ECLI:NL:RBMNE:2016:4826

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 september 2016
Publicatiedatum
2 september 2016
Zaaknummer
16.659326-15 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verkrachtingszaak door gebrek aan bewijs

Op 2 september 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man uit Almere, die werd beschuldigd van verkrachting van zijn ex-vrouw. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te ondersteunen. De zaak betrof een periode van 1993 tot en met 2006, waarin de vrouw aangaf dat zij door de man was verkracht. De rechtbank oordeelde dat een aangifte alleen niet voldoende is voor een veroordeling; er moet aanvullend bewijs zijn dat de verklaring van het slachtoffer ondersteunt.

In deze zaak was er een aangifte van de vrouw, een getuigenverklaring en informatie van de huisarts, maar deze elementen werden niet als voldoende steunbewijs beschouwd. De getuigenverklaring was gebaseerd op wat de vrouw had verteld, en de informatie van de huisarts was niet overtuigend genoeg om de beschuldigingen te staven. De rechtbank concludeerde dat het letsel dat in 1998 door de huisarts was geconstateerd, ook op andere manieren kon zijn ontstaan en dus niet als bewijs kon dienen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte schuldig werd bevonden, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig bewijs was om tot een veroordeling te komen. De verdachte werd uiteindelijk vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, en de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659326-15 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 september 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1953] te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende te [adres] , [woonplaats] .

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting op 19 augustus 2016, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F. Tosun, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I.R.V. Out en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw naar voren is gebracht..

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 april 1993 tot en met 30 juni 2006 te Almere, althans in Nederland, door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/ of een andere feitelijkheid, [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers
- heeft hij verdachte (telkens) zijn penis in de vagina en/of de mond en/of de anus van die [aangeefster] gebracht en/of met zijn penis heen en weer gaande bewegingen gemaakt in de vagina en/of de mond en/of de anus van die [aangeefster] , waarbij dat geweld en/of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld en / of een andere feitelijkheid hierin bestond, dat
- die [aangeefster] op vijftienjarige leeftijd aan verdachte is uitgehuwelijkt/gekoppeld en/of
- zij reeds op vijftienjarige leeftijd - kort na hun eerste ontmoeting en nog voordat het huwelijk gesloten werd - door verdachte werd mishandeld en door hem gedwongen werd tot het verrichten en/of dulden van seksuele handelingen, waardoor bij het aanvangen van de genoemde pleegperiode al jarenlang een situatie bestond waarin zij haar wil niet in vrijheid kon bepalen en te kennen kon geven en/of
- dat verdachte haar sloeg en/of (met kracht) op de bank drukte en/of haar ondergoed kapot scheurde als hij seks wilde en zij aangaf dat ze niet wilde, waarop hij met kracht zijn penis bij haar naar binnen bracht.

3.DE VOORVRAGEN

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde voor zover begaan vóór 24 oktober 1994 is verjaard.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge art. 71 Sr vangt sinds 1 september 1994 de termijn van verjaring bij het misdrijf omschreven in art. 242 Sr, en gepleegd ten aanzien van een minderjarige, aan op de dag na die waarop die persoon achttien jaren is geworden (Wet van 7 juli 1994, Stb. 1994, 529) en ingevolge de wetswijziging van art. 70 Sr is de verjaringstermijn voor misdrijven waarop gevangenisstraf van meer dan tien jaren is gesteld sinds 1 januari 2006 verlengd van vijftien naar twintig jaren (Wet van 16 november 2005, Stb. 2005, 595). Sinds 1 april 2013 verjaart het recht tot strafvordering in het geheel niet meer voor misdrijven waarop gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld. Het voorgaande heeft volgens vaste jurisprudentie ook te gelden voor strafbare feiten die gepleegd zijn vóór de data van inwerkingtreding van deze wetten, met dien verstande dat een reeds voltooide verjaring wordt geëerbiedigd.
Voor de onderhavige zaak betekent dat het volgende. Vanaf 1 april 2013 geldt dat het recht tot strafvordering ten aanzien van het tenlastegelegde niet meer kan verjaren. Vóór die tijd gold een verjaringstermijn van twintig jaren. Nu niet blijkt van stuiting van de verjaring in de twintig jaren vóór 1 april 2013, betekent dat dat het recht tot strafvordering is verjaard voor feiten gepleegd vóór 1 april 1993. De tenlastegelegde periode vangt pas op dat moment aan, zodat van verjaring van het tenlastegelegde geen sprake is.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen. Voor de mishandeling heeft de officier van justitie partiële vrijspraak gevraagd. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De aangifte is authentiek en wordt op onderdelen ondersteund door ander bewijs.
Vast staat dat aangeefster 15 jaar oud was toen zij en verdachte voor het eerst seks hadden. Verdachte is 20 jaar ouder dan aangeefster en had al seksuele ervaring. Verdachte heeft haar uit Turkije naar Nederland gehaald en wist dat zij psychische problemen had. Dit alles maakt dat de seks tussen hen vanaf het begin ongelijkwaardig is geweest.
In 1998 heeft aangeefster aan een arts verteld dat zij meerdere keren op een dag seks moest hebben met verdachte, terwijl zij dit niet wilde. Bij haar is letsel geconstateerd dat haar verhaal kon bevestigen.
Verder heeft getuige [getuige 1] verklaard dat aangeefster haar had verteld dat zij snel na de bevalling weer seks had.
Voor de specifieke mishandeling, genoemd in de tenlastelegging onder het derde en vierde gedachtestreepje, is geen ondersteunend bewijs zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van het aan hem ten laste gelegde wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het dossier bevat geen bewijs dat de aangifte ondersteunt.
Aangeefster is niet in angst bij verdachte weggegaan, zij heeft immers nog de kinderen verzorgd bij hem thuis toen zij al bij hem weg was.
De omstandigheid dat aangeefster op 15 jarige leeftijd seks had met verdachte is verjaard en is niet ondersteunend als bewijs. Ook het tenlastegelegde uithuwelijken of koppelen is verjaard. De raadsvrouw heeft daarbij ook nog opgemerkt dat het huwelijk tussen verdachte en aangeefster in Nederland is erkend.
In het patiëntjournaal van de arts staat achter “S” het verhaal dat aangeefster zelf heeft verteld. Dit is informatie uit dezelfde bron, nl. aangeefster. Uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 63, waarin de medische term wordt verklaard door de huisarts, blijkt dat het geconstateerde letsel ook spontaan kan zijn ontstaan of door penetratie, al dan niet gewenst. Dit letsel vormt daarom geen steunbewijs.
Ook de verklaring van getuige [getuige 1] levert geen steunbewijs op, omdat in deze verklaring niet staat dat het seksuele contact tegen de wil van aangeefster heeft plaatsgevonden.
De getuige [getuige 2] , zoon van verdachte, heeft ter zitting als getuige verklaard dat het hem niet is opgevallen dat aangeefster mishandeld werd of dat zij ongelukkig was. Dit ondersteunt de ontkenning van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
In het dossier bevindt zich de aangifte van [aangeefster] . Zij heeft – kort weergegeven – verklaard dat zij mishandeld werd door verdachte en werd gedwongen tot het hebben van seks met hem in de periode van 1989 tot en met 2006. Zij werd gedurende haar huwelijk en kort daaraan voorafgaand door hem regelmatig verplicht verschillende seksuele handelingen uit te voeren en te dulden .
Ook is [getuige 1] gehoord als getuige. Zij heeft verklaard dat aangeefster haar heeft verteld over de mishandeling en verkrachting door verdachte.
Verder bevindt zich in het dossier een patiëntjournaal van de huisarts van aangeefster, waarin melding wordt gemaakt dat aangeefster in 1998 onder meer over misbruik door verdachte heeft gesproken. Ook is er letsel aan de baarmoedermond geconstateerd.
Verdachte heeft het ten laste gelegde ontkend.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is om tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde verkrachting van [aangeefster] te komen. De verklaringen van [getuige 1] en de informatie van de huisarts bevatten enkel informatie van aangeefster zelf en kunnen om die reden niet als steunbewijs voor de aangifte van [aangeefster] dienen. Ook het in 1998 bij de huisarts geconstateerde letsel levert niet voldoende steunbewijs op, nu dit letsel ook spontaan of na een gewenste penetratie kan zijn ontstaan, aldus de huisarts.
De rechtbank zal de verdachte dan ook van het ten laste gelegde vrijspreken.

5.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat een bedrag van € 7.500,- aan immateriële schade passend is. Hij heeft verzocht om de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel toe te passen. Hij heeft verzocht om de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden gelet op de door haar bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft zij verzocht de benadeelde niet-ontvankelijk te verklaren omdat de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, gelet op de hoogte van het bedrag. Meer subsidiair heeft zij verzocht om het bedrag te matigen tot € 2.500,-.
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [aangeefster] dient in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard nu de verdachte van het hem ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij [aangeefster] in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter, mrs. M.J.A.L. Beljaars en V.M.A. Sinnige, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 september 2016.