ECLI:NL:RBMNE:2016:4533

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
11 augustus 2016
Zaaknummer
4670531 UC EXPL 15-19311 - 1111
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de gevolgen van termijnoverschrijding in het arbeidsrecht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een magazijnmedewerker, en zijn werkgever, de besloten vennootschap SPG Netherlands B.V. (h.o.d.n. Strapex). [eiser] had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, maar werd op 30 oktober 2015 ontslagen op staande voet. Hij betwistte de rechtmatigheid van dit ontslag en vorderde betaling van zijn salaris, met de stelling dat het ontslag niet op een dringende reden was gebaseerd. Strapex voerde aan dat [eiser] te laat was met zijn juridische actie tegen het ontslag, aangezien de wettelijke termijn van twee maanden voor het indienen van een verzoek tot vernietiging van het ontslag was verstreken.

De kantonrechter oordeelde dat [eiser] zijn eis niet tijdig had ingediend en dat de wijziging van de grondslag van de vordering tijdens de zitting in strijd was met de goede procesorde. De rechter wees erop dat de specifieke regeling in het arbeidsrecht, zoals vastgelegd in artikel 7:681 BW, niet kan worden aangevuld met een generieke toets op goed werkgeverschap. De kantonrechter concludeerde dat [eiser] niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn vordering, omdat hij niet binnen de vervaltermijn had gehandeld. Bovendien werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten van Strapex.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van verzoeken in arbeidszaken en de strikte naleving van de wettelijke termijnen. De kantonrechter heeft de specifieke regels van het arbeidsrecht toegepast en de gevolgen van termijnoverschrijding duidelijk uiteengezet, wat van belang is voor toekomstige zaken in vergelijkbare situaties.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4670531 UC EXPL 15-19311 - 1111
Vonnis van 6 juli 2016
inzake
[eiser],
wonende te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.A.C. van den Brink,
tegen:
de besloten vennootschap
SPG Netherlands B.V. h.o.d.n. Strapex,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen Strapex,
Strapex partij,
gemachtigde: mr. M. de Vries.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 januari 2016
  • de akte houdende producties van [eiser] d.d. 16 maart 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 24 maart 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten en omstandigheden

Tussen partijen staat vast dat [eiser] met Strapex een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan op 1 november 2008, met een proeftijd van twee maanden. De overeengekomen werkzaamheden bestonden uit het verrichten van werkzaamheden in de functie van magazijnmedewerker. Laatstelijk verdiende hij zijn salaris van € 10.793,- bruto per maand alsmede vakantiebijslag van 8% van het jaarsalaris.

3.Vordering en verweer

3.1
[eiser] vordert bij dagvaarding, op 4 december 2015 door de gerechtsdeurwaarder uitgebracht tegen de rolzitting van 16 december 2015, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Strapex veroordeelt tot betaling van het netto equivalent van het bruto maandloon van € 1.793,- te vermeerderen met de wettelijke verhoging en met de wettelijke rente vanaf [2015] tot de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van Strapex in de kosten van het geding.
Aan de vordering legt [eiser] ten grondslag dat hem op [2015] bij schriftelijke mededeling ontslag is aangezegd wegens het bestaan van een dringende reden. [eiser] kan zich niet verenigen met dat ontslag op staande voet en betwist dat sprake is van een dringende reden. [eiser] heeft op [2015] schriftelijk gereageerd op de ontslagbrief. In deze brief heeft [eiser] onder andere de door Strapex aangevoerde dringende redenen weerlegd en is de nietigheid van het ontslag ingeroepen. Strapex heeft bij brief van [2015] volhard in het door haar aangezegde ontslag.
3.2
Strapex voert verweer. Primair stelt zij zich op het standpunt dat [eiser] te laat is met zijn juridische actie tegen het gegeven ontslag op staande voet. Strapex doet een expliciet beroep op de geldende vervaltermijn uit de Wwz. Het ontslag op staande voet is op [2015] verleend. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:681 lid 1 BW kan de kantonrechter in een dergelijk geval op verzoek van de werknemer de opzegging vernietigen. Ingevolge artikel 7:686a lid 4 moet dat verzoek binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst feitelijk is geëindigd, door de werknemer te zijn ingediend. Deze termijn van twee maanden is een vervaltermijn. De rechter zal verzoeker niet-ontvankelijk dienen te verklaren, zo stelt Strapex, onder verwijzing naar Kamerstukken II 2013/2014, 33818, nr. 3, p. 121. Strapex meldt nog dat [eiser] in ieder geval sinds 30 oktober 2015 bijgestaan wordt door een advocaat.
3.3
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [eiser] zich op het standpunt gesteld dat hij voor de procedure door middel van procesinleiding met een dagvaarding gekozen heeft, omdat hij de procedure wenste te voeren op de grondslag van strijd met goed-werkgeverschap en vanwege onrechtmatig handelen van de werkgever.
Strapex heeft zich daartegen verzet, omdat een eiswijziging aangekondigd dient te worden. Zij is niet voorbereid op de wijziging die [eiser] voorstelt. Bovendien is zij het niet met de eiswijziging eens.

4.Beoordeling

De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] op grond van het bepaalde in artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn eis of (feitelijke en juridische) gronden schriftelijk, bij conclusie of akte, had kunnen veranderen of vermeerderen. (Dezelfde eis van schriftelijkheid geldt overigens voor een wijziging of vermeerdering van een verzoek, op grond van artikel 283 Rv.). Door de wijziging van de grondslag pas ter zitting mede te delen, is de verandering of vermeerdering in strijd met de eisen van een goede procesorde. De rechter zal de vermeerdering/wijziging van eis buiten beschouwing laten.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter ten aanzien van de grond(slag)wijziging en meer specifiek de wens van Strapex dat de kantonrechter de zaak op de grondslag van strijd met goed werkgeverschap en vanwege onrechtmatig handelen van de werkgever beoordeelt, nog het volgende. De kantonrechter is van oordeel dat, naar nieuw recht sinds 1 juli 2015, de specifieke regeling van 7:681 BW, gebaseerd op strijd met artikel 7:671 BW, niet kan worden aangevuld met de generieke toets op goed-werkgeverschap, waar het gaat om de vernietigbaarheid van een opzegging vanwege een dringende reden. De vergelijking dringt zich op met de onder oud recht bestaande kennelijk onredelijke opzegging, waarvan de beoordeling niet op de grondslag van redelijkheid en billijkheid of goede trouw naast de specifieke in de wet aanwezige procedure op grond van het oude 7:681 / 7A:1639s BW kon plaatsvinden (HR 11 mei 1979, NJ 1979, 441 (Van Werkhoven/Hal. ). Juist de korte verjaringstermijn (zoals thans de korte vervaltermijn) speelde, naast het specifieke toetsingscriterium en de genuanceerde uitwerking van de gevolgen, daarin toen een rol.
Datzelfde argument van de specificiteit van de in artikel 7:671 en 7:681 BW neergelegde regel geldt voor het gebruik van de toets van onrechtmatigheid. Het specifieke van beide genoemde artikelen is gelegen in de rechterlijke in plaats van de buitengerechtelijke vernietiging, het verzoek dat gedaan moet worden op de nauwkeurig omschreven grond van de vernietiging in samenhang met de overtreding van art. 7:671 en de specifieke samenhang met de kort vervaltermijn van artikel 7:686a BW.
In dit verband is nog het volgende van belang. Onder het oude recht is de onrechtmatigheid van het handelen of nalaten van de werkgever in zeer beperkte mate in het ontslagrecht gebruikt. Gewezen wordt op de zeer specifieke situatie dat door het toedoen van de werkgever (het verstrekken van verkeerde informatie) een werknemer de mogelijkheid werd ontnomen binnen de daarvoor naar oud recht geldende termijn van zes maanden een vordering in te stellen ter zake van kennelijk onredelijke opzegging, na verkregen toestemming van GAB/RDA/CWI/UWV (HR 3 december 1999, NJ 2000, 235 m.nt. PAS en JAR 2000/18, Pratt & Whitney). Wordt die casus toegepast op het onderhavige geval, naar nieuwe recht, dan kan de werkgever hier niet verweten worden de werknemer op het verkeerde been te hebben gezet of de werknemer er bewust van te hebben weerhouden de mogelijkheid te benutten om binnen twee maanden een verzoekschrift tot vernietiging bij de kantonrechter in te dienen. Tot dat laatste kan niet dienen dat Strapex op 9 november 2015 aan de gemachtigde van [eiser] schreef dat zij de gemachtigde bedankte voor de brief van 30 oktober 2015, waarin hij namens [eiser] het gegeven ontslag nietig achtte, en dat Strapex de procedure die de gemachtigde van [eiser] aankondigde te zullen gaan starten, afwachtte waarbij Strapex vervolgens meldde dat ”volgens onze informatie” (..) ”dat na ommekomst van twee maanden onder de nieuwe wetgeving niet meer mogelijk” is. Van Strapex behoefde niet verwacht te worden dat zij vóór 3 november 2015 en derhalve feitelijk binnen drie dagen na ontvangst van het schrijven van de gemachtigde van [eiser] antwoord gaf op die brief.
Teruggevallen dient derhalve te worden op de oude, oorspronkelijke, in de dagvaarding neergelegde grondslag. [eiser] heeft naar het oordeel van de kantonrechter daarbij uit het oog verloren dat het verweer tegen een verleend ontslag op staande voet vanwege een dringende reden naar het nieuwe ontslagrecht, sinds1 juli 2015, anders verloopt dan hij, bij dagvaarding, heeft gedaan door een loonvordering in te stellen, na een beroep te hebben gedaan op de buitengerechtelijke vernietigbaarheid. Thans dient op grond van het bepaalde in artikel 686a lid 4 BW een verzoekschrift, op straffe van verval, te worden ingediend twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (en in sommige gevallen drie maanden, maar die spelen hier geen rol). Ingevolge het bepaalde in artikel 7:681 BW dient de kantonrechter, op verzoek van de werknemer, de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen als de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu [eiser] zijn dagvaarding heeft uitgebracht op 4 december 2015 en derhalve 3 maanden na het verleend ontslag op staande voet, dient hij in zijn verzoek in beginsel niet-ontvankelijk te worden verklaard, tenzij voor de termijnoverschrijding goede gronden bestaan.
4.4.
[eiser] heeft aangevoerd dat er bijzondere redenen zijn dat hij niet binnen de vervaltermijn een verzoek heeft ingediend. Hij stelt dat hij na het ontslag op staande voet moeite heeft gehad met het vinden van rechtskundige bijstand. De vakbond wees hem af, omdat hij zijn contributie niet voldaan had en hem pas wilde bijstaan als de contributie zou zijn voldaan. Zijn pastoor heeft hem naar zijn huidige advocaat verwezen. Bijgevolg is pas na de vervaltermijn actie ondernomen kunnen worden. De kantonrechter constateert evenwel dat de door [eiser] ingeschakelde raadsman op 30 oktober 2015 een brief aan de werkgever over (de bestrijding van) het gegeven ontslag op staande voet heeft geschreven, derhalve zes dagen voordat de vervaltermijn verstreek. Daarmee is zijn stelling ongeloofwaardig geworden.
4.4
Bijgevolg dient verzoeker niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering. [eiser] dient in de kosten van de procedure te worden veroordeeld
De beslissing
De kantonrechter:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Strapex, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 300,- aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2016.