [eiseres] , gelegen in het handelen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht, niet is gebleken. Het beroep op schadevergoeding vanwege onrechtmatige daad treft dus geen doel en dit deel van het gevorderde wordt dan ook afgewezen.
8.35.
Nu de hoofdvordering wordt afgewezen zal de vordering tot betaling van wettelijke rente eveneens worden afgewezen.
8.36.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 276,00 aan salaris advocaat (0,5 x 1 punt x € 452,00).
8.37.
De nakosten, waarvan [eiseres] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

9.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
9.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [naam] te betalen een bedrag van € 94.110,76, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 63.572,74 met ingang van 11 april 2012 tot de dag van volledige betaling en over een bedrag van € 30.538,02 met ingang van 13 april 2012 tot de dag van volledige betaling,
9.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 4.119,17,
in reconventie
9.3.
wijst het gevorderde af,
9.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 276,00 aan salaris advocaat,
in conventie en in reconventie
9.5.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane
kosten, begroot op:
- € 205,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
9.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de onderdelen 8.1, 8.2, 8.4 en 8.5 uitvoerbaar bij voorraad,
9.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. Heuveling van Beek en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2016.