ECLI:NL:RBMNE:2016:4350

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
29 juli 2016
Zaaknummer
16/711975-10 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in de zaak van verduistering

In de ontnemingszaak tegen de veroordeelde, die op 12 juli 2016 door de Rechtbank Midden-Nederland was veroordeeld voor het medeplegen van verduistering, heeft de rechtbank op 12 juli 2016 een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 41.999,00 behandeld. De veroordeelde had dit bedrag verduisterd in het kader van zijn dienstbetrekking. Tijdens de zitting op 28 juni 2016 werd de veroordeelde bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.J. Lamers. De officier van justitie handhaafde de vordering tot ontneming, terwijl de verdediging verzocht om een vermindering van het bedrag op basis van betalingen aan een medeveroordeelde en openstaande nota's. De rechtbank oordeelde dat de verdediging geen concrete feiten had aangedragen ter onderbouwing van hun verzoek en dat er geen persoonlijke omstandigheden waren die aanleiding gaven tot een matiging van de betalingsverplichting. De rechtbank stelde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 41.999,00 en legde de veroordeelde de verplichting op dit bedrag aan de Staat te betalen. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 juli 2016.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/711975-10 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 12 juli 2016
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde] ,
geboren te [1961] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
ingeschreven te [adres] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering ten bedrage van € 41.999,00, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/711975-10, waaruit blijkt dat veroordeelde op 12 juli 2016 door deze rechtbank is veroordeeld tot de in die uitspraak vermelde straf ter zake van het volgende strafbare feit:
medeplegen van verduistering meermalen gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft,
en waaruit tevens blijkt dat het gaat om een totaalbedrag van € 41.999,50 (€ 17.650,00 +
€ 24.349,50);
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 juni 2016.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2016. De veroordeelde is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 28 juni 2016 zijn de veroordeelde, de raadsman en de officier van justitie gehoord.

2.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

2.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering van 31 juli 2014 strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 41.999,00.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht het contant aan [medeveroordeelde] betaalde bedrag van ongeveer € 21.000,00 op het genoten voordeel in mindering te brengen, evenals het bedrag dat later is verrekend met openstaande nota’s voor werkzaamheden die veroordeelde nog had verricht. Het genoten voordeel is, aldus de verdediging, nihil.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht om een eventueel toe te wijzen vordering van de benadeelde partij in de strafzaak, in mindering te brengen.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
Het uitgangspunt voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel vormt het onder 1 genoemde vonnis van deze rechtbank van 12 juli 2016.
Uit dit vonnis volgt dat veroordeelde is veroordeeld voor het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking, dat het gaat om een geldbedrag van in totaal € 41.999,50, en dat dit geldbedrag is aangewend voor de inrichting en verbouwing van de woning van veroordeelde aan de [adres] .
Dat veroordeelde een bedrag van ongeveer € 21.000,00 zou hebben terugbetaald en dat het resterende openstaande bedrag zou zijn verrekend met nog openstaande nota’s voor door veroordeelde verrichte werkzaamheden, is op geen enkele wijze door veroordeelde met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om enig bedrag op het verduisterde bedrag in mindering te brengen. Evenmin zijn er persoonlijke omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan de betalingsverplichting zou dienen worden gematigd.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vaststellen op een bedrag van € 41.999,00.
Bij vonnis van heden in de onderliggende strafzaak is de vordering van de benadeelde partij [bedrijf] ten bedrage van € 41.999,50 toegewezen.
Dit bedrag zal bij de tenuitvoerlegging van deze maatregel op het toegewezen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering worden gebracht, nadat dit bedrag door veroordeelde aan de benadeelde partij dan wel aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald.
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

3.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 41.999,00;
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 41.999,00ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.A. Gerritse, voorzitter,
mrs. A.G. Bakker en M.P. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juli 2016.