ECLI:NL:RBMNE:2016:4802

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2016
Publicatiedatum
1 september 2016
Zaaknummer
UTR 16/1522-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) door VolkerWessels Vastgoed B.V. tegen de gemeente Weesp

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het verzoek van VolkerWessels Vastgoed B.V. om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) behandeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. P.V. Kleijn, heeft in 2015 informatie aangevraagd over de onderbouwing van de cijfers van het exploitatieplan 'Bloemendalerpolder'. De gemeente Weesp, vertegenwoordigd door mr. G.E.H.R. Kuppens en M. Tromp, heeft het verzoek gedeeltelijk afgewezen, met als argument dat de gevraagde informatie niet beschikbaar was. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna een zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2016.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente een onderzoek heeft uitgevoerd in haar decos-documentmanagementsysteem, maar dat de gevraagde informatie niet kon worden gevonden. Eiseres betwist dit en stelt dat de gemeente niet voldoende heeft gedaan om de informatie te achterhalen, aangezien er mogelijk ook fysieke documenten of e-mails zijn die niet in het systeem zijn opgeslagen. De rechtbank oordeelt dat de gemeente ten onrechte heeft nagelaten om de benodigde informatie bij de opdrachtnemer van het exploitatieplan op te vragen. Hierdoor is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en bevat het een gebrek.

De rechtbank geeft de gemeente de gelegenheid om het gebrek te herstellen binnen vier weken na deze tussenuitspraak. Indien de gemeente dit niet doet, moet zij dit binnen twee weken na verzending van de uitspraak aan de rechtbank meedelen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/1522-T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2016 in de zaak tussen
VolkerWessels Vastgoed B.V., te Nieuwegein, eiseres
(gemachtigde: mr. P.V. Kleijn),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp, verweerder
(gemachtigden: mr. G.E.H.R. Kuppens en M. Tromp).

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) (gedeeltelijk) afgewezen.
Bij besluit van 10 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 14 juli 2015 heeft eiseres, mede namens Kennemerland Beheer B.V en Kennemerland Beheer Grondbank 2 BV gevestigd te Haarlem, met een beroep op de Wob verzocht om onder meer de onderbouwing van de cijfers (wijze van raming van verschillende kosten) van het op 29 mei 2015 ter inzage gelegde exploitatieplan ‘Bloemendalerpolder’ alsmede de daaraan ten grondslag liggende uitgangspunten van het exploitatieplan.
2. Verweerder heeft geweigerd de gevraagde informatie met betrekking tot de onderbouwing van het op 29 mei 2015 ter inzage gelegde exploitatieplan te verstrekken op de grond dat hij niet over die informatie beschikt. Uit onderzoek dat verweerder heeft verricht in het decos document management systeem van haar gemeente (decos) is gebleken dat de gevraagde stukken aanwezig niet bij verweerder aanwezig zijn. In dit verband verwijst verweerder naar de faciliterende rol van de gemeente bij de ontwikkeling van de Bloemendalerpolder.
3. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder over de gevraagde informatie beschikt althans dat dat de gevraagde informatie bij verweerder behoort te berusten. In de toelichting (onderdeel A) op het exploitatieplan is een raming opgenomen van de opbrengsten van de exploitatie. Volgens eiseres blijkt op verschillende punten in de toelichting dat ter onderbouwing van de raming gebruik is gemaakt van andere bronnen. Eiseres wijst in dit verband op punt 4.5 van de toelichting
‘in de exploitatieopzet opgenomen kosten zijn gebaseerd op de civieltechnische raming die is opgesteld voor de ontwikkeling van de locatie’,punt 4.5.1 van de toelichting ‘
Met de verandering van agrarisch gebied in recreatief gebied zijn aanzienlijke investeringen gemoeid die (deels) ten laste van de exploitatie van Bloemendalerpolder komen’en punt 4.6 van de toelichting ‘
waarvoor de grondprijzen marktconform zijn bepaald’. Eiseres acht het standpunt van verweerder dat de stukken er niet zijn, ongeloofwaardig althans onvoldoende gemotiveerd. Eiseres stelt verder dat het door het team Informatiebeheer uitgevoerde onderzoek naar de stukken onzorgvuldig is, omdat er alleen in het decos-systeem is gezocht en niet naar de aanwezigheid van fysieke, of in hard copy door private betrokken partijen toegezonden documenten. Volgens eiseres is het voorstelbaar dat er nog bestanden apart in e-mails staan die niet zijn opgeslagen in het decos-systeem.
4. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob wordt in die wet en de daarop berustende bepalingen onder document verstaan een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
5. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
6. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), onder meer de uitspraak van 23 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2770) is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
7. Uit de gedingstukken leidt de rechtbank af dat verweerder met oog op de gevraagde informatie een onderzoek heeft verricht in zijn decos-systeem. Verweerder heeft daarbij inzicht gegeven welke zoekacties hij heeft gedaan en welke zoekgegevens hij heeft gebruikt. Verweerder heeft voorts een overzicht verstrekt van alle documenten die over het Bloemendalerplan in het decos-systeem aanwezig zijn. Uit de resultaten van het onderzoek in het decos-systeem blijkt niet dat verweerder over de gevraagde informatie beschikt. Verweerder heeft op zitting verklaard dat alle poststukken worden geregistreerd en met een zaaknummer gedigitaliseerd opgeslagen in het Decos systeem van de gemeente en dat het onderzoek is gedaan door experts van het team Informatiebeheer die ook wisten waarnaar ze moesten zoeken.
8. De rechtbank ziet gelet op het onderzoek en de toelichting van verweerder op zitting geen grond voor de conclusie dat de mededeling van verweerder dat hij na onderzoek niet beschikt over de gevraagde onderbouwing van het exploitatieplan, ongeloofwaardig is. Van een onvolledig of onzorgvuldig onderzoek is naar het oordeel van de rechtbank ook geen sprake. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
9. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de informatie waarom eiseres heeft verzocht feitelijk niet bij verweerder berust. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de gevraagde informatie bij verweerder had behoren te berusten.
10. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS – zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 oktober 2010 (LJN: BO1189) – mag, voor zover openbaarmaking wordt verzocht van een document dat feitelijk niet bij het bestuursorgaan berust maar wel bij het bestuursorgaan had behoren te berusten, van dit bestuursorgaan worden verwacht dat het al het redelijkerwijs mogelijke doet om dit document alsnog te achterhalen.
11. De rechtbank stelt op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vast dat verweerder de opdracht tot het vaststellen van het exploitatieplan heeft uitbesteed aan, onder meer, taxatiebureau [taxatiebureau] te [vestigingsplaats] (opdrachtnemer) en dat verweerder, naar hij ter zitting heeft verklaard, er voor heeft gekozen om de onderliggende berekeningen van de ramingen van de diverse kosten niet bij de opdrachtnemer op te vragen. De rechtbank stelt daarmee vast dat de onderbouwing en de ramingen van de kosten ten behoeve van het exploitatieplan onder verantwoordelijkheid van de verweerder door de opdrachtnemer zijn uitgevoerd, onder welke omstandigheden verweerder naar het oordeel van de rechtbank gehouden de informatie bij de opdrachtnemer(s) te achterhalen. De rechtbank verwijst naar de voornoemde uitspraak van de ABRvS van 20 oktober 2010 en is van oordeel dat verweerder dat ten onrechte heeft nagelaten de informatie te achterhalen. Gelet hierop is het bestreden besluit waarbij verweerder het verzoek van eisers om informatie op grond van de Wob heeft afgewezen onvoldoende gemotiveerd en bevat het besluit een gebrek.
12. Zoals hiervoor is overwogen is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder de door eiseres gevraagde onderbouwing van de diverse kosten en ramingen opgenomen in het exploitatieplan bij de opdrachtnemer opvragen en vervolgens beoordelen of die informatie op grond van de Wob openbaar gemaakt dient te worden.
13. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak. Deze termijn acht de rechtbank in beginsel voldoende. Indien deze termijn te kort blijkt, kan verweerder een gemotiveerd verzoek om verlenging van deze termijn indienen. Dit verzoek moet vóór afloop van de hiervoor genoemde termijn van vier weken worden ingediend.
14. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. Vervolgens worden partijen geïnformeerd over het verdere verloop van de procedure. Voor de goede orde wijst de rechtbank erop dat zij in de einduitspraak gebonden is aan haar in deze tussenuitspraak als definitief geformuleerde oordelen, behoudens zeer uitzonderlijke gevallen. Het heeft dus voor partijen in de regel geen zin een reactie op deze tussenuitspraak te formuleren dat en waarom zij het mogelijk niet eens zijn met deze tussenuitspraak.
15. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.