Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[verzoekster],
2 mevrouw [verweerster sub 2] ,
3 mevrouw [verweerster sub 3] ,
1.De procedure
- het verzoekschrift met producties van [verzoekster] , ter griffie ingekomen op 22 april 2016;
- het verweerschrift (”conclusie van antwoord”) met producties van [verweersters c.s.] , ter griffie ingekomen op 23 mei 2016;
- de pleitaantekeningen van [verzoekster] ;
- de mondelinge behandeling van 21 juni 2016, waarvan aantekening is gehouden.
2. De feiten
Het UWV heeft bij beslissing van 29 augustus 2012 ten aanzien van twee werknemers toestemming verleend om de arbeidsverhouding met hen op te zeggen. De ontslagaanvraag voor [verzoekster] heeft (de rechtsvoorganger van) [verweersters c.s.] toen ingetrokken in verband met zwangerschap van [verzoekster] .
3. Het geschil
4. De beoordeling
Wet werk en zekerheidbij het UWV. Dit verweer gaat niet op. Artikel 7:673 BW is per 1 juli 2015 in werking getreden en heeft directe werking. Kort samengevat betekent dit dat de werknemer met een arbeidsovereenkomst waarvan het eindigen de werknemer recht geeft op een transitievergoeding en waarvan het einde op of na 1 juli 2015 intreedt ook recht heeft op de transitievergoeding, waarbij de diensttijd voor 1 juli 2015 meetelt. In dit geval heeft [verweersters c.s.] , nadat door het UWV bij beslissing van 8 december 2015 toestemming is verleend om het dienstverband met [verzoekster] te beëindigen, aan [verzoekster] bij brief van 29 december 2015 de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 maart 2016. Op 1 maart 2016 is het einde van de arbeidsovereenkomst ingetreden. Dat de ontslagaanvraag reeds voor de inwerkingtreding van de
Wet werk en zekerheidis ingediend, namelijk op 4 juni 2015, is daarbij dan ook niet relevant.
Aanvraag verklaring overbruggingsregeling transitievergoedingingediend. Dit zou volgens [verweersters c.s.] leiden tot een transitievergoeding van € 1.500,00 bruto in plaats van het thans door [verzoekster] gevorderde bedrag van € 6.001,00.
Daartegenover stelt [verzoekster] kort gezegd dat de overbruggingsregeling niet is bedoeld voor een opzegging van de arbeidsovereenkomst na twee jaar ziekte, maar dat de regeling is gekoppeld aan een opzegging wegens bedrijfseconomische omstandigheden.
Regeling van 23 april 2015, tot vaststelling van regels met betrekking tot ontslag en transitievergoeding, Stcrt. 2015, 12685) wordt geregeld onder welke cumulatieve voorwaarden artikel 7:673d BW van toepassing is. Het is aan de werkgever die gebruik maakt van de mogelijkheid om een lagere transitievergoeding te betalen om aan te tonen dat aan deze voorwaarden is voldaan.
[verweersters c.s.] is een kleine werkgever als bedoeld in artikel 7:673d BW. De arbeidsovereenkomst met [verzoekster] is echter geëindigd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid en niet op grond van bedrijfseconomische omstandigheden, zodat het (impliciete) beroep op artikel 7:673d niet opgaat en de overbruggingsregeling transitievergoeding niet van toepassing is. Overigens blijkt ook uit het door [verweersters c.s.] in het geding gebrachte aanvraagformulier dat een verklaring voor de overbruggingsregeling transitievergoeding wordt verkregen als [verweersters c.s.] onder meer aan de voorwaarde voldoet dat zij de ontslagaanvraag indient
”vanwege een slechte financiële situatie eventueel gecombineerd met andere bedrijfseconomische redenen”.
Dat er, zoals [verweersters c.s.] heeft aangevoerd, thans een wetsvoorstel ligt waarin bij het recht voor werknemers op een transitievergoeding meer rekening wordt gehouden met de financiële positie van kleine werkgevers, doet hier niet aan af. Nog afgezien van de omstandigheid dat een wetsvoorstel nog geen kracht van wet heeft - nog daargelaten dat het kan worden gewijzigd of ingetrokken - is de voorgenomen wijziging nog te onduidelijk en waarschijnlijk te ingrijpend om op vooruit te lopen.
Staatsblad 2014, 538, hierna: het Besluit loonbegrip), waarvan artikel 2 lid 2 - samengevat - bepaalt dat onder loon wordt verstaan: het bruto uurloon vermenigvuldigd met de overeengekomen arbeidsduur per maand of, in geval van een wisselende arbeidsduur, met de gemiddelde arbeidsduur in de twaalf maanden voorafgaand aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst eindigt. In de nota van toelichting (
algemeen deel, p. 4) is vermeld dat het gaat om het voor de betreffende werknemer ’op dat moment geldende bruto uurloon’. Voorts volgt uit het eerste lid van artikel 3 van het Besluit loonbegrip dat dit loon wordt vermeerderd met onder meer de vakantiebijslag waar de werknemer binnen twaalf maanden aanspraak op zou hebben bij voortzetting van de arbeidsovereenkomst, gedeeld door twaalf.
4.6.2. Tussen partijen is niet in geschil dat zij naast 8% vakantiebijslag over het brutoloon van (laatstelijk) € 1.667,00 per maand geen andere emolumenten zijn overeengekomen.
”Handboek Nieuw ontslagrecht”, 2015, J.M. van Slooten, I. Zaal, J.P.H. Zwemmer). Dit betekent dat [verzoekster] voor de berekening van de transitievergoeding recht heeft op 19 periodes van een zesde van het maandloon. De transitievergoeding bedraagt derhalve € 5.701,05 bruto.
Zoals hiervoor onder r.o. 4.5. is overwogen heeft [verzoekster] de stelling van [verweersters c.s.] dat haar financiële situatie zo slecht is dat betaling van de transitievergoeding tot onaanvaardbare gevolgen voor de bedrijfsvoering zou leiden, gemotiveerd betwist. [verzoekster] heeft onweersproken gesteld dat [verweersters c.s.] in de boekjaren 2013, 2014 en 2015 winst heeft gemaakt. Daartegenover heeft [verweersters c.s.] haar stellingen op dit punt niet nader gespecificeerd. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat betaling van de transitievergoeding tot onaanvaardbare gevolgen voor de bedrijfsvoering van [verweersters c.s.] leidt. Aan bewijslevering komt de kantonrechter niet toe. Het voorgaande leidt er toe dat de het verzoek om te bepalen dat de verschuldigde transitievergoeding in termijnen kan worden voldaan zal worden gepasseerd.
- griffierecht € 223,00
- salaris gemachtigde
€ 400,00