ECLI:NL:RBMNE:2016:4228

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6269
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. S. Wijna
  • mr. V.M.M. van Amstel
  • mr. drs. S. Lanshage
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het oprichten van woningen met aanlegsteiger in Vinkeveen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2016 uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning die was verleend voor het oprichten van negen woningen met een aanlegsteiger in Vinkeveen. De vergunning was eerder verleend op 16 oktober 2015, maar eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 22 april 2016 verweerder de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het besluit te herstellen. Verweerder heeft dit gedaan door op 18 mei 2016 een gewijzigd besluit te nemen, waarbij een nieuwe plattegrond werd ingediend. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, die stelden dat de doorvaartmogelijkheden onvoldoende waren beoordeeld en dat hun privacy zou worden aangetast, niet gevolgd. De rechtbank oordeelde dat de gewijzigde plattegrond voldoende was toegelicht en dat de invloed van het bouwplan op de doorvaartmogelijkheden in redelijkheid was meegenomen. De rechtbank heeft het eerdere besluit van 16 oktober 2015 vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten, omdat het gebrek was hersteld met het nieuwe besluit. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.240,- en het betaalde griffierecht van € 167,- aan eisers te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/6269

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] , en [eiser 3] , allen wonende te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. drs. M.M. Kaajan),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder
(gemachtigde: G.H. Voerman).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Ontwikkelings Maatschappij Buitenveldert B.V. (OMB), gevestigd te Amsterdam,
(gemachtigde: mr. drs. H.J.M. van Schie).

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2015 heeft verweerder OMB na toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van negen woningen op het perceel [adres] te [woonplaats] (het perceel). Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
OMB heeft een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2016. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door [A] , woordvoerder, [B] , architect, en hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. OMB is vertegenwoordigd door [C] , algemeen directeur, bijgestaan door [D] , architect, [E] , adviseur, en de gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 22 april 2016, verzonden op 22 april 2016, heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het besluit van 16 oktober 2015 te herstellen.
Bij besluit van 18 mei 2016 heeft verweerder het besluit van 16 oktober 2015 gewijzigd in die zin dat de vergunning is verleend op basis van een door OMB ingediende gewijzigde plattegrond van het perceel van 4 mei 2016 (nummer 2012078-OOD).
Bij brief van 24 mei 2016 heeft verweerder een tekening van de oorspronkelijke situatie overgelegd.
Eisers hebben bij brief van 10 juni 2016 gereageerd. OMB heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te reageren.
De rechtbank heeft bij brief van 28 juni 2016 aan partijen laten weten dat het onderzoek wordt gesloten en dat zij uitspraak zal doen.

Overwegingen

Het besluit van 18 mei 2016 is deels in de plaats getreden van het besluit van 16 oktober 2015, namelijk voor zover het betreft de bij de verleende vergunning behorende plattegrond van het perceel.
De rechtbank acht, gezien artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het tegen het besluit van 16 oktober 2015 ingestelde beroep mede gericht tegen het besluit van 18 mei 2016.
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat, gelet op de met het bouwplan vergunde aanlegsteigers, bij de verlening van de vergunning onvoldoende acht is geslagen op de doorvaartmogelijkheden van de watergang aan de zuidzijde van de te realiseren woningen. Het gaat hierbij om de doorvaartmogelijkheden voor zowel eisers [eiser 3] en [eiser 1] , als voor de toekomstige bewoners.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft OMB een gewijzigde plattegrond van het perceel ingediend. Deze plattegrond is gedateerd 4 mei 2016. In het besluit van 18 mei 2016 is toegelicht dat de overgelegde plattegrond ziet op de volgende wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke plattegrond:
  • de legakker ter plaatse van woningtype C en D is ingekort en zodanig verplaatst dat er tussen de kadastrale erfgrens en de legakker aan de zuidzijde een doorvaartruimte ontstaat van minimaal 2,70 meter;
  • de legakker ter plaatse van woningtype Esp en C is naar het noorden verplaatst en is ook hier zodanig dat aan de zuidzijde een doorvaartruimte ontstaat van minimaal 2,70 meter;
  • de watergang wordt op het eigen terrein, binnen het projectgebied, op de plaats van aanvankelijk verzochte tuin/aanlegsteiger verbreed.
Als standaardboot is in het besluit van 18 mei 2016 aangemerkt een boot met een lengte van 5,50 meter en een breedte van 2,20 meter. Er is toegelicht dat de gewijzigde indeling er in voorziet dat de toekomstige bewoners eenvoudig via eigen terrein naar de plassen kunnen. Als richtsnoer zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
idealiter dient het water voor een vlotte doorvaart een breedte te hebben van (tenminste) drie maal de breedte van een standaardboot;
in een engte, daar waar een boot een ligplaats inneemt, dient het water tenminste voor één boot voldoende breed te zijn om door te varen;
er dienen bij voorkeur meerdere plaatsen te zijn waar het water voor een standaard boot voldoende breed is om te kunnen draaien.
Verweerder heeft toegelicht dat de meest wenselijke breedte, waarbij twee boten overal kunnen passeren, niet overal wordt gehaald, maar dat wel wordt voldaan aan de in het richtsnoer genoemde uitgangspunten.
Doorvaartmogelijkheden
6. Eisers betogen dat verweerder bij de beoordeling van de doorvaartmogelijkheden op basis van de gewijzigde plattegrond uitgaat van een te kleine standaardboot. Eisers stellen dat zij de boten in de omliggende watergangen hebben nagemeten en tot de conclusie zijn gekomen dat een gemiddelde boot in het gebied in ieder geval 2,50 meter breed en 6,2 meter lang is. Volgens eisers ging OMB bij haar eerdere tekeningen ook uit van grotere boten dan waarvan OMB thans uitgaat.
7. Dit betoog slaagt niet. Eisers hebben hun betoog dat de gemiddelde boot in het gebied een breedte heeft van minimaal 2,5 meter niet met nadere gegevens onderbouwd. De rechtbank ziet in dit betoog dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zijn beoordeling van de doorvaartmogelijkheden niet heeft mogen baseren op een boot met gemiddelde breedte van 2,20 meter en een gemiddelde lengte van 5,50 meter. Bovendien kan er vanuit worden gegaan dat de toekomstige bewoners van de vergunde woningen bij de keuze van hun boot rekening zullen houden met de ter plaatse beschikbare doorvaartmogelijkheden. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding om te concluderen dat verweerder de vergunning in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen. De rechtbank stelt overigens vast dat op de eerdere plattegrond van OMB van 11 mei 2015, die deel uitmaakte van het besluit van 16 oktober 2015, geen boten waren ingetekend.
8. Eisers (naar de rechtbank begrijpt: [eiser 3] en [eiser 1] ) stellen verder dat zij hinder zullen ondervinden als de bewoners niet aan hun eigen kant (de noordzijde) van de te realiseren legakkers naar de plassen kunnen varen. Zij hebben er in dit verband op gewezen dat het illusoir is dat de bewoners van woningtype C en D een erfdienstbaarheid zullen verlenen voor doorvaart aan de noordzijde van de legakker.
9. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat het niet acceptabel is dat de bewoners van woningtype B, C en D via de zuidzijde van de ter hoogte van woningtype C en D te realiseren legakker naar de plassen zullen varen. Zij overweegt daartoe dat uit de plattegrond van 4 mei 2016 blijkt dat (ook) dit gedeelte van het water (grotendeels) is gelegen binnen de kadastrale grens en aldus hoort bij het perceel [adres] . De rechtbank stelt verder vast dat uit de door verweerder overgelegde plattegrond van de bestaande situatie blijkt dat de oorspronkelijke doorgang niet breder is dan de doorgang aan de zuidzijde van de te realiseren legakkers. Het is de rechtbank, gelet op deze omstandigheden, niet duidelijk geworden waarom de nieuwe bewoners geen gebruik zouden kunnen maken van de doorvaartmogelijkheden aan de zuidzijde van de legakkers. De rechtbank komt om die reden niet toe aan het betoog dat de door eisers geopperde erfdienstbaarheid illusoir is.
10. Eisers betogen verder dat aan het perceel tussen de woningen van [eiser 1] ( [adres] ) en [eiser 3] ( [adres] ) aanlegsteigers gebouwd kunnen worden ten behoeve van de op dit perceel nog te realiseren woningen, zodat de doorvaart op die plaats kan worden belemmerd.
11. Eisers hebben niet gesteld en de rechtbank is ook niet gebleken dat er concrete plannen zijn voor (woon)bebouwing op de percelen tussen [adres] en [adres] . De rechtbank stelt verder vast dat de doorvaartmogelijkheid ter hoogte van deze percelen nauwelijks verandert ten opzichte van de oorspronkelijke situatie en dat verweerder terecht stelt dat de doorvaart naar de plassen ook ter hoogte van deze percelen (nog steeds) grotendeels ligt binnen de kadastrale grens van het perceel [adres] . De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat ook eventuele toekomstige bewoners van de percelen tussen [adres] en [adres] deze doorvaartmogelijkheid zullen dienen te respecteren.
Aantasting privacy?
12. [eiser 3] betoogt dat het inkorten van de legakker ter hoogte van woningtype C en D zal leiden tot een ernstige aantasting van zijn privacy. Hierdoor ontstaat er vanuit woningtype C en de daarbij behorende tuin direct zicht op zijn woning, aldus [eiser 3] .
13. De rechtbank stelt vast dat OMB, zoals in de tussenuitspraak is overwogen, op verzoek van [eiser 3] en [eiser 1] vanwege aspecten van privacy de legakkers in het midden van de watergang in het bouwplan heeft opgenomen. In de tussenuitspraak is verder overwogen dat, zoals in de reactie van OMB van 23 februari 2016 aan de hand van foto’s is toegelicht, de woning van [eiser 3] is georiënteerd in de richting van de weg en niet in de richting van het bouwplan. Aan de zijde van het bouwplan heeft de woning een gesloten zijgevel en in het verlengde van de oprit aan de zijde van het bouwplan staat een garage/berging die, zo blijkt uit de gedingstukken, het zicht op de woning van [eiser 3] vanaf woningtype C en de tuin daarbij aanzienlijk beperkt. Verweerder heeft in de door [eiser 3] gestelde aantasting van zijn privacy dan ook geen aanleiding hoeven zien om de vergunning te weigeren.
Strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel?
14. Eisers stellen dat het besluit van 18 mei 2016 niet met de vereiste zorgvuldigheid is genomen, omdat niet alle wijzigingen waarin de plattegrond van 4 mei 2016 voorziet ten opzichte van de plattegrond die hoort bij het besluit van 16 oktober 2015, in het besluit worden toegelicht. Het betreft onder meer een verschuiving van een aantal van de op te richten woningen richting de watergang met circa 10 centimeter.
14. De rechtbank stelt voorop dat de plattegrond behorend bij het besluit van 18 mei 2016 de (thans) vergunde situatie qua indeling van het perceel en situering van de woningen en (bouw)werken bevat. Voor zover daarop maten staan die afwijken van de bij besluit van 16 oktober 2015 vergunde situatie, is de plattegrond van 4 mei 2016 bepalend. Aangezien de door eisers genoemde wijzigingen kunnen worden aangemerkt als wijzigingen van ondergeschikte aard, waarvan is gesteld noch is gebleken dat eisers daardoor op enige wijze in hun belangen worden geschaad, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat deze wijzigingen zonder nadere toelichting leiden tot de conclusie dat sprake is van een onzorgvuldig genomen besluit.
Conclusie
14. De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat verweerder met het aanvullende besluit van 18 mei 2016 voldoende heeft toegelicht op welke wijze hij de invloed van het bouwplan op de doorvaartmogelijkheden van de watergang aan de zuidzijde van het perceel bij de verlening van de vergunning heeft betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze invloed op de doorvaartmogelijkheden en de door [eiser 3] gestelde aantasting van zijn privacy niet zodanig is dat dit aanleiding had moeten zijn de vergunning te weigeren. Evenmin is er aanleiding om te concluderen dat dit aanvullende besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
14. Gegeven het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek zal de rechtbank het besluit van 16 oktober 2015 vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Nu verweerder het gebrek met het besluit van 18 mei 2016 heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand.
14. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eisers in verband met hun beroep tegen het besluit van 16 oktober 2015 redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.240,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na de bestuurlijke lus, waarde per punt € 496,-) als kosten voor verleende rechtsbijstand. De rechtbank ziet tevens aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoedt.
14. Hetgeen door eisers in beroep is aangevoerd, leidt niet tot een vernietiging van het besluit van 18 mei 2016. Het beroep is in zoverre ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 16 oktober 2015 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 16 oktober 2015;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 18 mei 2016 ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.240,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Wijna, voorzitter, en mr. V.M.M. van Amstel en mr. drs. S. Lanshage, leden, in aanwezigheid van mr. J.K. van de Poel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.