In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Proximedia Nederland B.V. en gedaagden c.s., bestaande uit een commanditaire vennootschap en haar vennoot. De procedure volgde op een tussenvonnis van 4 mei 2016, waarin Proximedia was opgedragen te bewijzen dat gedaagde sub 2 zijn handtekening had gezet onder een overeenkomst van 17 februari 2015. Proximedia heeft verschillende stukken overgelegd ter onderbouwing van haar stelling, waaronder de originele overeenkomst en een afschrift van de inschrijving van gedaagde sub 1 in het handelsregister. Gedaagden c.s. heeft geen verweer gevoerd tegen de bewijsvoering van Proximedia en heeft ook geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de aanvullende producties.
De kantonrechter oordeelde dat Proximedia is geslaagd in het bewijs dat de handtekening onder de overeenkomst afkomstig is van gedaagde sub 2. Hierdoor werd vastgesteld dat er op 17 februari 2015 een overeenkomst tot stand was gekomen. De vordering van Proximedia was gebaseerd op artikel 8 van de overeenkomst, waarin een schadevergoeding van 40% van de nog niet vervallen maandtermijnen werd geëist bij ontbinding van de overeenkomst. Gedaagden c.s. had geen onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat het beding onredelijk bezwarend was, waardoor de kantonrechter oordeelde dat het beding niet onredelijk bezwarend was.
De kantonrechter heeft de vordering van Proximedia toegewezen, inclusief de gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten, en gedaagden c.s. veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.