ECLI:NL:RBMNE:2016:5366

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 september 2016
Publicatiedatum
7 oktober 2016
Zaaknummer
C/16/422702 / HA RK 16-209
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek tegen rechters in civiele zaken

Op 22 september 2016 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.J. Daniëls. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters mr. P.W.G. de Beer, mr. A.A.T. van Rens en mr. I.L. Rijnbout, die betrokken waren bij twee civiele zaken met betrekking tot gezag en ondertoezichtstelling. De verzoeker stelde dat de rechtbank niet bevoegd was en dat de rechters geen verstand hadden van de zaak, wat volgens hem hun onpartijdigheid in gevaar bracht.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de relevante Europese normen. De rechters hebben in hun schriftelijke reactie aangegeven dat de gronden voor het wrakingsverzoek niet ontvankelijk zijn. De wrakingskamer concludeerde dat de bezwaren van de verzoeker van algemene aard waren en niet specifiek gericht op de gewraakte rechters. Er was geen bewijs van vooringenomenheid of omstandigheden die de vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid rechtvaardigden.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en bepaald dat de procedures in de oorspronkelijke stand moeten worden voortgezet. De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier is opgedragen om deze aan de betrokken partijen toe te zenden.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie Lelystad
zaaknummer / rekestnummer: C/16/422702 / HA RK 16-209
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 22 september 2016
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. S.J. Daniëls te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces verbaal van 5 september 2016 van de mondelinge behandeling van de hoofdzaak tevens inhoudende het wrakingsverzoek,
  • de reactie op het wrakingsverzoek van mr. P.W.G. de Beer namens de meervoudige kamer die de hoofdzaak behandelt, en
  • de mondelinge behandeling van het verzoek.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 21 september 2016 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Verschenen is mr. Daniëls.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. P.W.G. de Beer, mr. A.A.T. van Rens en mr. I.L. Rijnbout als behandelend rechters (hierna: de rechters), in de zaken met het zaaknummer / rekestnummer C/16/417679 / FA RK 16-4076 (beëindiging gezag) en C/16/419719 / JE RK 16-1343 (ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing).
2.2.
Verzoeker legt het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag. Primair is de rechtbank niet bevoegd. Daartoe voert verzoeker aan dat hij, zijn vrouw en zijn kinderen soeverein zijn. Volgens verzoeker is de oorspronkelijke Nederlandse grondwet niet van toepassing en deze is ook niet erkend.
Subsidiair legt verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag dat de rechtbank geen verstand heeft van de onderhavige zaak, zodat daarover geen gefundeerd oordeel gegeven kan worden.
2.3.
De rechters hebben niet berust in de wraking. In hun schriftelijke reactie stellen zij zich op het standpunt dat de aangevoerde gronden onmogelijk kunnen leiden tot ontvankelijkheid van het verzoek en zeker niet tot toewijzing van het verzoek.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
Het standpunt van de gewraakte rechters dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk is, hebben zij niet nader onderbouwd. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 5 september 2016 volgt dat de advocaat van verzoeker ter zitting het wrakingsverzoek mondeling heeft gedaan. Conform het wrakingsprotocol van deze rechtbank is dit een van de mogelijkheden om een wrakingsverzoek te doen. Voorts zijn namens verzoeker de gronden voor het verzoek meteen voorgedragen. Hiermee voldoet het wrakingsverzoek aan de voorgeschreven vereisten, zodat verzoeker ontvankelijk is in het wrakingsverzoek.
3.5.
De door verzoeker aangevoerde gronden alsook de gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling op 5 september 2016 zoals deze uit het proces verbaal daarvan volgt, geven geen blijk van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. De rechtbank stelt vast dat verzoekers bezwaren van algemene aard zijn en zich niet richten op de door hem gewraakte rechters. Niet is gebleken van persoonlijke overtuigingen van de rechters waaruit hun vooringenomenheid moet worden afgeleid, net zo min als van feiten of omstandigheden die objectief gezien de (subjectieve) vrees bij verzoeker zouden kunnen rechtvaardigen dat het de gewraakte rechters in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond,
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechters, en de belanghebbenden, alsmede aan de voorzitter van de Afdeling straf-, familie- en jeugdrecht en de president van deze rechtbank,
4.3.
bepaalt dat de procedures van verzoeker met de zaken met het zaaknummer / rekestnummer C/16/417679 / FA RK 16-4076 (beëindiging gezag) en C/16/419719 / JE RK 16-1343 (ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing) dienen te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr.drs. R. in ’t Veld, voorzitter, en mr. G.J.J.M. Essink en mr. R.M. Berendsen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. I.S.J. Goeman-Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2016.
de griffier de voorzitter