Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[veroordeelde] ,geboren op [1987] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen de veroordeelde.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juni 2016 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde die een werkstraf van 200 uren had opgelegd gekregen. De veroordeelde had echter slechts 150 uren van deze werkstraf naar behoren verricht, terwijl de resterende 50 uren niet waren uitgevoerd. De officier van justitie had daarom de omzetting van de niet voltooide werkstraf in vervangende hechtenis van 25 dagen bevolen. De veroordeelde diende hiertegen op 12 april 2016 een bezwaarschrift in, dat door de rechtbank werd behandeld tijdens een zitting op 3 juni 2016. De raadsman van de veroordeelde had aangegeven dat zijn cliënt niet zou verschijnen, maar het bezwaar werd desondanks gehandhaafd.
De rechtbank overwoog dat de veroordeelde meerdere kansen had gekregen om zijn werkstraf te voltooien, maar deze niet had benut. Ondanks een officiële waarschuwing in december 2015 had de veroordeelde geen verbetering in zijn gedrag laten zien. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde zonder gerechtvaardigde reden zijn taakstraf niet naar behoren had verricht. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift ongegrond en benadrukte dat de beslissing om al dan niet een schorsende werking aan het bezwaarschrift te verlenen, aan het Openbaar Ministerie toebehoorde.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en de andere rechters de beslissing gezamenlijk hebben genomen. De rechtbank heeft daarbij artikel 22g van het Wetboek van Strafrecht in acht genomen.