ECLI:NL:RBMNE:2016:5245

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
30 september 2016
Zaaknummer
16.659632-15 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers in faillissement

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 september 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 59-jarige man uit Hilversum, die zich schuldig heeft gemaakt aan bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers in zijn eigen faillissement. De verdachte heeft ongeveer € 2.200,- aan de boedel onttrokken en heeft de eigendom van een omvangrijke schilderijencollectie verzwegen. Tijdens het verhuizen van deze collectie heeft hij bovendien een schilderij aan de boedel onttrokken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De zaak kwam ter terechtzitting op 24 augustus 2016, waar de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. F. Schneider. De officier van justitie, mr. A.M. Tromp, vorderde een veroordeling, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor het tweede feit, dat betrekking had op het niet verantwoorden van een geldbedrag van ongeveer € 22.205,67. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor dit tweede feit en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, het eerste feit, de bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers, werd wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank overwoog dat de verdachte op geen enkele wijze rekening had gehouden met de belangen van zijn crediteuren en dat hij een rechterlijke beslissing had genegeerd. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke werkstraf op, waarbij de verdachte zich gedurende de proeftijd van 2 jaar niet schuldig mocht maken aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659632-15 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 september 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1957] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2016, op welke datum de inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F. Schneider, advocaat te Bussum.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van officier van justitie mr. A.M. Tromp en van hetgeen door verdachte en de raadsman van verdachte naar voren is gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 augustus 2010 tot en met 5 februari 2014 te Naarden, althans in Nederland, terwijl verdachte bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 24 augustus 2010, in staat van faillissement is verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeiser(s), (een) bate(n) niet heeft en/of had verantwoord en/of (enig) goed(eren) aan de boedel heeft
en/of had onttrokken door:
- een geldbedrag van (ongeveer) 2.200,00 euro aan huurpenningen, welke hij contant van het [naam] had ontvangen, niet te verantwoorden in de boekhouding en/of op de rekening van de boedel te storten, en/of
- tegenover de curator de eigendom van een (omvangrijke) schilderijencollectie, althans van een of meer schilderij(en), te verzwijgen, en/of
- tijdens het verhuizen van voornoemd(e) schilderijencollectie op 29 januari 2013 een schilderij aan de collectie te onttrekken;
2.
[bedrijf] B.V. op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 maart 2011 tot en met 5 mei 2014 te Naarden en/of (elders) in Nederland, terwijl deze rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2011 in staat van faillissement is verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s), een of meer baten niet heeft en/of had verantwoord en/of een of meer goederen aan de boedel heeft en/of had onttrokken door een geldbedrag van in totaal (ongeveer) 22.205,67, welk geldbedrag hij, verdachte, contant had ontvangen van
autobedrijf [autobedrijf] , niet te verantwoorden in de boekhouding en/of
op de rekening van de boedel te storten, zulks terwijl hij, verdachte, tot bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan
bovenomschreven verboden gedraging(en).

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging (een hier tegen gevoerd verweer zal gelet op de inhoud daarvan hieronder nog worden besproken) ener geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte wegens gebrek aan bewijs van het onder 2 ten laste gelegde feit vrij te spreken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit naar voren gebracht dat wat betreft het niet verantwoorden of storten van een geldbedrag verdachte geen opzet had op het plegen daarvan en dat daarom niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van die handeling. Ook wat betreft het verzwijgen van de eigendom van een schilderijencollectie kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen, gelet op het eigenaarschap van derden. Het is onduidelijk welke schilderijen daadwerkelijk aan verdachte toebehoren. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij het pand waarin de schilderijen zich bevonden al jaren heeft, het een zeer groot pand betreft en hij niet meer heeft geweten wat er in dat pand stond, waardoor van bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers geen sprake is.
De raadsman heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van het onttrekken van een schilderij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Daarbij heeft de raadsman benadrukt dat het gaat om een feitelijk waardeloos object, in die zin dat het geen enkele financiële, doch alleen emotionele waarde heeft en dat daarom van benadeling nimmer sprake kan zijn.
De raadsman is van mening dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit en vrijspraak zal moeten volgen.
De raadsman heeft voornoemde standpunten nader verwoord in de ter zitting overgelegde pleitnota.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 2
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen. De rechtbank kan immers niet vaststellen dat verdachte een contant geldbedrag van ongeveer € 22.205,67 heeft ontvangen van autobedrijf [autobedrijf] , op een moment dat [bedrijf] B.V. in staat van faillissement was verklaard. Verdachte zal dan ook van het onder 2 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring feit 1
Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam d.d. 24 augustus 2010 is verdachte in staat van faillissement verklaard en is mr. [aangever] tot curator benoemd. [1]
Aangever [aangever] heeft op 5 februari 2014 verklaard dat verdachte na zijn faillietverklaring huurpenningen is blijven eisen van zijn huurder in het pand te Amsterdam, [naam] , ondanks dat hij ervan op de hoogte was dat deze huurpenningen niet langer aan hem maar aan de boedel dienden te worden betaald. [naam] heeft ook aan deze eis gevolg gegeven. Tevens heeft verdachte ervoor gekozen om zijn omvangrijke schilderijenverzameling achter te houden, ondanks dat verdachte er op was gewezen al zijn boedelbestanddelen aan de curator te melden en af te geven. Pas bij een huiszoeking kwam deze collectie aan het licht en verklaarde verdachte de verzameling te hebben verzwegen teneinde ‘af en toe een extraatje te hebben’. Ten slotte heeft verdachte tijdens een doorzoeking van zijn woning één schilderij aan de macht van de deurwaarder onttrokken. [2]
Blijkens het exploot van constatering van kandidaat gerechtsdeurwaarder [A] stonden er in het pand aan de [adres] te [woonplaats] , waarvan verdachte eigenaar was, [3] zeven karren met daarop 35 schilderijen/reproducties per kar. Verdachte heeft in een onbewaakt ogenblik op 29 januari 2013 in ieder geval één schilderij met lijst onttrokken aan de collectie, hetgeen ook door één van de verhuizers is opgemerkt. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij in september 2010, terwijl hij failliet was verklaard, contant huurpenningen heeft ontvangen van [naam] ten bedrage van ongeveer € 2.300,00. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij niet aan de curator heeft gemeld dat er een schilderijencollectie in het pand in Bussum stond, alsmede dat hij een schilderij uit de collectie heeft gehaald. Het klopt dat hij het wilde bewaren om ‘af en toe een extraatje’ te hebben. [5]
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte in de periode van 24 augustus 2010 tot en met 5 februari 2014 zich schuldig heeft gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk. De verklaring van verdachte dat hij niet op de hoogte was van zijn rechten en plichten in het kader van zijn faillissementsverklaring, acht de rechtbank niet aannemelijk, alleen al omdat verdachte blijkens de aangifte van curator [aangever] is gewezen op zijn verplichtingen. Daarbij komt dat door verdachte ter zitting een overzicht van banktransacties is overgelegd. Hieruit blijkt dat in de periode tussen de faillissementen van verdachte in persoon en dat van [bedrijf] B.V., respectievelijk op 24 augustus 2010 en 29 maart 2011, door [naam] , huurder van een pand van verdachte, op zowel 20 oktober 2010 als 9 december 2010 een geldbedrag op de rekening van [bedrijf] B.V. is gestort, terwijl verdachte voordien de betalingen door [naam] op zijn persoonlijke rekening ontving.
Voorts acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte niet op de hoogte was van de schilderijencollectie in het pand aan de [adres] te [woonplaats] . Verdachte woonde ten tijde van de verhuizing van de schilderijen immers in het betreffende pand. Dat het een groot pand betrof en een deel van de schilderijen aan anderen dan aan verdachte toebehoorden, doet daar niet aan af.
De rechtbank acht aldus het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
De raadsman heeft ten aanzien van het derde gedachtestreepje terzijde opgemerkt dat, gelet op de waarde van het schilderij, sprake is van een bagateldelict. Ter zake van deze handeling dient het Openbaar Ministerie in de visie van de raadsman derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vervolging jegens verdachte. Anders dan de raadsman heeft bepleit, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van
alleaan verdachte ten laste gelegde handelingen onder feit 1. Reeds om die reden is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een bagateldelict en is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in haar vervolging jegens verdachte. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om over te gaan tot het niet-ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie, gelet op het opportuniteitsbeginsel dat aan het Openbaar Ministerie toekomt.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op meer tijdstippen in de periode van 24 augustus 2010 tot en met 5 februari 2014 in Nederland, terwijl verdachte bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 24 augustus 2010, in staat van faillissement is verklaard, telkens ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers, baten niet heeft verantwoord en goederen aan de boedel heeft onttrokken door:
- een geldbedrag van (ongeveer) 2.200,00 euro aan huurpenningen, welke hij contant van het [naam] had ontvangen, niet te verantwoorden in de boekhouding en op de rekening van de boedel te storten, en
- tegenover de curator de eigendom van een omvangrijke schilderijencollectie, te verzwijgen, en
- tijdens het verhuizen van voornoemde schilderijencollectie op 29 januari 2013 een schilderij aan de collectie te onttrekken.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Bedrieglijke bankbreuk.

7.STRAFBAARHEID

Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte schuldig wordt verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over een eventueel op te leggen straf.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers in het faillissement van hemzelf als natuurlijk persoon. Die benadeling bestond er uit dat verdachte ongeveer € 2.200,- aan de boedel heeft onttrokken, de eigendom van een omvangrijke schilderijencollectie heeft verzwegen en tijdens het verhuizen van die collectie een schilderij aan de boedel heeft onttrokken. Verdachte heeft, door op die wijze te handelen, op geen enkele wijze acht geslagen op de belangen van de crediteuren en heeft eveneens een rechterlijke beslissing genegeerd. Het wettelijke systeem rond faillissementen en het openbaar gezag is geweld aangedaan en het vertrouwen in een goede en integere afwikkeling van faillissementen is geschonden.
In strafmatigende zin betrekt de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat dat het een al wat ouder feit betreft, dat de impact van het feit uiteindelijk relatief beperkt is gebleven en dat blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 juni 2016 hij niet eerder is veroordeeld en ook sinds dit feit niet meer met justitie in aanraking is gekomen.
Anderzijds betrekt de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat dat het faillissement inzake verdachte nog niet is afgewikkeld en derhalve recidive niet kan worden uitgesloten.
Toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht, zoals gevorderd door de officier van justitie, doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van het feit.
Een deels voorwaardelijke werkstraf is passend en geboden. De rechtbank legt op een werkstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis als verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, waarvan 60 uren te vervangen door 30 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

9.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 341 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder feit 2 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 ten laste gelegde feit bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder feit 1 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar en kwalificeert dit feit op de wijze zoals onder 6 omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- legt aan verdachte op een
werkstrafvoor de duur van
120uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;
- bepaalt dat van de werkstraf een gedeelte, groot
60uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 30 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Ludwig, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman en M.J.A.L. Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. De Vita, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 september 2016.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een vonnis van de rechtbank Amsterdam, d.d. 24 augustus 2010, opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen met nr. BVH 0900-2014112555.
2.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een aangifte gedaan door [aangever] , d.d. 5 februari 2014, opgenomen in het proces-verbaal met nr. PL0900-2014112555.
3.Een proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte [verdachte] , d.d. 1 juli 2015, opgenomen in het proces-verbaal met nr. PL0900-2014112555-4.
4.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een exploot van constatering GGN Almere incasso & gerechtsdeurwaarders d.d. 29 januari 2013, opgenomen in het proces-verbaal met nr. PL0900-2014112555.
5.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 augustus 2016.