Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 20 januari 2016
- de akte houdende producties van [eiser] d.d. 16 maart 2016
- het proces-verbaal van comparitie van 24 maart 2016.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een magazijnmedewerker, en zijn werkgever, de besloten vennootschap SPG Netherlands B.V. (h.o.d.n. Strapex). [eiser] had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, maar werd op 30 oktober 2015 ontslagen op staande voet. Hij betwistte de rechtmatigheid van dit ontslag en vorderde betaling van zijn salaris, met de stelling dat het ontslag niet op een dringende reden was gebaseerd. Strapex voerde aan dat [eiser] te laat was met zijn juridische actie tegen het ontslag, aangezien de wettelijke termijn van twee maanden voor het indienen van een verzoek tot vernietiging van het ontslag was verstreken.
De kantonrechter oordeelde dat [eiser] zijn eis niet tijdig had ingediend en dat de wijziging van de grondslag van de vordering tijdens de zitting in strijd was met de goede procesorde. De rechter wees erop dat de specifieke regeling in het arbeidsrecht, zoals vastgelegd in artikel 7:681 BW, niet kan worden aangevuld met een generieke toets op goed werkgeverschap. De kantonrechter concludeerde dat [eiser] niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn vordering, omdat hij niet binnen de vervaltermijn had gehandeld. Bovendien werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten van Strapex.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van verzoeken in arbeidszaken en de strikte naleving van de wettelijke termijnen. De kantonrechter heeft de specifieke regels van het arbeidsrecht toegepast en de gevolgen van termijnoverschrijding duidelijk uiteengezet, wat van belang is voor toekomstige zaken in vergelijkbare situaties.