ECLI:NL:RBMNE:2016:4348

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
29 juli 2016
Zaaknummer
16/711975-10
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van verduistering in dienstbetrekking met taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 juli 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking. De verdachte, geboren in 1961, was werkzaam als accountant en werd ervan beschuldigd samen met een medeverdachte geldbedragen te hebben verduisterd die toebehoorden aan twee vennootschappen, [bedrijf 7] B.V. en [bedrijf 6] B.V. De verduistering vond plaats in de periode van 1 september 2008 tot en met 23 januari 2009. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geldbedragen van respectievelijk € 17.650,00 en € 24.349,50 heeft toegeëigend, welke bedragen zijn betaald voor facturen van derden, zonder dat hiervoor een rechtmatige basis bestond.

Tijdens de zitting op 28 juni 2016 heeft de verdachte zich laten bijstaan door zijn advocaat, mr. M.J. Lamers. De officier van justitie heeft de feiten als wettig en overtuigend bewezen aangemerkt, terwijl de verdediging heeft betoogd dat er sprake was van leningen en dat er geen opzet was op verduistering. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van leningen en dat hij op de hoogte was van de onrechtmatigheid van zijn handelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en heeft de schadevergoeding aan de benadeelde partij vastgesteld op € 41.999,50, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen rechtvaardigingsgrond voor het handelen van de verdachte was en dat hij strafbaar was voor de feiten die hem ten laste waren gelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/711975-10 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 12 juli 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1961] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
ingeschreven te [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2016. De verdachte is steeds in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode 1 september 2008 tot en met 23 januari 2009 telkens samen met een ander telkens opzettelijk zich geldbedragen, toebehorend aan [bedrijf 7] B.V. en/of [bedrijf 6] B.V ., wederrechtelijk heeft toegeëigend, welke geldbedragen zijn mededader uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als directeur onder zich had, te weten een geldbedrag van € 17.650,00 (ter betaling van een factuur van [bedrijf 3] ) en een geldbedrag van € 24.349,50 (ter betaling van meerdere facturen van [bedrijf 4] ).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat - samengevat - steeds sprake is geweest van een lening/voorschot als betaling op nog door verdachte te verrichten werkzaamheden.
Primair is de verdediging van mening dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor het bestanddeel ‘opzettelijk’, aangezien het (voorwaardelijk) opzet op de wederrechtelijke toe-eigening niet kan worden bewezen. Om die reden dient vrijspraak te volgen.
Subsidiair is de verdediging van mening dat het strafrechtelijk verwijt zich voltrekt op het moment dat de gelden niet als lening maar als kosten worden geboekt. Als de rechtbank het in strijd met de waarheid boeken als kosten zou kwalificeren als verduistering, dan is er geen sprake van medeplegen, omdat het bestanddeel nauwe en bewuste samenwerking niet valt te bewijzen. Ook dan dient vrijspraak te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 8 januari 2010 heeft mr. M. Bakker namens [bedrijf 7] B.V. (voorheen genaamd [bedrijf 5] ) en [bedrijf 6] B.V ., beide statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , aangifte [2] gedaan van verduistering in dienstbetrekking dan wel verduistering bij beroep. Genoemde vennootschappen zijn groepsmaatschappijen van [naam] , gevestigd te Duitsland, en hebben tot doel om in Nederland diensten, producten en onderdelen op het gebied van de mechatronica en biotechnologie te verhandelen.
De aangifte richtte zich tegen [verdachte] (hierna: [verdachte] ), voormalig accountant van voornoemde vennootschappen, wegens deelneming aan een of meer strafbare feiten gepleegd door [medeverdachte 1] , statutair directeur van voornoemde vennootschappen, en tegen [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ).
Bij interne controle binnen de [naam] in het voorjaar van 2009 zijn, aldus aangeefster, opmerkelijke (geld)transacties aan het licht gekomen, zoals de aanschaf van (race) auto’s, de opname van een geldbedrag van € 11.000,00, de betaling van de huur van een woning in Aken ten bedrage van € 10.350,00 en de betaling van vliegtickets naar Glasgow en Mallorca ten bedrage van € 1.052,82. Daarnaast is er een bedrag van
€ 17.650,00 overgemaakt aan [bedrijf 3] , ten behoeve van de woninginrichting van de woning van [verdachte] in Alphen aan den Rijn, en is er een bedrag van € 24.349,50 overgemaakt aan [bedrijf 4] voor diverse werkzaamheden die volgens de facturen betrekking hebben op de renovatie en uitbreiding van toiletunits en de reparatie van leidingen, welke werkzaamheden niet zijn verricht aan het pand van [bedrijf 7] B.V.
In de arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 5] en [medeverdachte 1] van 1 maart 2005 [3] is bepaald dat [medeverdachte 1] voorafgaande schriftelijke toestemming nodig heeft van [naam] voor investeringen die het budget te boven gaan. Sinds 28 januari 2003 gold [4] binnen de [naam] daarenboven de procedure dat voor alle investeringen (capital expenditures) boven € 5.000,00 via het daartoe bestemde Capex Application Form toestemming gevraagd moet worden.
[medeverdachte 1] was van de vennootschappen statutair directeur, was zelfstandig bevoegd om de vennootschappen rechtsgeldig te vertegenwoordigen en verzorgde van die vennootschappen de boekhouding. [5]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in 1998 als hoofd bedrijfsadministratie en controlling is gaan werken bij een firma, welke firma in 2000 door [naam] is overgenomen, en dat er op het gebied van investeringen afspraken waren dat bedragen hoger dan € 5.000,00 door de direct meerdere moesten worden goedgekeurd en dat daarvoor een formulier moest worden ingevuld. [6]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] de financiële administratie en alle boekingen zelf deed, en dat [medeverdachte 1] zelf de post opende. [7]
Door [bedrijf 3] is op 16 oktober 2008 bij [bedrijf 7] B.V. een factuur in rekening gebracht van € 16.987,50. [8] Op 3 oktober 2008 is van de bankrekening van [bedrijf 5] een bedrag van € 17.650,00 afgeschreven ten behoeve van [bedrijf 3] . [9] Zowel de factuur als de afschrijving vermelden het ordernummer A892H8.
Door [bedrijf 4] zijn in de periode 30 augustus 2008 tot en met 23 januari 2009 facturen ingediend bij [bedrijf 7] B.V. ten bedrage van totaal € 24.349,59. [10] De gefactureerde bedragen zijn afgeschreven van de bankrekening van [bedrijf 5] [11]
Bij de aankoop van de meubels bij [bedrijf 3] is er nadrukkelijk op gewezen dat het factuuradres een ander adres moest worden dan het afleveradres. [12] De meubels zijn afgeleverd op het adres [adres] , met als contactpersoon [verdachte] . [13]
[verdachte] heeft op 27 april 2011 verklaard dat hij sinds september of oktober 2008 woont aan de [adres] . [14] Voorts heeft [verdachte] verklaard [15] dat hij als zelfstandig accountant de volledigheid en de juistheid van de balansposten van de jaarrekening van [naam] vaststelde, met name de volledigheid van de omzet, de juistheid van de balansposten en de kosten. De auditor’s reports met betrekking tot [bedrijf 6] en [bedrijf 7] over de jaren 2007 en 2008 zijn ondertekend door [verdachte] . [medeverdachte 1] accordeerde de te betalen facturen en de boekhouding werd verzorgd door [medeverdachte 1] , aldus [verdachte] . [verdachte] heeft tevens verklaard dat hij in het weekend van 1 oktober 2008 bij [bedrijf 8] (onderdeel van [bedrijf 9] waar tevens [bedrijf 3] en [bedrijf 10] onderdeel van zijn [16] ) in [vestigingsplaats] meubels heeft uitgezocht en dat hij heeft verzocht de meubels af te leveren op het adres [adres] .
De opdrachtbevestiging van [bedrijf 4] van 27 augustus 2008 is ondertekend door [verdachte] , en de werkzaamheden van de betreffende firma zijn verricht in de woning aan de [adres] . [17] De factuur van [bedrijf 4] is door [medeverdachte 1] betaald.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij de facturen van [bedrijf 4] op verzoek van [verdachte] heeft verzonden aan [bedrijf 7] B.V. t.a.v. [medeverdachte 1] (met vermelding: Strikt vertrouwelijk) en dat [medeverdachte 1] volgens [verdachte] de man was die over de betalingen ging. [18]
In de arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 5] en [medeverdachte 1] van 1 maart 2005 [19] is bepaald dat [medeverdachte 1] voorafgaande schriftelijke toestemming nodig heeft van [naam] voor het toekennen van leningen.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen.
Dat sprake zou zijn geweest van een lening acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk, bij gebreke van (het bestaan van) een overeenkomst, (het bestaan van) concrete afspraken over terugbetaling en afspraken over verschuldigde rente. Dat verdachte een deel van de lening zou hebben terugbetaald, acht de rechtbank bij gebreke van een kwitantie of ander betalingsbewijs eveneens niet aannemelijk.
Bovendien was medeverdachte [medeverdachte 1] niet gerechtigd om leningen te verstrekken, en daarvan hoorde verdachte uit hoofde van zijn functie als accountant van de betrokken vennootschappen op de hoogte te zijn.
Anders dan door de verdediging is betoogd was reeds ten tijde van de betaling van de facturen sprake van verduistering, en niet pas op het moment dat de ‘lening’ als kosten werden weggeboekt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
hijop een of meer tijdstippen in
of omstreeksde periode van 01 september 2008 tot en met 23 januari 2009
in de gemeente Nieuwegein, althans in het arrondissement Utrecht, in elke gevalin Nederland,
(telkens
)tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,
(telkens
)opzettelijk een geldbedrag van ongeveer 17.650,--Euro (ter betaling van een factuur van [bedrijf 3] )
in elk geval enig geldbedragen
/ofeen geldbedrag van in totaal ongeveer 24.349,50 Euro, (ter betaling van een of meer facturen van [bedrijf 4] ),
in elk geval enig geldbedrag, dat /die (telkens)
geheel of ten deletoebehoorde
(n
)aan [bedrijf 7] B.V. (voorheen genoemd [bedrijf 5] ) en /of [bedrijf 6] B.V .,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s),en welk
(e
) goed(eren)geldbedragen
verdachte en / ofzijn mededader
(s) (telkens
)uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking
van /als directeur,
in elk geval anders dan door misdrijfonder zich had
(den), wederrechtelijk zich heeft
/ hebbentoegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
medeplegen van verduistering meermalen gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft;
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren en ontzetting uit het beroep van accountant voor de duur van 2 jaar.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen dan is verzocht rekening te houden met het tijdsverloop en het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Het opleggen van een beroepsverbod acht de verdediging gelet op het tijdsverloop niet meer opportuun.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking, hetgeen hem in zijn functie van accountant extra te verwijten valt.
Verdachte heeft voorts op geen enkele manier verantwoordelijkheid genomen voor zijn strafbaar handelen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor fraude met een benadelingshandeling van
€ 10.000,00 tot € 70.000,00, zoals in deze zaak aan de orde is, wordt in de oriëntatiepunten uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 tot 5 maanden of een taakstraf.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 mei 2016, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk delict.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 240 uren passend en geboden. Daarbij is rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en met de lange duur van de procedure.
De rechtbank acht een beroepsverbod, gelet op het strafblad van verdachte en gelet op het feit dat er de afgelopen 7 jaren geen recidive heeft plaatsgevonden, thans niet (meer) opportuun.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De behandeling van de vordering van [bedrijf 11] levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 41.999,50 (éénenveertigduizend en negenhonderdnegenennegentig euro en vijftig eurocenten), aan materiële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade op 15 november 2008 tot het moment van algehele voldoening daarvan. Omdat een ander heeft bijgedragen aan de schade zal de rechtbank het bevel tot betaling van dit bedrag hoofdelijk opleggen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

medeplegen van verduistering meermalen gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft;

- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
240 (tweehonderdenveertig) uren,met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, de vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen
;
Benadeelde partij [bedrijf 11]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 41.999,50 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente berekend van 15 november 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [bedrijf 11] , € 41.999,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2008, bij niet betaling te vervangen door 244 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.A. Gerritse, voorzitter,
mrs. A.G. Bakker en M.P. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juli 2016.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat
- hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 2008 tot en met 23 januari 2009 in de gemeente Nieuwegein, althans in het arrondissement Utrecht, in elke geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk een geldbedrag van ongeveer 17.650,--. (ter betaling van een factuur van [bedrijf 3] ) in elk geval enig geldbedrag en/of een geldbedrag van in totaal ongeveer 24.349,50 Euro, (ter betaling van een of meer facturen van [bedrijf 4] ), in elk geval enig geldbedrag, dat / die (telkens) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [bedrijf 7] B.V. (voorheen genoemd [bedrijf 5] ) en /of [bedrijf 6] B.V ., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte en / of zijn mededader(s) (telkens) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van / als directeur, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft / hebben toegeëigend.
Artikel 321 Wetboek van Strafrecht
Artikel 322 Wetboek van Strafrecht
Artikel 47, lid 1 ahf / sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier 096COUREUR bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering van 1 tot en met 1600 (4 ordners). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De aangifte door mr. M. Bakker, pagina 197-207.
3.Arbeidsovereenkomst van 1 maart 2005, pagina 218-220.
4.E-mail van 28 januari 2003, pagina 552-554
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 mei 2013, pagina 80.
6.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 mei 2013, pagina 88.
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 28 december 2010, pagina 158-166, in het bijzonder pagina 159.
8.Factuur [bedrijf 3] d.d. 16 oktober 2008, pagina 572-576.
9.Bankafschrift d.d. 6 oktober 2008, pagina 577.
10.Facturen [bedrijf 4] , pagina’s 578, 580, 582, 583.
11.Bankafschriften, pagina’s 579, 581, 584.
12.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 oktober 2010, pagina 676-677.
13.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 september 2010, pagina 609-673, in het bijzonder pagina 609-610.
14.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] d.d. 27 april 2011, pagina 31-34, in het bijzonder pagina 32.
15.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] d.d. 27 april 2011, pagina 35-47, in het bijzonder pagina 37, 38, 39, 43
16.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 oktober 2010, pagina 676-677, in het bijzonder pagina 676.
17.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] d.d. 27 april 2011, pagina 35-47, in het bijzonder pagina 45.
18.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 17 december 2010, pagina 155-157, in het bijzonder pagina 156.
19.Arbeidsovereenkomst van 1 maart 2005, pagina 218-220.