ECLI:NL:RBMNE:2016:4349

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
29 juli 2016
Zaaknummer
16/711974-10 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in de strafzaak tegen een veroordeelde voor verduistering

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 juli 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen een veroordeelde die zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen ter hoogte van € 284.356,11. Dit bedrag is berekend op basis van verschillende privé-uitgaven en sponsoruitgaven die onrechtmatig zijn besteed. De procedure is gestart op basis van een vordering van het Openbaar Ministerie, die op 7 augustus 2014 is ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering voldoende onderbouwd is en dat er geen verweer is gevoerd door de veroordeelde. De rechtbank heeft de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel toegewezen, omdat het voordeel direct verband houdt met de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld. De rechtbank heeft geen persoonlijke omstandigheden gevonden die tot een matiging van de betalingsverplichting zouden moeten leiden. De beslissing houdt in dat de veroordeelde verplicht wordt gesteld om het bedrag van € 284.356,11 aan de Staat te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/711974-10 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 12 juli 2016
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde] ,
geboren op [1966] te (land onbekend),
wonende te [adres] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.De procedure

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 28 juni 2016.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering ten bedrage van € 284.356,00, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
-
het strafdossier onder parketnummer 16/711974-10, waaruit blijkt dat veroordeelde op 12 juli 2016 door deze rechtbank is veroordeeld tot de in die uitspraak vermelde straf ter zake van de volgende strafbare feiten:

1 en 2:

telkens: verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft;
3.
medeplegen van verduistering meermalen gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft;
en waaruit tevens blijkt dat het bij de verduistering gaat om een totaalbedrag van ongeveer
€ 342.492,32 (€ 300.000,00 (aanschaf race-auto’s) + € 11.000,00 (pinbetaling) +
€ 10.350,00 (huurbetaling) + € 1.052,82 (vliegtickets) + € 17.650,00 ( [bedrijf 1] ) +
€ 24.349,50 ( [bedrijf 2] ) ;
-
het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 30 mei 2013, pagina 1449-1453, opgenomen in ordner 4/4 van het strafdossier (hierna: het rapport);
-
het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 juni 2016.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2016. Tijdens de zitting is de officier van justitie gehoord.

2.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

2.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering van 7 augustus 2014 strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel tot een bedrag van € 284.356,00.
2.2
Het oordeel van de rechtbank
Dat veroordeelde het bewezenverklaarde heeft begaan, blijkt uit het door de meervoudige kamer van deze rechtbank gewezen vonnis in de hoofdzaak van 12 juli 2016 en uit de in dat vonnis opgenomen bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat veroordeelde zich meermalen heeft schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking.
De rechtbank ontleent voorts aan de inhoud van die bewijsmiddelen het oordeel dat de veroordeelde door middel van het begaan van vergelijkbare feiten als voormelde feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad.
Dit voordeel is in het rapport als volgt berekend.
[veroordeelde] heeft, gezien de facturen die in de boekhouding ten laste van de onderneming waren geboekt, aan privé uitgaven in totaal een bedrag van € 90.878,61 besteed:
Huurbetaling [X] € 10.350,00
Vliegtickets € 596,88
Privébelasting € 7.802,61
Bloemen oma € 49,00
Lot Bankgiroloterij € 8,00
Uitgaven Amazon.de € 328,12
Contante opnames €
71.744,00
Totaal: € 90.878,61
Daarnaast is in het rapport een overzicht van de sponsoruitgaven weergegeven, die als volgt zijn opgesomd:
Sponsoruitgaven Centainty: € 629.300,35
Sponsoruitgaven Black Falcon: €
1.464.913,86
Totaal: € 2.094.214,21.
Aangezien zowel [veroordeelde] als anderen in privé hebben geprofiteerd van de besteding van deze sponsoruitgaven, bijvoorbeeld door vervoer en verblijf ter plaatse van de racewedstrijden en het nuttige van voedsel en dergelijke, is naar redelijkheid het aandeel wat als zogenoemde bespaarde kosten ten bate van [veroordeelde] wordt berekend, bepaald op 10% van het totaal aan sponsoruitgaven.
Omdat er ook een terugbetalingsverplichting aan [veroordeelde] jegens [bedrijf 3] bij rechterlijk vonnis te Aken is opgelegd op 24 april 2012, wordt het aldaar bepaalde bedrag afgetrokken op het totaal van de sponsoruitgaven, te weten een aftrek van een bedrag van € 159.736,71.
Het restant van de bestede sponsoruitgaven is aldus een bedrag van € 1.934.477,50, zodat hiervan 10% wordt genomen als bespaarde kosten ten bate van [veroordeelde] .
Dit percentage komt dus neer op een geldbedrag van € 193.477,50.
De vordering ontneming bestaat uit de optelsom van de bespaarde kosten (ad 10%) ten gevolge van de onrechtmatig door [veroordeelde] bestede sponsoruitgaven ter hoogte van
€ 193.477,50 met de privé-uitgaven ter hoogte van € 90.878,61. Dit levert het totaalbedrag op van € 284.356,11.
Tegen de vordering tot ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel is door veroordeelde geen verweer gevoerd. Gezien de onderbouwing van de vordering, de processtukken uit de strafzaak en hetgeen ter zitting door de officier van justitie is gesteld ter onderbouwing van de vordering, komt de vordering de rechtbank voorts niet onrechtmatig of onredelijk voor.
De vordering heeft voldoende verband met het feit waarvoor veroordeelde in de strafzaak is veroordeeld, nu het telkens om dezelfde soort strafrechtelijke gedragingen gaat in dezelfde periode.
De rechtbank concludeert dat het dus baten betreft die door veroordeelde zijn verkregen door het plegen van strafbare feiten waarvoor, gezien het voorgaande, voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door veroordeelde zijn gepleegd, zoals bedoeld in art. 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht.
De op te leggen maatregel is derhalve gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen persoonlijke feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die tot een matiging van de betalingsverplichting zouden moeten leiden.

3.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
284.356,11;
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
284.356,11 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.A. Gerritse, voorzitter,
mrs. A.G. Bakker en M.P. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juli 2016.