In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 mei 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bayester Beheer B.V. en een gedaagde, die als borg optrad voor een lening. De procedure betreft een vordering van Bayester op de gedaagde tot betaling van € 45.000,00, die voortvloeit uit een overeenkomst van geldlening van € 100.000,00 die op 11 april 2006 is aangegaan. De gedaagde heeft zich als borg verbonden voor een deel van deze lening. Bayester heeft de gedaagde aangesproken op zijn verplichtingen nadat de hoofdschuldenaar, [bedrijf 1] B.V., in gebreke bleef met de terugbetaling van de lening.
De rechtbank heeft de feiten en de procedure in detail besproken, waarbij de gedaagde zich heeft beroepen op verjaring van de vordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn van vijf jaar is gaan lopen op het moment dat de gedaagde is gesommeerd tot betaling, namelijk op 4 april 2014. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde niet meer aansprakelijk is voor de vordering van Bayester, omdat de vordering door verjaring is teniet gegaan. Dit betekent dat zowel in het geval van borgtocht als in het geval van medeschuldenaarschap de vordering van Bayester niet meer kan worden gehandhaafd.
De rechtbank heeft de vordering van Bayester in conventie afgewezen en de gedaagde in reconventie in het gelijk gesteld door het conservatoire beslag op te heffen en Bayester te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 105,00 aan de gedaagde, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is Bayester veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, zowel in conventie als in reconventie.