ECLI:NL:RBMNE:2016:4642

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
19 augustus 2016
Zaaknummer
C/16/372531 / HA ZA 14-527
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de uitleg van een overeenkomst van geldlening en de gevolgen van verjaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 mei 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bayester Beheer B.V. en een gedaagde, die als borg optrad voor een lening. De procedure betreft een vordering van Bayester op de gedaagde tot betaling van € 45.000,00, die voortvloeit uit een overeenkomst van geldlening van € 100.000,00 die op 11 april 2006 is aangegaan. De gedaagde heeft zich als borg verbonden voor een deel van deze lening. Bayester heeft de gedaagde aangesproken op zijn verplichtingen nadat de hoofdschuldenaar, [bedrijf 1] B.V., in gebreke bleef met de terugbetaling van de lening.

De rechtbank heeft de feiten en de procedure in detail besproken, waarbij de gedaagde zich heeft beroepen op verjaring van de vordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn van vijf jaar is gaan lopen op het moment dat de gedaagde is gesommeerd tot betaling, namelijk op 4 april 2014. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde niet meer aansprakelijk is voor de vordering van Bayester, omdat de vordering door verjaring is teniet gegaan. Dit betekent dat zowel in het geval van borgtocht als in het geval van medeschuldenaarschap de vordering van Bayester niet meer kan worden gehandhaafd.

De rechtbank heeft de vordering van Bayester in conventie afgewezen en de gedaagde in reconventie in het gelijk gesteld door het conservatoire beslag op te heffen en Bayester te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 105,00 aan de gedaagde, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is Bayester veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, zowel in conventie als in reconventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/372531 / HA ZA 14-527
Vonnis van 18 mei 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BAYESTER BEHEER B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. G.S. de Haas te Raamsdonksveer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.A. Hupkes te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Bayester en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
  • de conclusie van dupliek in reconventie
  • de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bayester is op 11 april 2006 met [bedrijf 1] BV, verder te noemen [bedrijf 1] , een overeenkomst van geldlening ten bedrage van € 100.000,00 aangegaan. De overeenkomst is is ondertekend door respectievelijk Bayester, [bedrijf 1] , [bedrijf 2] B.V, als borg 1 (ondertekenaar sub 3) en [gedaagde] , als borg 2 (ondertekenaar sub 4).
In de overeenkomst is ondermeer het volgende bepaald.
“In aanmerking nemende dat:
(…)
3. [bedrijf 2] BV en [gedaagde] staan in totaal voor EUR 135.000 van de totale lening (rb: € 300.000)
aan [bedrijf 1] Holding persoonlijk en hoofdelijk garant.
(…)
Artikel 1 Duur en omvang
(…)
De looptijd van de lening is onbepaalde tijd.
(…)
Artikel 2 Rente
De schuldenaar verbindt zich om over de opgenomen lening, verminderd met het totale bedrag van de aflossingen, aan schuldeiser te zullen betalen een rente ter grootte van 5 % per jaar, te rekenen met ingang van 11 april 2006
De rente wordt berekend per einde van ieder kwartaal, eerst maal de dertigste juni 2006
(…)
Artikel 5 Vervroegde opeisbaarheid
In afwijking van hetgeen elders in deze overeenkomst omtrent de opeisbaarheid is bepaald is de schuld terstond door de schuldeiser opeisbaar zonder dat een voorafgaande opzegging of mededeling is vereist indien de schuldenaar:
jegens schuldeiser in verzuim is
aangifte doet van zijn faillissement of op verzoek van één of meer schuldeisers door de rechtbank is staat van faillissement wordt verklaard of surséance van betaling aanvraagt
(…)
Artikel 8 Borgstelling
Ondergetekenden sub 3 en sub 4 verklaren dat zij zich garant stellen voor een gedeelte van de geldlening, tot in totaal maximaal € 45.000.
(…)
2.2.
[bedrijf 1] heeft het geleende geldbedrag niet terugbetaald, noch rente aan Bayester voldaan.
2.3.
Op 4 april 2014 heeft de gemachtigde van Bayester [gedaagde] gesommeerd om een bedrag van € 45.000,00 aan Bayester te voldoen.
De gemachtigde schrijft onder meer het volgende.
“U heeft zich met deze garantstelling verbonden als medeschuldenaar tegenover cliënte voor bovenstaande lening van € 100.000. Nu [bedrijf 1] Holding B.V. haar betalingsverplichtingen niet nakomt, spreek ik u namens cliënte direct aan voor het bedrag van € 45.000.
2.4.
[gedaagde] heeft niets betaald aan Bayester.
2.5.
Op 18 juni 2014 zijn namens Bayester conservatoire (derden)beslagen gelegd.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
Bayester vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 45.000,00, vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten en de kosten van het gelegde beslag alsmede rente en kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert - samengevat -
  • opheffing van de gelegde beslagen
  • veroordeling van Bayester tot betaling van €105,00 vermeerderd met rente en kosten.
3.5.
Bayester voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank deze gezamenlijk behandelen.
4.2.
Bayester stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] door de overeenkomst van partijen medeschuldenaar is geworden. Hij wijst er op dat [gedaagde] volgens de overeenkomst persoonlijk en hoofdelijk garant staat voor het bedrag van € 45.000,00.
4.3.
Door [gedaagde] wordt dit betwist. Hij stelt dat er sprake is van borgtocht. Tevens beroept [gedaagde] zich op verjaring, onder verwijzing naar artikel 7: 853 BW dat bepaalt dat door voltooiing van de verjaring van de rechtsvordering tot nakoming van de verbintenis van de hoofdschuldenaar de borgtocht teniet gaat.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu het beroep op verjaring het meest verstrekkende verweer is, zal zij dit als eerste behandelen.
4.5.
Conform artikel 3:307 van het Burgerlijk Wetboek verjaart een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen door verloop van 5 jaar na de aanvang van de dag volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. Een uitzondering geldt voor verbintenissen tot nakoming na onbepaalde tijd.
Partijen twisten over het tijdstip waarop de verjaring is aangevangen.
4.6.
Volgens Bayester is de verjaring aangevangen op het moment dat hij [gedaagde] heeft gesommeerd tot nakoming en derhalve op 4 april 2014.
4.7.
[gedaagde] stelt dat de verjaring al veel eerder is gaan lopen. Hij wijst op het bepaalde in artikel 5 lid 1 van de overeenkomst, in verbinding met artikel 2 en 3. Volgens artikel 5 is de schuld direct opeisbaar indien de schuldenaar jegens de schuldeiser in verzuim is. Vanaf dat moment gaat de verjaring lopen. Volgens [gedaagde] zijn er drie tijdstippen aanwijsbaar waarop dat het geval is: het moment waarop de rente had moet worden betaald, het moment waarop de jaarlijkse aflossing had moeten plaatsvinden en het moment waarop de gehele schuld had moeten worden afgelost.
4.8.
Door Bayester wordt deze uitleg van de overeenkomst betwist. Hij stelt dat de schuldenaar pas na sommatie in verzuim komt omdat de rente en aflossing niet eerder opeisbaar zijn; het gaat hier immers om een overeenkomst voor onbepaalde tijd.
4.9.
De rechtbank overweegt als volgt. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
4.10.
De rechtbank volgt de uitleg van [gedaagde] . Naar het oordeel van de rechtbank zou immers het bepaalde in artikel 5 zinledig zijn indien de uitleg van Bayester wordt gevolgd. Dat de overeenkomst is afgesloten voor onbepaalde tijd doet hier niets aan af: de opeisbaarheid vloeit voort uit het bepaalde in de overeenkomst zelf.
In het onderhavige geval is derhalve de eerste datum waarop een betaling verschuldigd is geworden die van de overeengekomen rente. Volgens de overeenkomst wordt de rente per einde van ieder kwartaal berekend, voor het eerst op 30 juni 2006.
4.11.
Aangezien vaststaat dat geen rente of aflossing is betaald door [bedrijf 1] of door [gedaagde] is [bedrijf 1] conform het bepaalde in artikel 5 lid 1 van de overeenkomst vanaf 1 juli 2006 in verzuim gekomen. Dit betekent dat de termijn van 5 jaar voor de verjaring van de vordering van Bayester vanaf die datum is gaan lopen. Niet is gesteld, noch is gebleken dat deze verjaring tijdig is gestuit. Het vorderingsrecht van Bayester is derhalve op 1 juli 20011 teniet gegaan.
4.12.
Het antwoord op de vraag of er in casu sprake is van borgtocht danwel mede schuldenaarschap is gelet op het bovenstaande niet meer relevant. Zowel in het geval van borgtocht als in het geval van mede schuldenaarsschap heeft Bayester door de verjaring geen vordering meer op [gedaagde] .
Immers, in het geval van borgtocht vervalt de vordering door het tenietgaan van de hoofdvordering waarvan de borgtocht afhankelijk is en in het geval van medeschuldenaarschap is de vordering zelf door verjaring teniet gegaan.
4.13.
De rechtbank zal dan ook de vordering van Bayester in conventie toewijzen. Gelet hierop dient de in reconventie gevorderde opheffing van de gelegde beslagen te worden toegewezen. De door [gedaagde] gevorderde schadevergoeding is niet door Bayester weersproken en zal eveneens worden toegewezen zoals verzocht.
4.14.
De rechtbank zal Bayester zowel in conventie als in reconventie in de proceskosten veroordelen. De nakosten, waarvan [gedaagde] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.
De proceskosten worden als volgt begroot.
4.15.
in conventie
4.16.
Bayester zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 868,00
- salaris advocaat
2.682,00(3,0 punt × tarief € 894,00)
Totaal € 3.550.00
in reconventie
Bayester zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op salaris advocaat € 1.341,00 (3,0 punt × factor 0,5 × tarief € 894,00).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Bayester in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 3.550,00,
in reconventie
5.3.
heft op het conservatoire beslag op (het onverdeelde aandeel van [gedaagde] in) de onroerende zaak, kadastraal bekend Bussum B 3231, Brediusweg 7,
5.4.
heft op het onder ABN AMRO bank N.V. gelegde conservatoire derdenbeslag
5.5.
veroordeelt Bayester om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 105,00 (éénhonderdvijf euro), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 18 juni 2014 tot de dag van volledige betaling,
5.6.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
veroordeelt Bayester in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.341,00,
5.8.
veroordeelt Bayester onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagde] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op: - € 131,00 aan salaris advocaat, - te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr C.E.M. Nootenboom-Lock en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2016.