In deze zaak, die op 17 augustus 2016 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, vorderden [eisers c.s.] een schorsing van de executie van onroerende goederen die in het bezit zijn van [gedaagde]. De eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], zijn eigenaren van een woning en een bedrijfspand, en hebben in het verleden hypothecaire leningen afgesloten met [gedaagde]. Na een aantal vonnissen van de kantonrechter, waarbij [eisers c.s.] zijn veroordeeld tot betaling van verschillende bedragen aan [gedaagde], heeft deze laatste executoriaal beslag gelegd op de onroerende goederen van [eisers c.s.]. De eisers stelden dat zij hun schulden aan [gedaagde] hebben voldaan en dat de executie misbruik van recht zou zijn. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende duidelijkheid was over de betalingen die door [eisers c.s.] zijn verricht en dat de executie op dat moment misbruik van bevoegdheid zou opleveren. De rechter schorste de executie voor de duur van drie maanden en legde een dwangsom op aan [gedaagde] voor iedere dag dat hij niet aan de uitspraak voldeed. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.