ECLI:NL:RBMNE:2016:4806

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2016
Publicatiedatum
1 september 2016
Zaaknummer
421154 / HA RK 16-177
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek tegen de rechtbank Midden-Nederland

Op 19 augustus 2016 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker, ingediend op 6 augustus 2016. Het verzoek was gericht tegen het bestuur van de rechtbank in een andere zaak, waarin de verzoeker een beroepschrift had ingediend tegen een beslissing van het openbaar ministerie. De verzoeker stelde dat het openbaar ministerie geen besluit had genomen op zijn beroep en dat er geen hoorzitting had plaatsgevonden. Hij betoogde dat de rechtbank, door de inhoud van een brief van 1 augustus 2016, de schijn van partijdigheid wekte, wat hem in verwarring bracht.

De rechtbank overwoog dat het wrakingsverzoek niet gemotiveerd was, omdat de verzoeker geen specifieke rechters had genoemd en de behandeling van de onderliggende zaak nog niet had plaatsgevonden. De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de onpartijdigheid van een specifieke rechter in twijfel trokken, aangezien de mondelinge behandeling nog moest beginnen. Daarom werd het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard.

De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer bestaande uit de voorzitter en twee leden, en de griffier. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open. De procedure van de verzoeker in de onderliggende zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 421154 / HA RK 16-177
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
19 augustus 2016
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker ),

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoek tot wraking ingezonden bij
e-mailbericht van 6 augustus 2016.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen het bestuur van de rechtbank Midden-Nederland, in de zaak met zaaknummer 5259740 UM VERZ 16-6011 en CJIB-nummer [CJIB-nummer]. In voornoemde zaak heeft de officier van justitie bij brief van 6 april 2016 beslist op het door verzoeker ingediende beroepschrift tegen de beschikking opgelegd door het CJIB. De officier van justitie heeft het beroepschrift kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift na het verstrijken van de daarvoor geldende termijn is ingediend. Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter. Bij brief van
1 augustus 2016 is verzoeker opgeroepen voor de behandeling door de kantonrechter van het door hem ingediende beroepschrift. In de oproep is onder meer medegedeeld datum, tijdstip en plaats van de mondelinge behandeling. Verder wordt een en ander over het verloop van de procedure medegedeeld, waaronder de mogelijkheid dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek. Verzoeker stelt in zijn verzoekschrift dat het openbaar ministerie geen besluit op het door verzoeker ingediende beroep heeft genomen. Het openbaar ministerie heeft zonder hoorzitting en motivering gepleit voor niet-ontvankelijkheid in de onderliggende zaak. Daarmee handelt zij in strijd met de beginselen van de Algemene Wet Bestuursrecht. Gelet op de inhoud van de brief van de rechtbank Midden-Nederland heeft het er volgens verzoeker alle schijn van dat de rechtbank Midden-Nederland het standpunt van het openbaar ministerie deelt. Immers, verzoeker stelt dat hij er in die brief op wordt gewezen dat niet-ontvankelijkheid leidt tot niet behandeling van de zaak en dat een professionele raadsman aan te bevelen is. Die vooringenomenheid kan verzoeker niet rijmen met de onpartijdigheid van de rechtbank Midden-Nederland. Dit heeft bij verzoeker tot verwarring geleid.

3.De beoordeling

3.1.
In het tweede lid van artikel 515 Sv is bepaald dat de verzoeker en de rechter wiens wraking is verzocht in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord. Hiermee is
beoogd verzoeker de gelegenheid te bieden te worden gehoord op de door hem aangevoerde
feiten en omstandigheden op grond waarvan hij meent dat de onpartijdigheid van één of
meer bepaalde rechters in het geding is. Het in deze bepaling opgenomen recht op hoor en
wederhoor is door de wetgever beschouwd als een debat over de gegrondheid van het
verzoek.
3.2.
In het onderhavige geval ziet de rechtbank aanleiding om - in afwijking van het in
artikel 515 lid 2 Sv neergelegde uitgangspunt - uitspraak te doen over het door verzoeker
ingediende wrakingsverzoek zonder dat dit verzoek ter zitting wordt behandeld. Hiertoe
wordt als volgt overwogen.
3.3.
In het tweede lid van artikel 513 Sv is – onder meer – bepaald dat het wrakingsverzoek gemotiveerd moet zijn. Artikel 4.1 van het Wrakingsprotocol van deze rechtbank bepaalt eveneens dat het verzoek gemotiveerd moet zijn en voorts dat de naam van iedere rechter op wie het betrekking heeft moet worden vermeld. Verzoeker heeft zijn verzoekschrift gericht aan het bestuur van de rechtbank Midden-Nederland en geen specifieke rechter(s) vermeld. De wrakingskamer stelt vast dat de behandeling van de door verzoeker bedoelde (Mulder)zaak door de (nog aan te wijzen) rechter nog geen aanvang heeft genomen. Vooralsnog is slechts een datum voor de mondelinge behandeling bepaald. Tijdens die mondelinge behandeling zal een rechter de zaak voor het eerst inhoudelijk behandelen. Van feiten en omstandigheden die zich voordoen bij de mondelinge behandeling van de zaak en die de veronderstelde onpartijdigheid en vooringenomenheid van de rechter bij die behandeling aan zouden kunnen tasten, kan dan ook geen sprake zijn. Dit betekent dat het wrakingverzoek niet ziet noch kan zien op het handelen van een specifieke rechter.
Bovendien is de enkele stelling van verzoeker dat het er alle schijn van heeft dat de rechtbank Midden-Nederland het standpunt van het openbaar ministerie deelt gelet op de mededelingen die zijn gedaan in de brief van 1 augustus 2016 en daaruit volgt dat sprake zou zijn van partijdigheid en vooringenomenheid van de rechter, onvoldoende om verzoeker in zijn verzoek te ontvangen. Immers, verzoeker kan nog niet weten hoe de rechter zich zal opstellen nu de mondelinge behandeling van de zaak nog moet aanvangen. Er is derhalve geen sprake van een gemotiveerd wrakingsverzoek als bedoeld als bedoeld in artikel 513 Sv in samenhang met artikel 4.1 van het Wrakingsprotocol.
3.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker , alsmede aan de voorzitter van de afdeling straf-, familie- en jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 5259740 UM VERZ 16-6011 en CJIB-nummer [CJIB-nummer] dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.M. van Lieshout, voorzitter, mr. P. Bender en
mr. M.J. Slootweg als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. I.L. Leijten-Puister, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2016.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.