ECLI:NL:RBMNE:2016:5066

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
C/16/421610 / KG ZA 16-631
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • S.C. Hagedoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling en vernietiging van lastgevingsovereenkomst inzake paardenaankoop

In deze zaak heeft eiseres, een amateur springruiter, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die haar had geholpen bij de aankoop van een paard. Eiseres vorderde onder andere terugbetaling van de koopsom en vergoeding van kosten, omdat zij meende dat gedaagde bedrog had gepleegd door de werkelijke prijs van het paard te verzwijgen. Eiseres had het paard gekocht voor € 21.500,00, terwijl de werkelijke prijs € 15.000,00 was. Eiseres stelde dat gedaagde op eigen naam had gehandeld en dat de overeenkomst van lastgeving daarom vernietigd moest worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was bij de vordering van eiseres, maar dat zij niet voldoende had aangetoond dat gedaagde het paard op eigen naam had gekocht. De rechter oordeelde dat de lastgevingsovereenkomst terecht was vernietigd, maar dat gedaagde niet verplicht was om het paard terug te nemen. Wel werd gedaagde veroordeeld tot terugbetaling van een deel van de commissie die hij van eiseres had ontvangen, omdat hij inspanningen had verricht in het kader van de lastgeving. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling civielrecht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/421610 / KG ZA 16-631
Vonnis in kort geding van 21 september 2016
in de zaak van
[eiseres],
mede handelend onder de naam
[naam],
wonende te [woonplaats ] ,
eiseres,
advocaat mr. M.A.J. Jansen te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats ] ,
gedaagde,
advocaat mr. P. Bavelaar te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 augustus 2016 met producties 1 tot en met 16,
  • de producties 1 tot en met 7 van [gedaagde] ,
  • de akte wijziging van eis met productie 17 van [eiseres] ,
  • de mondelinge behandeling van 5 september 2016,
  • de pleitnota van [eiseres] ,
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een begenadigd amateur springruiter. Zij woont feitelijk het grootste deel van het jaar in Spanje.
2.2.
In de periode dat [eiseres] in Nederland actief was in de springsport is zij bevriend geraakt met [gedaagde] , die eveneens springwedstrijden reed.
2.3.
In januari 2016 heeft [eiseres] [gedaagde] gevraagd voor haar op zoek te gaan naar een geschikt paard in de prijsklasse € 20.000,00 - € 25.000,00 om in Spanje springconcoursen mee te rijden.
2.4.
Op 18 januari 2016 had [eiseres] diverse afspraken voor bezichtigingen in Nederland. Twee afspraken zijn gemaakt door [gedaagde] , waaronder een afspraak met mevrouw [A] (hierna: [A] ) voor de bezichtiging van het paard [paard] , registratienummer [nummer] (hierna: het paard). [eiseres] heeft het paard proefgereden. Het paard was eigendom van de heer [B] (hierna: [B] ) en stond in training bij [A] .
2.5.
[eiseres] heeft dezelfde avond telefonisch opdracht gegeven aan [gedaagde] om het paard voor haar te kopen. [gedaagde] heeft [eiseres] medegedeeld dat de vraagprijs € 22.500,00 bedroeg. [eiseres] heeft het paard gekocht voor een bedrag van € 21.500,00 onder voorbehoud van klinische en röntgenologische goedkeuring.
2.6.
Op 22 januari 2016 heeft [gedaagde] het paard voor [eiseres] laten keuren door dierenarts drs [dierenarts] (hierna: [dierenarts] ).
2.7.
Op 23 januari 2016 heeft [eiseres] in drie deelbetalingen in totaal € 22.025,00 aan [gedaagde] overgemaakt ter betaling van de koopsom en de aankoopkeuring.
2.8.
Op 1 februari 2016 hebben [gedaagde] en de door [eiseres] ingeschakelde transporteur zich bij [A] gemeld. Het paard en het keuringsrapport zijn afgegeven aan de transporteur van [eiseres] , die deze vervolgens bij [eiseres] in Spanje heeft afgeleverd.
2.9.
[eiseres] heeft gebreken geconstateerd aan het paard en daarover bij [gedaagde] geklaagd.
2.10.
[eiseres] heeft het paard door twee Spaanse dierenartsen laten onderzoeken. Zij hebben vastgesteld dat het paard onder meer last heeft van rugpijn, stijfheid en zogenoemde “kissing spines” op bepaalde rugwervels, waarop zich sclerose heeft gevormd.
2.11.
Bij brief van 25 mei 2016 aan [B] heeft mr. Jansen namens [eiseres] de koopovereenkomst wegens non-conformiteit ontbonden en vernietigd en verzocht om terugname van het paard tegen terugbetaling van de koopsom. [B] heeft mr. Jansen telefonisch geantwoord dat [gedaagde] jegens hem op eigen naam heeft gehandeld en dat de koopsom die hij van [gedaagde] heeft ontvangen veel lager was dan € 21.500,00.
2.12.
Bij e-mail van 23 juni 2016 aan [gedaagde] heeft [eiseres] aanspraak gemaakt op betaling van € 31.207,79 aan koopsom en vergoeding van kosten tegen teruggave van het paard. Bij e-mail van 27 juni 2016 heeft mr. Jansen [gedaagde] een laatste termijn gegeven om te reageren.
2.13.
[gedaagde] heeft aan [B] € 15.000,00 voldaan als koopsom voor het paard, zijnde de vaste prijs die [B] voor het paard vroeg.
2.14.
Bij brief van 11 juli 2016 aan [gedaagde] heeft mr. Jansen namens [eiseres] de tussen partijen gesloten overeenkomst vernietigd wegens bedrog aangaande de vraagprijs van het paard althans dwaling en [gedaagde] gesommeerd het paard terug te nemen tegen terugbetaling van € 21.500,00 en vergoeding van € 10.827,26 aan kosten. Ondanks sommatie heeft [gedaagde] hier niet aan voldaan.
3. Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert - samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
[gedaagde] veroordeelt het paard [paard] voor eigen rekening en risico bij [eiseres] af te (laten) halen, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
[gedaagde] veroordeelt aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 21.500,00, althans
€ 6.500,00, en een bedrag van € 3.083,31, te vermeerderen met rente,
subsidiair - indien en voor zover de voorzieningenrechter van oordeel is dat de primaire vorderingen (deels) niet in aanmerking komen voor beoordeling in kort geding -
[gedaagde] veroordeelt onder de opschortende voorwaarde dat [eiseres] binnen veertien dagen na dit vonnis ter zake een eis in de bodemzaak instelt, het paard [paard] voor eigen rekening en risico bij [eiseres] af te (laten) halen, op straffe van een dwangsom,
[gedaagde] veroordeelt onder de opschortende voorwaarde dat [eiseres] binnen veertien dagen na dit vonnis ter zake een eis in de bodemzaak instelt, aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 15.000,00, althans € 7.500,00, te vermeerderen met rente,
[gedaagde] veroordeelt aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 6.500,00 en een bedrag van € 3.083,31, te vermeerderen met rente,
primair en subsidiair
[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen - kort gezegd - het volgende ten grondslag. [eiseres] stelt dat partijen een overeenkomst van lastgeving hebben gesloten, waarbij [gedaagde] zich heeft verplicht om het paard voor [eiseres] te kopen. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] bij het aangaan van de lastgeving bedrog gepleegd althans [eiseres] in dwaling gebracht door opzettelijk te verzwijgen dat voor het paard een vaste prijs werd gevraagd van € 15.000,00 en [eiseres] mede te delen dat de vraagprijs € 22.500,00 bedroeg en daarmee [eiseres] te bewegen tot het sluiten van een lastgevingsovereenkomst, waaruit voor hem een door [eiseres] te betalen vergoeding voortvloeide van € 6.500,00. [eiseres] heeft de overeenkomst om die reden buitengerechtelijk vernietigd. [eiseres] stelt dat [gedaagde] het paard op eigen naam voor [eiseres] heeft gekocht, zodat [gedaagde] als gevolg van de vernietiging van de lastgevingsovereenkomst sinds 1 februari 2016 als eigenaar van het paard heeft te gelden. [gedaagde] is op grond daarvan gehouden het paard terug te nemen, de koopsom terug te betalen en aan [eiseres] alle door haar in verband met het paard gemaakte kosten te vergoeden. [eiseres] houdt [gedaagde] voorts op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk voor de door haar gemaakte (advocaat)kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid en de schade ad € 3.083,31.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het spoedeisend belang op grond van het gestelde en gevorderde voldoende aannemelijk geworden. [eiseres] stelt dat [gedaagde] gehouden is om het paard terug te nemen en dat zij spoedeisend belang heeft bij toewijzing van haar vordering ter zake, onder meer omdat de kosten die zij voor het paard maakt dagelijks oplopen en het in het belang van de gezondheid van het paard is dat hij in Nederland wordt verzorgd en bereden. Daaruit vloeit de spoedeisendheid van de zaak al voldoende voort. Dat enige tijd is verstreken tussen de laatste aanmaning en het uitbrengen van de inleidende dagvaarding doet hier niet aan af, temeer niet nu ter zitting is gebleken dat er een plausibele reden was voor deze vertraging en mr. Jansen mr. Bavelaar daar vooraf over heeft geïnformeerd.
4.2.
De voorzieningenrechter acht de zaak geschikt voor behandeling in kort geding. De kern van het geschil van partijen ziet op de vraag hoe de rechtsverhouding tussen partijen kan worden gekwalificeerd en wat de rechtsgevolgen zijn van de door [eiseres] ingeroepen vernietiging van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Hoewel een definitief oordeel over deze vragen slechts in een bodemprocedure kan worden gegeven, kan vooruitlopend op dat oordeel in dit kort geding een beslissing worden genomen ten aanzien van de voorliggende voorlopige voorzieningen, zo mogelijk aan de hand van een prognose ten aanzien van de uitkomst van het geschil in een eventuele bodemprocedure en op basis van een belangenafweging. Daarbij leidt toewijzing van de gevorderde veroordeling strekkende tot transport van het paard naar Nederland in beginsel niet tot een onomkeerbare situatie. De voorzieningenrechter zal dan ook overgaan tot beoordeling van het primair gevorderde. Dit brengt met zich dat niet is voldaan aan de voorwaarde waaronder de subsidiaire vordering is ingesteld, zodat de voorzieningenrechter niet aan beoordeling van het subsidiair gevorderde toekomt.
4.3.
Partijen twisten over de vraag hoe hun rechtsverhouding kan worden gekwalificeerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voorshands voldoende aannemelijk geworden dat er tussen partijen sprake was van een lastgevingsovereenkomst. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:414 BW is lastgeving de overeenkomst van opdracht waarbij de ene partij, de lasthebber, zich jegens de andere partij, de lastgever, verbindt voor rekening van de lastgever een of meer rechtshandelingen te verrichten. De overeenkomst kan de lasthebber verplichten te handelen in eigen naam of in naam van de lastgever. De lastgeving is vormvrij. Tussen partijen staat vast dat [eiseres] [gedaagde] heeft verzocht om voor haar op zoek te gaan naar een geschikt paard om in Spanje springconcoursen mee te rijden in de prijsklasse € 20.000,00 - € 25.000,00. [gedaagde] heeft aan dat verzoek voldaan en heeft na voorselectie voor [eiseres] afspraken gemaakt ter bezichtiging van twee mogelijk geschikte paarden. Na bezichtiging van het paard heeft [eiseres] [gedaagde] telefonisch verzocht het paard voor haar te kopen. [eiseres] heeft [gedaagde] tevens gevraagd voor haar rekening zorg te dragen voor onder meer keuring van het paard en het aanvragen van een FEI-paspoort op naam van [eiseres] . Ook hieraan heeft [gedaagde] voldaan. Hieruit volgt dat [eiseres] opdracht heeft gegeven aan [gedaagde] en [gedaagde] zich jegens [eiseres] heeft verplicht tot het kopen van het paard en het verrichten van aanverwante (rechts)handelingen voor rekening van [eiseres] .
4.4.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat [eiseres] de lastgevingsovereenkomst terecht buitengerechtelijk heeft vernietigd. Vast staat immers dat [gedaagde] aan [eiseres] heeft medegedeeld dat de vraagprijs van het paard € 22.500,00 bedroeg en dat hij bewust heeft verzwegen dat de werkelijke, vaste, prijs voor het paard € 15.000,00 was, en [eiseres] aldus heeft bewogen tot het sluiten van een lastgevingsovereenkomst met een voor [eiseres] niet kenbare en tussen partijen niet afgesproken commissie voor [gedaagde] van
€ 6.500,00. Dit levert grond op voor vernietiging van de lastgevingsovereenkomst vanwege bedrog dan wel dwaling. Deze vernietiging kan evenwel niet leiden tot het door [eiseres] beoogde rechtsgevolg ten aanzien van het paard en de koopsom gelet op het navolgende.
4.5.
Alleen in het geval [gedaagde] in het kader van de lastgeving op eigen naam heeft gehandeld, heeft de vernietiging van de lastgevingsovereenkomst tot gevolg dat [gedaagde] als eigenaar van het paard kan worden beschouwd op de door [eiseres] gestelde wijze en aldus het paard dient terug te nemen en de door [eiseres] betaalde koopsom dient terug te betalen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiseres] haar stelling dat [gedaagde] het paard op eigen naam heeft gekocht, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , onvoldoende aannemelijk gemaakt. Van een afspraak van partijen op dit punt is niet gebleken. [eiseres] baseert haar stelling uitsluitend op het feit dat [B] telefonisch aan mr. Jansen heeft medegedeeld dat [gedaagde] jegens hem op eigen naam heeft gehandeld en dus jegens [eiseres] als verkoper heeft te gelden. [gedaagde] betwist dat hij het paard op eigen naam heeft gekocht. Dit wordt ondersteund door de overgelegde verklaringen van [dierenarts] en [A] (producties 4 en 5 [gedaagde] ). [dierenarts] heeft voor zover relevant verklaard:
“De afspraak voor de keuring is gemaakt door mevrouw [A] . (…) De heer [gedaagde] was voor mij opdrachtgever en heeft de keuringskosten betaald.
(…)
Gezien het gehele beeld van het paard was mijn conclusie dat deze radiologische bevinding een licht verhoogd, maar acceptabel risico heeft. Wel heb ik aan de heer [gedaagde] medegedeeld mijn bevindingen te willen bespreken met mevrouw [eiseres] . De heer [gedaagde] heeft mevrouw [eiseres] gebeld en eerst zelf verslag gedaan, waarna ik de telefoon van hem heb overgenomen. Ik heb mevrouw [eiseres] persoonlijk over mijn bevindingen geïnformeerd. De heer [gedaagde] heeft als opdrachtgever het keuringsrapport en de CD met röntgenfoto’s meegekregen.”
[A] heeft voor zover relevant verklaard:
“Tijdens de bezichtiging op 18 januari 2016 van [paard] is mevrouw [eiseres] in de gelegenheid geweest het paard te bekijken en te proberen. (…) Zij stelde nog wat vragen over [paard] en heeft zijn paspoort ingezien.
Op 1 februari 2016 kwam de transporteur van mevrouw [eiseres] [paard] ophalen en ik heb hem het paard in goede gezondheid meegegeven.”
Dit wijst erop dat [dierenarts] en [A] [eiseres] als de koper van het paard beschouwden. Daarbij weegt mee dat [eiseres] zich in eerste instantie ook tot [B] heeft gewend, die in het paspoort van het paard als eigenaar stond vermeld. Het had op de weg van [eiseres] gelegen haar stelling nader toe te lichten en te onderbouwen. Nu zij dit heeft nagelaten, kan niet worden aangenomen dat [gedaagde] op eigen naam heeft gehandeld. De gevorderde veroordeling van [gedaagde] tot het (laten) afhalen van het paard en tot het terugbetalen van de koopsom van € 21.500,00 dienen dan ook te worden afgewezen.
4.6.
[eiseres] vordert subsidiair veroordeling van [gedaagde] tot terugbetaling van het bedrag van € 6.5000,00 aan commissie. De voorzieningenrechter stelt voorop dat er als gevolg van de vernietiging van de lastgevingsovereenkomst ongedaanmakingsverplichtingen ontstaan voor partijen. Op grond daarvan is [gedaagde] in beginsel gehouden tot terugbetaling van het van [eiseres] ontvangen bedrag van € 6.500,00. [gedaagde] heeft echter ook inspanningen voor [eiseres] verricht en kosten gemaakt in het kader van de lastgeving. Aangezien deze feitelijke handelingen niet ongedaan gemaakt kunnen worden, is [eiseres] daarvoor een redelijke vervangende schadevergoeding aan [gedaagde] verschuldigd. De voorzieningenrechter acht het redelijk om bij de bepaling van de hoogte daarvan aansluiting te zoeken bij de volgens beide partijen in de paardenbranche gebruikelijke minimale vergoeding voor een tussenpersoon van 10% van de koopsom van het betreffende paard. Beide partijen gingen er immers vanuit dat [gedaagde] van [eiseres] een vergoeding zou ontvangen voor zijn inspanningen, maar zij hebben geen afspraken gemaakt over de hoogte van deze vergoeding. Uitgaande van de genoemde gebruikelijke vergoeding kan de vervangende schadevergoeding worden begroot op een bedrag van € 1.500,00 (10% van € 15.000,00). Dan resteert voor [gedaagde] een verplichting tot terugbetaling van een bedrag van € 5.000,00 (€ 6.500,00 - € 1.500,00) aan [eiseres] . Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken die erop wijzen dat er sprake zal zijn van een ongeoorloofd restitutierisico ten aanzien van dit bedrag. Nu de voorzieningenrechter het bestaan van deze vordering in hoge mate aannemelijk acht, kan het spoedeisend belang bij terugbetaling worden aangenomen en valt de belangenafweging in het voordeel van [eiseres] uit. Het gevorderde zal in zoverre worden toegewezen. De gevorderde rente zal eveneens worden toegewezen.
4.7.
[eiseres] vordert tevens veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van
€ 3.083,31 aan door haar gemaakte (advocaat)kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid en de schade ex artikel 6:96 lid 2 sub b BW. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dienen deze kosten te worden aangemerkt als buitengerechtelijke incassokosten ter zake waarvan [eiseres] op de voet van het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 sub c BW aanspraak kan maken op een vergoeding. Voor de omvang van de vergoeding wordt aangesloten bij de tarieven die zijn geformuleerd in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit), nu die tarieven worden geacht redelijk te zijn. Bij een hoofdsom van € 6.500,00 bedraagt het maximale wettelijke tarief volgens het Besluit € 625,00. De vordering zal in zoverre worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, nu niet is gesteld of gebleken dat [eiseres] deze kosten al heeft betaald.
4.8.
[gedaagde] heeft geen klemmende argumenten aangevoerd die een afwijzing van de door [eiseres] gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dit vonnis kunnen rechtvaardigen. Zijn bezwaar tegen deze verklaring wordt daarom verworpen.
4.9.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 5.625,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 5.000,00 met ingang van 25 juli 2016 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2016. [1]

Voetnoten

1.type: ID/4198