ECLI:NL:RBMNE:2016:4355
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van ontucht met een minderjarige; bewijs niet wettig bewezen
In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 22 juli 2016 uitspraak gedaan. De verdachte, geboren in 1969, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J. Visscher. De tenlastelegging betrof ontucht gepleegd in de periode van 1 februari 2014 tot en met 1 maart 2014 te Soest. De officier van justitie meende dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden, verwijzend naar getuigenverklaringen. Echter, de verdediging betoogde dat de getuigenverklaringen niet betrouwbaar waren en dat de zaak enkel op de verklaring van de verdachte zelf was gebaseerd.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van de getuigen waren niet bruikbaar, omdat deze vaak gebaseerd waren op wat zij van elkaar hadden gehoord, en niet op eigen waarnemingen. De rechtbank benadrukte dat de verklaring van de verdachte, die een verstandelijke beperking had, niet voldoende steun vond in ander bewijsmateriaal. Hierdoor werd niet voldaan aan het wettelijk bewijsminimum. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat er geen bewijs was dat afkomstig was uit een andere bron dan de verdachte zelf.
De beslissing van de rechtbank werd genomen in het belang van de waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, zoals vastgelegd in artikel 341 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank wees ook een verzoek van de raadsman van een getuige om aanhouding af, omdat dit verzoek niet relevant was voor de vrijspraak.