ECLI:NL:RBMNE:2016:431

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2016
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
C/16/348787 / HA ZA 13-548
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.J. van Binsbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door schending van integriteit bij inhuur van externen door provincie Utrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 februari 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de Provincie Utrecht als eiseres en een gedaagde die betrokken was bij de inhuur van externen. De Provincie Utrecht stelde dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld door zijn eigen betrokkenheid bij de inhuur van externen te verzwijgen, terwijl hij daar financieel belang bij had. De procedure volgde op een tussenvonnis van 24 september 2014, waarin de gedaagde was toegelaten tot bewijslevering. Gedurende de procedure zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder medewerkers van de Provincie en de gedaagde zelf. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde niet voldoende bewijs had geleverd dat hij de Provincie had geïnformeerd over zijn positie bij MCI, het bedrijf waar hij directeur van was. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld door zijn belangenverstrengeling niet te openbaren, wat leidde tot schade voor de Provincie. De rechtbank heeft de Provincie toegelaten om zich bij akte uit te laten over de hoogte van de geleden schade, waarna de gedaagde de mogelijkheid kreeg om hierop te reageren. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/348787 / HA ZA 13-548
Vonnis van 3 februari 2016
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE UTRECHT,
zetelend te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. J.M. van Noort te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. T. Kroes te Utrecht.
Partijen zullen hierna de provincie en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 september 2014, waarbij [gedaagde] is toegelaten tot bewijslevering
  • de akte uitlating (tegen)bewijs tevens akte overlegging nadere producties van [gedaagde] van 22 oktober 2014
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 26 januari 2015
  • het proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor van 30 januari 2015
  • het proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor (lees: tegenverhoor) van 9 oktober 2015
  • de conclusie na enquête tevens akte overlegging nadere producties van [gedaagde] van 25 november 2015
  • de conclusie na enquête van de provincie van 23 december 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij voormeld tussenvonnis is [gedaagde] in de gelegenheid gesteld tot het leveren van het tegenbewijs dat hij aan de provincie heeft medegedeeld zijn positie bij MCI, de rol van MCI bij de inhuurconstructie en dat uit deze inhuurconstructie (extra) kosten voor de inhuur van de externen voor de provincie zouden voorvloeien.
2.2.
[gedaagde] heeft daartoe zichzelf als partijgetuige doen horen en voorts de getuigen [getuige 1] (directeur van Stratic), [getuige 2] (destijds teamleider Klant Informatie Centrum bij de provincie en lid van het managementteam van de afdeling INF) en [getuige 3] (destijds teamleider bij de provincie en lid van het managementteam van de afdeling INF en een van de externen). Voorts heeft [gedaagde] nog de volgende bewijsstukken in geding gebracht:
  • productie 10: een digitale urensheet van MCI met betrekking tot de door [gedaagde] gewerkte uren in september 2009,
  • productie 11: een e-mailbericht van [gedaagde] van 29 mei 2010, waarbij hij aan diverse personen, waaronder medewerkers van de provincie, e-mailadreswijzigingen van MCI heeft doorgegeven,
  • productie 12: e-mailcorrespondentie tussen [gedaagde] en mevrouw [A] van 29 en 31 oktober 2013,
  • productie 13: een visitekaartje van [gedaagde] van 2009,
  • productie 14: een kortgedingvonnis van deze rechtbank van 18 februari 2015, waarbij MCI Holding B.V. is veroordeeld tot het verstrekken van afschriften van diverse stukken aan [gedaagde] en [bedrijf 2] B.V.,
  • productie 15: een verklaring van ontvangst door [B] , mede namens [bedrijf 1] B.V. en MCI Holding B.V., van informatie op onder andere een USB-stick van [bedrijf 2] B.V.,
  • productie 16: een e-mailbericht van de advocaat van [gedaagde] aan [B] van 1 april 2015,
  • productie 17: een e-mailbericht van de curator van [B] , mr. C.J. Diks, aan de advocaat van [gedaagde] van 16 juli 2015,
  • productie 18: een e-mailbericht van de curator Diks aan de advocaat van [gedaagde] van 8 september 2015,
  • productie 19: verdere e-mailcorrespondentie tussen de advocaat van [gedaagde] en curator Diks.
2.3.
In tegenverhoor heeft de provincie doen horen mevrouw [C] (destijds directeur bij de provincie) en mevrouw [getuige 4] (destijds teamleidster van het team Matchpoint van de afdeling PEO van de provincie, thans adviseur mobiliteit en externe inhuur bij de provincie).
2.4.
De door [gedaagde] in geding gebrachte producties 11, 12 en 14 tot en met 19 dateren van na de periode waar het hier om gaat (2009), zodat die bewijstukken niet kunnen bijdragen aan het door hem te leveren bewijs. Ten aanzien van de verschillende onderdelen van het probandum wordt het volgende overwogen.
de mededeling van [gedaagde] aan de provincie over zijn positie bij MCI
2.5.
[gedaagde]heeft verklaard dat hij bij het eerste gesprek met de provincie, waarbij namens de provincie [C] en [E] aanwezig waren, een mapje van MCI aan één van hen heeft overhandigd met daarin zijn visitekaartje (productie 9 van [gedaagde] ), zijn CV en referenties. Op het visitekaartje staat niet dat hij van MCI statutair directeur was, maar dat lag wel voor de hand. In dat gesprek heeft hij over de omstandigheid dat hij directeur en aandeelhouder van MCI was geen expliciete mededelingen gedaan. Later had hij het er met [E] , die de externen controleerde, over gehad dat hij was ingeleend via MCI. Hij had met [E] gesproken over het ondernemerschap. In het managementteam had hij presentaties gedaan, waarbij hij gebruik maakte van sheets met het logo van MCI. Verder heeft hij de eerste maand of de eerste twee maanden urenstaten (productie 10 van [gedaagde] ) met daarop de naam, het logo en het adres van MCI ingeleverd bij [E] , die deze na controle inleverde bij [C] . Het e-mailadres van MCI heeft hij steeds gebruikt in de periode dat hij was ingeleend bij de provincie, als hij buiten de locatie van de provincie werkzaam was. Tijdens het intakegesprek bij de provincie heeft [getuige 1] van Stratic gezegd dat hij van MCI was. Toen hij in augustus 2009 met zijn werkzaamheden bij de provincie begon, heeft hij ook tegen diverse medewerkers van de provincie gezegd dat hij van MCI was. Voordat de overeenkomst voor de inlening van hem door de provincie op 17 september 2009 werd ondertekend, was de provincie dus al op de hoogte van het feit dat hij van MCI was. Dat had de provincie ook al kunnen weten uit de referenties die hij bij het eerste gesprek had gegeven.
[getuige 1]heeft verklaard dat hij niet zeker weet of hij destijds tegen iemand van de provincie heeft gezegd dat [gedaagde] werkzaam was via zijn besloten vennootschap MCI, maar hij neemt aan dat dit het geval is geweest. Verder heeft hij verklaard dat het zou kunnen zijn dat de provincie via de referenties van [gedaagde] op de hoogte is gekomen van MCI. Het is volgens hem niet gebruikelijk om visitekaartjes van de kandidaat-interimmer aan de opdrachtgever toe te sturen. Wel is het zo dat het CV aan de opdrachtgever wordt toegezonden. Het lijkt hem raar wanneer er bij het kennismakingsgesprek geen visitekaartjes worden uitgewisseld. Wie de urenstaat van [gedaagde] namens de opdrachtgever heeft ondertekend, weet hij niet. Het kan zijn dat dit is gedaan door zijn direct leidinggevende, maar ook iemand van de administratie.
[getuige 2]heeft verklaard dat de tekst van de verklaring van 14 oktober 2013 (productie 3 van [gedaagde] ) niet juist is. Hij wist wel dat [gedaagde] als zelfstandige werkzaam was, maar niet dat hij vanuit MCI actief was. Hij weet niet meer wanneer hij heeft gehoord dat [gedaagde] bij MCI werkzaam was, maar herinnert zich wel dat hij een visitekaartje van [gedaagde] heeft ontvangen waarop de naam MCI staat vermeld. Hij weet niet meer of hij het visitekaartje in het eerste gesprek met hem heeft ontvangen, maar dat zal volgens hem ongetwijfeld zo zijn geweest. Hij had [gedaagde] verder niet gevraagd naar zijn achtergronden. Het is hem niet bekend of andere personen binnen de provincie wisten dat [gedaagde] betrokken was bij MCI. Hij weet zeker dat [gedaagde] dat ook nooit heeft gezegd in het managementteam of bij presentaties. Hij heeft nooit een presentie bijgewoond van het bedrijf van [gedaagde] of een presentatie waarbij de naam van zijn bedrijf werd genoemd. Hij acht het niet aannemelijk dat destijds, toen hij nog voor de provincie werkte, in een vergadering van het managementteam door [gedaagde] is gezegd dat hij detacheerde.
[getuige 3]heeft niets verklaard over een mededeling van [gedaagde] aan de provincie over zijn positie bij MCI. Wel heeft hij verklaard dat het hem zou verbazen als bij de provincie niet bekend was dat de inlening van hem, [getuige 3] , plaatsvond via MCI. Bij de leden van het management team was wel bekend dat [gedaagde] detacheerde.
2.6.
In tegenverhoor heeft
[C]verklaard dat zij blijft bij de inhoud van haar verklaring van 17 februari 2014 (productie 10 van de provincie). Daarin heeft zij verklaard dat zij niet meer weet of bij de inhuur van [gedaagde] bekend was dat [gedaagde] enig aandeelhouder was van een bedrijfje, MCI. Dat deed er op dat moment ook niets toe. Meer dan dat de provincie via Stratic een interim-afdelingshoofd inhuurde, wist zij op dat moment niet. Als getuige heeft [C] verder verklaard dat zij zich niet meer kan herinneren of [gedaagde] bij het kennismakingsgesprek papieren bij zich had en dus ook niet of hij zijn visitekaartje heeft overhandigd. Ook kan zij zich niet herinneren dat zij toen gesproken hebben over zijn verbondenheid aan MCI. Zij heeft ook later nooit gehoord dat hij betrokken was bij MCI. Dat is ook nooit onderwerp van gesprek geweest tussen hen. Toen [gedaagde] werkzaam was voor de provincie had zij daarover ook nooit van andere medewerkers iets gehoord. Zij herkende de handtekening op de urenverantwoording niet. Het zou volgens haar kunnen dat iemand van de afdeling zelf deze urenverantwoording voor akkoord heeft getekend omdat het aantal uren binnen het contract bleef.
[getuige 4]heeft verklaard dat destijds bij de provincie bekend was dat [gedaagde] betrokken was bij MCI. Dit stond namelijk op zijn CV. In dit geval had het team Matchpoint het CV van [gedaagde] ontvangen via Stratic. De opdrachtgever van de uitvraag krijgt de CV’s en de tarieven van hen door. In dit geval was de opdrachtgever [C] . Het urenbriefje (productie 10 van [gedaagde] ) kent zij niet noch de handtekening die daarop namens de opdrachtgever is gezet.
In een eerder door de provincie als productie 11 overgelegde schriftelijke verklaring van
[E](destijds een van de teamleiders binnen de afdeling INF) heeft deze verklaard dat op basis van gesprekken, CV’s en het natrekken van referenties is besloten [gedaagde] als interim-afdelingshoofd aan te stellen. Hem was ten tijde van de inhuur van de vier externen niet bekend dat [gedaagde] een bedrijf had dat indirect dan wel direct interimmers verhuurde. Hierover werd in het managementteam nooit gesproken. Als [getuige 3] en/of [getuige 2] iets anders verklaren, dan is dat volgens [E] onjuist. Zij wisten dat misschien, maar hij en de rest van het management team niet.
2.7.
De rechtbank acht op grond van deze getuigenverklaringen het (tegen)bewijs niet geleverd dat [gedaagde] expliciet aan de provincie zijn positie bij MCI heeft medegedeeld, in die zin dat hij zich vanuit MCI zelf bezighield met het in- en uitlenen van tijdelijke arbeidskrachten. Daaraan doet niet af dat uit de getuigenverklaringen wel blijkt dat de provincie het CV, het visitekaartje en referenties van [gedaagde] heeft ontvangen. Uit het door [gedaagde] overlegde visitekaartje blijken zijn in- en uitleenactiviteiten immers niet, terwijl [gedaagde] zijn CV en de referenties niet in geding heeft gebracht, zodat niet kan worden vastgesteld dat die activiteiten daaruit wel blijken.
de mededeling van [gedaagde] aan de provincie over de rol van MCI bij de inhuurconstructie
2.8.
[gedaagde]heeft verklaard dat hij, toen [C] had aangegeven dat de vier externen ingeleend zouden kunnen worden, hij tegen haar heeft gezegd dat de provincie dat goedkoper rechtstreeks via MCI zou kunnen doen. De afdeling Matchpoint van de provincie wilde dat echter niet, omdat MCI voor haar te klein was. Ze wilde met een grotere marktpartij zaken doen. Matchpoint wilde sowieso geen extra externen meer inhuren omdat dit buiten haar beleid om ging. [C] heeft toen speciaal een brief geschreven aan het hoofd van die afdeling met de mededeling dat de inhuur van deze externen toch moest gebeuren buiten het beleid om. Hij heeft nooit tijdens een van de maandelijkse overleggen met Matchpoint medegedeeld dat de vier externen werden ingehuurd via MCI. Er moet tussen [C] en Matchpoint overleg zijn geweest over de inleenconstructie omdat Matchpoint niet wilde dat rechtstreeks via MCI zou worden ingeleend. Hij heeft aan [C] uitdrukkelijk gezegd dat er sprake was van een mantelcontract met de inleners. Daaruit heeft zij moeten afleiden dat, ook al zou de inlening via BT lopen, MCI altijd bij de inlening betrokken zou zijn als de keuze op deze vier externen zou vallen. Voor zover hij zich kon herinneren, heeft hij van [getuige 4] gehoord dat Matchpoint geen zaken wilde doen met MCI. In ieder geval heeft hij dat vernomen via het hoofd van de afdeling Matchpoint omdat die daarover met hem heeft gesproken. Verder heeft hij dat ook gehoord van [C] .
[getuige 1]heeft hierover niets kunnen verklaren.
[getuige 2]heeft verklaard dat er, toen hij nog werkzaam was bij de provincie, nooit is gesproken over de betrokkenheid van MCI bij de inhuur van externen. Daarover heeft hij pas na zijn vertrek via via vernomen.
[getuige 3]heeft verklaard dat het hem zou verbazen als bij de provincie niet bekend was dat de inlening van hem door de provincie plaatsvond via MCI. Alle teamleden waren ervan op de hoogte dat hij was ingehuurd via MCI en dus via [gedaagde] . Dat was een item van de wandelgangen en het informele overleg.
2.9.
In tegenverhoor heeft
[C]verklaard dat het het initiatief was van [gedaagde] om vier mensen in te huren die hij nodig had binnen zijn afdeling. Zij vertrouwde op zijn inschatting en heeft aan de inlening haar toestemming gegeven. Voor zover zij weet, heeft hij niet met haar besproken hoe deze personen aangetrokken zouden worden. Hij heeft zeker ook niet gezegd dat dat mogelijk ook via zijn bedrijf MCI zou kunnen gebeuren, omdat dan alle alarmbellen bij de provincie zouden zijn afgegaan. De provincie vindt het niet wenselijk dat iemand die aan haar verbonden is, zelf betrokken is bij inlening van medewerkers. Zij was überhaupt niet op de hoogte van het hele inhuurproces wat daarna heeft plaatsgevonden: dat doet de afdeling Inkoop van de provincie, in overleg met de manager van de betreffende afdeling. Het klopt dat zij in dit geval een ontheffing heeft verleend. Dat was omdat de inhuur via één kanaal zou verlopen in plaats van via meerdere offertes. Dat [gedaagde] tegen haar heeft gezegd dat de provincie de inlening van de vier externen rechtstreeks via MCI zou kunnen doen, zoals [gedaagde] heeft verklaard, kan zij zich niet herinneren. Zij heeft daarover nooit met [gedaagde] overleg gehad. Met de brief waarover [gedaagde] het verderop in zijn verklaring heeft, bedoelt hij volgens haar de ontheffing die zij in dit geval heeft verleend. Ook klopt niet dat [gedaagde] van haar zou hebben gehoord dat Matchpoint geen zaken wilde doen met MCI. Haar betrokkenheid bestaat in dit geval uitsluitend uit haar goedkeuring voor de inhuur van vier fte’s en de latere ontheffing van de aanbesteding. Er is met haar niet gesproken over de inhuur van de vier externen met naam en toenaam, over de constructie, noch over de mantelcontracten of de parkeercontracten. Het lijkt haar buitengewoon onwaarschijnlijk dat de leden van het managementteam van de afdeling INF op de hoogte waren van de inhuurconstructie omdat dit geen onderwerp was van de managementteamvergaderingen. Als dat het geval was geweest, dan zou dat immers in de verslagen terug te vinden zijn.
[getuige 4]heeft verklaard dat mevrouw [D] , medewerkster van het team Matchpoint, op een gegeven moment aan haar heeft gemeld dat [gedaagde] aan haar had gezegd dat er vier mensen bij moesten op de afdeling INF. Zij moesten alleen uitvraag daarvoor doen bij BT. Hun inkoopbeleid is dat zij altijd meervoudig uitvragen maar [gedaagde] wilde dat dit enkelvoudig zou gebeuren omdat BT de enige was die deze klus zou kunnen klaren. [D] heeft dit gemeld bij haar omdat dit een afwijking was van het beleid. De directie kan van dit beleid afwijken. Zij heeft dit daarom voorgelegd aan [C] en daarbij als aandachtspunt vermeld dat de tarieven erg hoog waren. Zij had dit gehoord van [D] . [C] heeft er vervolgens mee ingestemd om de uitvraag enkelvoudig bij BT te doen. Zij wisten enkel dat BT de ‘leverancier’ was van deze externen. Zij wisten niet dat daar nog anderen bij betrokken waren. Dat viel voor hen ook niet af te leiden uit de CV’s. Er is nooit met hen, afdeling Matchpoint, besproken dat de inhuur rechtstreeks via MCI zou kunnen plaatsvinden. Het is niet juist, zoals [gedaagde] heeft verklaard, dat Matchpoint liever geen zaken doet met kleinere partijen. Dat is juist wel het geval. Dat was ook destijds in 2009 het geval.
[E]heeft in zijn schriftelijke verklaring van 19 februari 2014 verklaard dat het managementteam niet wist van de betrokkenheid van een bedrijf van [gedaagde] bij de inhuur van de vier externen toen deze bij de provincie aan de slag gingen. Als andere leden van het managementteam dat zouden hebben geweten, dan zou hij dat ook hebben geweten, gezien de rol die hij in het managementteam vervulde. Hij wist het niet. Het beeld dat [gedaagde] schetst, namelijk dat zij het zouden hebben geweten, is absoluut onjuist en onwaar.
[getuige 5](voorheen algemeen directeur bij de provincie) heeft tot slot in zijn schriftelijke verklaring van 13 februari 2014 (productie 12 van de provincie) verklaard dat hem absoluut niet bekend is geweest dat [gedaagde] mensen inhuurde die gelieerd waren aan zijn eigen bedrijf. En hij zou er absoluut niet mee hebben ingestemd.
2.10.
De verklaring van [gedaagde] , aangevuld met die van [getuige 3] , wordt geheel ontzenuwd door de in tegenverhoor gehoorde getuigen en de eerder afgelegde schriftelijke verklaringen. Ook dit (tegen)bewijs is niet geleverd.
de mededeling van [gedaagde] aan de provincie dat uit deze inhuurconstructie (extra) kosten voor de inhuur van de externen voor de provincie zouden voorvloeien
2.11.
[gedaagde]heeft verklaard dat hij in het gesprek met [C] over de inhuur van de vier externen heeft aangegeven dat inhuur via BT extra kosten voor de provincie met zich mee zou brengen. Hij weet niet meer wanneer dit gesprek heeft plaatsgevonden. Hij heeft nooit geweten welke kosten de provincie voor de inhuur heeft afgesproken. Ook met het hoofd van de afdeling Matchpoint heeft hij besproken dat de inhuur via BT of welke willekeurige partij extra kosten voor de provincie zou betekenen. Hij heeft tegen beiden gezegd dat je de inlening ook rechtstreeks kan doen. Als je er een partij tussen zet, dan weet je dat er ook een bedrag naar die partij gaat. In de relatie met BT heeft hij als MCI aangegeven dat er onder andere ook kosten voor Aranea bij betrokken zouden zijn.
[getuige 1]heeft hierover niets verklaard.
[getuige 2]heeft verklaard dat hij niets kan verklaren over bekendheid met extra kosten voor externen of mededelingen daarover. Een en ander moet zich na zijn vertrek hebben afgespeeld.
[getuige 3]heeft verklaard dat elke tussenpersoon bij een inhuurconstructie zijn eigen marge heeft. Dat is gebruikelijk. Hij had in zijn geval alleen te maken met MCI. Hij wist dat er meerdere tussenschakels waren bij zijn inhuur door de provincie. Er was een constructie.
2.12.
[C]heeft in tegenverhoor verklaard dat zij niet betrokken is geweest bij de inhuur van de vier externen en dat zij ook niet kan verklaren over de tarieven die daarbij werden gehanteerd. Het was de bevoegdheid van de afdelingsmanager zelf, in dit geval dus [gedaagde] , om met de afdeling Inkoop te onderhandelen over die tarieven. Zij weet niet of dat in dit geval ook zo is gegaan. Het lijkt haar niet aannemelijk dat iemand anders dan [gedaagde] dat heeft gedaan. Het zou kunnen dat [getuige 4] inderdaad contact met haar heeft opgenomen over de hoge tarieven van de externen. Het is vaak de consequentie van een ontheffing dat de tarieven hoger zijn dan gebruikelijk. Zij denkt dat zij daarom daarmee akkoord is gegaan.
[getuige 4]heeft verklaard dat zij niet wisten dat er sprake was van een inleenconstructie en dat zij dus ook niet wisten dat er aan de inhuur van de externen extra kosten waren verbonden. Als [gedaagde] dat heeft gezegd, dan klopt dat niet. Zij kan zich ook niet voorstellen dat iemand van de directie dat heeft geweten. Het was heel erg in strijd met hun integriteitsbeleid.
2.13.
De verklaring van [gedaagde] wordt niet ondersteund met enig aanvullend bewijs, terwijl die verklaring wordt weersproken door de in tegenverhoor gehoorde getuigen. Daarmee is ook dit (tegen)bewijs niet geleverd.
2.14.
Nu het te leveren tegenbewijs niet is geleverd, is komen vast te staan dat [gedaagde] onrechtmatig tegenover de provincie heeft gehandeld door zijn eigen betrokkenheid bij de inhuur van de externen door de provincie te verzwijgen en te verzwijgen dat hij bij deze inhuur belang had. De als gevolg van dit handelen door de provincie geleden schade zal [gedaagde] moeten vergoeden.
2.15.
In overweging 4.12 van het tussenvonnis heeft de rechtbank voor dat geval overwogen dat de provincie - zo nodig - in de gelegenheid zal worden gesteld om zich bij akte nader uit te laten over de hoogte van de door haar als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] geleden schade. De provincie heeft dit bij conclusie na enquête aangeboden. Zij zal daarom thans worden toegelaten hiertoe een akte te nemen. [gedaagde] zal daarop vervolgens bij antwoordakte kunnen reageren.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
17 februari 2016voor het nemen van een akte door de provincie over hetgeen hiervoor onder 2.15 is vermeld, waarna [gedaagde] op de rol van twee weken daarna een antwoordakte kan nemen,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. van Binsbergen en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2016. [1]

Voetnoten

1.type: GB (4333)