ECLI:NL:RBMNE:2016:5464

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2016
Publicatiedatum
13 oktober 2016
Zaaknummer
421710
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrische instelling op basis van Wet BOPZ

Op 9 september 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in een zaak betreffende de machtiging tot voortgezet verblijf van een betrokkene in een psychiatrische instelling. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoek van de officier van justitie, ingediend op 16 augustus 2016, tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf. De betrokkene, geboren in 1980, verblijft in een psychiatrische instelling en wordt vertegenwoordigd door zijn raadsman, jhr. mr. E.A.C. Sandberg. De rechtbank heeft de relevante stukken, waaronder een verklaring van de geneesheer-directeur en een behandelingsplan, in overweging genomen.

Tijdens de zitting is de advocaat van de betrokkene ingegaan op de diagnose van schizofrenie, waarbij hij bezwaar maakte tegen de diagnose en verzocht om een nieuw onderzoek door een gedragsdeskundige. De rechtbank heeft de argumenten van de advocaat gehoord, waaronder het verzoek om afwijzing van de machtiging vanwege de afwezigheid van concreet gevaar. De psychiater heeft verklaard dat de betrokkene stabiel is en dat er geen onderscheid gemaakt hoeft te worden tussen de verschillende typen schizofrenie.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het gevaar voor de betrokkene en anderen nog steeds aanwezig is, en dat het verblijf in de instelling noodzakelijk is om dit gevaar af te wenden. De rechtbank heeft de machtiging tot voortgezet verblijf verleend voor de duur van zes maanden, tot 9 maart 2017, en heeft het verzoek om een nieuw onderzoek afgewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht

zaak/rekestnr.: C/16/421710 / FA RK 16-5472

Machtiging voortgezet verblijf

Beschikking van 9 september 2016

op het verzoek van de officier van justitie van 16 augustus 2016 tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf van:

[betrokkene] ,

geboren op [1980] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verblijvende in [verblijfplaats] , locatie [locatie] te [woonplaats] , afdeling [afdeling] ,
advocaat Jhr. mr. E.A.C. Sandberg.
De rechtbank heeft kennis genomen van de bij het verzoek overgelegde stukken, waaronder de op 11 augustus 2016 ondertekende en met redenen omklede verklaring van de geneesheer-directeur van het genoemde ziekenhuis, alsmede het behandelingsplan, de stand van uitvoering daarvan en de in artikel 37a van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) bedoelde aantekeningen.
Voorts is ingekomen een emailbericht van mr. Sandberg, inhoudende een beknopte weergave van zijn verweren, ter griffie ingekomen op 8 september 2016.
De rechtbank heeft gehoord:
- de betrokkene,
- mr. Sandberg, raadsman van betrokkene,
- mevrouw [A] , behandelend psychiater, hierna: de behandelaar.
Door het horen van de hierboven genoemde personen, in samenhang met de overgelegde stukken, acht de rechtbank zich in voldoende mate voorgelicht.
De procedure
Voorafgaand aan de behandeling ter zitting is door de advocaat een verzoek tot schadevergoeding overgelegd, omdat het verzoek tot verlenging van de machtiging te laat is ingediend. Hij is daarnaast van mening dat de officier van justitie in deze een rol had kunnen spelen en verkeerde bovendien in de veronderstelling dat er een officier ter zitting aanwezig zou zijn.
De raadsman heeft voorts verklaard het in het belang van zijn cliënt en de bekorting van de behandeling ter zitting te achten indien hij in een zo vroeg mogelijk stadium zo uitgebreid mogelijk geïnformeerd wordt. Hij vindt het dan ook onbegrijpelijk dat de rechtbank het niet nodig vond dat de instelling de schriftelijke vragen die hij ter voorbereiding van de behandeling ter zitting had ingediend ook voorafgaand aan de zitting schriftelijk zou beantwoorden.
Het verzoek
Door en namens betrokkeneis bezwaar gemaakt tegen de diagnose. Uit de geneeskundige verklaring van 11 augustus 2016 komen als diagnose twee verschillende typen schizofrenie naar voren, te weten de gedesoriënteerde en de paranoïde variant. Deze sluiten elkaar uit en brengen een ander gevaar met zich mee. Dat is van belang voor het vaststellen van het causaal verband tussen stoornis en gevaar en het leidt ook tot een verschillende behandeling. In de verklaring van 11 augustus is verder sprake van een ‘beperkte denkstoornis’ bij betrokkene, terwijl betrokkene voorheen werd gediagnostiseerd met zwakbegaafdheid. Omdat hij zich in de afgelopen jaren kennelijk heeft aangepast, is het beeld veranderd. De verschillen tussen deze (en eerdere) diagnoses zijn zo groot, dat de advocaat verzoekt een nieuw onderzoek door een gedragsdeskundige te bepalen om duidelijkheid te krijgen.
Door de advocaat is voorts bezwaar gemaakt tegen de manier waarop de wettelijke aantekeningen zijn samengesteld. Deze geven geen enkel inzicht in de voortgang van de behandeling en zijn slechts te beschouwen als een incidentenlijst, ongeschikt als materiaal voor juristen. Door de advocaat is voorgesteld om eerst de wettelijke aantekeningen op orde te laten brengen, alvorens het verzoek te behandelen.
Verder is door de raadsman primair verzocht om afwijzing van het verzoek vanwege de afwezigheid van concreet gevaar. In het verleden heeft zich slechts één keer een, begrijpelijk, incident voorgedaan en daarna nooit meer. Betrokkene is al jaren opgenomen en nog steeds is onvoldoende duidelijk wat zijn stoornis is. Hij staat daarnaast al jaren op de wachtlijst voor plaatsing in een RIBW-instelling. Subsidiair is verzocht om aanhouding van het verzoek op grond van artikel 8a Wet BOPZ voor de duur van vier weken om druk op de plaatsing in de RIBW-instelling te zetten en om binnen vier maanden over te gaan op een voorwaardelijke machtiging. Betrokkene heeft zich enorm ingespannen om te doen wat er van hem wordt verwacht. Tot op heden zijn die inspanningen echter zonder positief gevolg gebleven, waardoor betrokkene zich al jaren in een uitzichtloze situatie bevindt waaronder bij flink lijdt. Meer subsidiair is verzocht om de duur van de machtiging te bekorten tot zes maanden en geheel en al subsidiair niet langer dan tot 24 augustus 2017 in verband met de expiratiedatum van de lopende machtiging.
Door
de psychiateris verklaard dat betrokkene stabiel is, zich aan de afspraken houdt en het voor het overige ook heel goed doet. Dat is de reden waarom hij is aangemeld voor een plaats in een RIBW. Ter voorbereiding hierop is betrokkene in juli 2016 naar de [afdeling] verhuisd, een meer open setting die bedoeld is om zo snel mogelijk door te stromen. Er is echter nog steeds geen plaats bij de RIBW waarbij hij is aangemeld, ook al staat hij bovenaan de lijst. Mocht er nu geen verlenging van de rechtbanklijke machtiging worden afgegeven, dan heeft betrokkene geen plek meer waar hij kan verblijven. Ter zitting is door de psychiater ten aanzien van de diagnose verklaard dat de betrokkene stabiel is sinds hij bij haar in behandeling is. Daarom is er door de psychiater geen verschil gezien in een gedesoriënteerde of een paranoïde ziektebeeld. De psychiater heeft verklaard dat meerdere behandelaren zich hebben uitgesproken over de diagnose van betrokkene. Allen concluderen zij dat er sprake is van schizofrenie. Op basis van het dossier is er sprake van schizofrenie van het gedesorganiseerde type. Door de psychiater is toegelicht dat er geen onderscheid in behandeling of gevaar wordt gemaakt tussen het gedesoriënteerde of het paranoïde type. Schizofrenie is een chronische ziekte waarbij het gevaar op een terugval levenslang aanwezig blijft, zo ook de kans op gevaar voor betrokkene zelf of voor anderen. Ook voor wat betreft de denkstoornis die staat vermeld in de gedragskundige verklaring, geldt dat deze stoornis nog aan de orde is in de huidige – stabiele – situatie. Of er sprake is van zwakbegaafdheid of van een denkstoornis en of deze al voor de ziekte aanwezig was, dan wel dat de schizofrenie het denkvermogen van betrokkene heeft aangetast en de stoornis als gevolg daarvan is opgetreden, maakt de behandeling niet zozeer anders.
De beoordeling
De rechtbank splitst het verzoek tot
schadevergoedingaf. Dit zal in een aparte procedure worden behandeld.
Ten aanzien van het verzoek om
schriftelijke beantwoording van vragenvoorafgaand aan de zitting, is het volgende van belang. In de wet BOPZ ligt het zwaartepunt van de behandeling van een verzoek om verlening van een machtiging, zeker voor iemand die al is opgenomen, op de mondelinge behandeling ter zitting. Het staat een raadsman vrij om voorafgaand aan die mondelinge behandeling ter zitting stukken in te dienen en dat kan voor de behandeling ter zitting ook zinvol zijn, zoals het de instelling vrij staat om daar wel of niet voorafgaand aan de zitting schriftelijk op te reageren. Er is uit de wet BOPZ voor de instelling geen verplichting af te leiden om voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting schriftelijk (of mondeling) vragen van de raadsman te beantwoorden. Overigens is ter zitting gebleken dat de psychiater de vragen van de raadsman mondeling heeft beantwoord ter gelegenheid van zijn bezoek aan betrokkene.
Ten aanzien van het verzoek om een
nieuw onderzoekdoor een onafhankelijk deskundige overweegt de rechtbank dat de advocaat het onderscheid tussen schizofrenie van het gedesorganiseerde type en schizofrenie van het paranoïde type aan de orde heeft gesteld. Nog daargelaten dat volgens de psychiater uit het dossier moet worden afgeleid dat er sprake is van schizofrenie van het gedesorganiseerde type, is betrokkene nu stabiel, zodat bij gebreke van concreet gedrag of ernstig verstoord denken van betrokkene op dit moment ook niet feitelijk kan worden vastgesteld welk type schizofrenie het is. Door de psychiater is ter zitting onweersproken gesteld dat er geen verschil in gevaar of behandeling bestaat zolang het gaat om schizofrenie. De relevantie van het type schizofrenie is dus beperkt, zodat een eventuele onduidelijkheid daarover een verzoek om een nieuw gedragskundig onderzoek niet rechtvaardigt. Door de advocaat is niet gesteld (laat staan in ieder geval enigszins onderbouwd) dat het voor de voorliggende beslissing relevant is om daarover duidelijkheid te krijgen. Voorts overweegt de rechtbank dat de zwakbegaafdheid volgt uit een eerder bij betrokkene afgenomen IQ onderzoek maar dat het ook een gevolg kan zijn van de schizofrenie. In de stukken van de afgelopen jaren is zwakbegaafdheid vaker genoemd als kenmerk van betrokkene. De zwakbegaafdheid of beperkte denkstoornis draagt bovendien slechts in beperkte mate bij aan de problematiek of het gevaar. In het algemeen blijkt uit het dossier dat in de loop der jaren diverse psychiaters steeds tot (nagenoeg) gelijke diagnoses zijn gekomen. De rechtbank acht zich op dit punt derhalve voldoende voorgelicht en zal het verzoek om een nieuw onderzoek van een gedragskundige afwijzen.
De rechtbank overweegt voor wat betreft
de wettelijke aantekeningendat artikel 37a Wet Bopz bepaalt dat aantekening dient te worden gehouden op een zodanige manier en met zodanige regelmaat dat het duidelijk inzicht geeft in het ziekteverloop. De ratio van dit voorschrift en het in het geding brengen van die aantekeningen is erin gelegen dat de rechtbank, en ook de advocaat, worden geïnformeerd over die aspecten die van belang zijn voor de te nemen beslissing. De instelling heeft naast een behandelingsplan een overzicht gegeven waaruit blijkt wat de stand van zaken is van de behandeling en een uitdraai overgelegd van aantekeningen in het dossier van de instelling over de betrokkene de laatste tijd. Deze aantekeningen geven een beeld van het contact van betrokkene met de medewerkers van de instelling, de problemen die daarbij optreden, in hoeverre en op welke manier betrokkene zijn medicatie gebruikt, in hoeverre hij meedoet aan een dagprogramma, welke vrijheden hij heeft en hoe dat gaat, etc. Anders dan de raadsman aanvoert, is de rechtbank van oordeel dat met het overleggen van de stand van zaken, het behandelingsplan en de voormelde aantekeningen in het dossier van betrokkene aan de wettelijke voorschriften wordt voldaan.
De rechtbank acht nog steeds
gevaaraanwezig. Dat het gevaar zich geruime tijd niet meer heeft gemanifesteerd, betekent niet dat het gevaar er niet meer is. Het gevaar wordt afgewend door het verblijf van betrokkene in de instelling met onder meer de structuur die betrokkene daarmee heeft, het dagelijkse contact met hulpverlening en toezicht op het gebruik van medicatie. Als dat wegvalt zonder afdoende alternatief, is de kans groot dat betrokkene een terugval zal krijgen.
Voor wat betreft
de duurvan machtiging is het volgende van belang. Betrokkene staat enerzjids al lang op de wachtlijst voor plaatsing bij een RIBW, waaruit blijkt dat hij toe is aan een volgende stap. Anderzijds verblijft betrokkene in feite nog maar kort op een open afdeling en worden zijn vrijheden nog steeds verder uitgebreid. Nu op zichzelf genomen niet ter discussie staat dat betrokkene binnen afzienbare termijn zou kunnen uitstromen naar een RIBW, acht de rechtbank het verlenen van een opnamemachtiging voor de duur van een jaar te lang. Niet valt immers te voorzien dat het voor de behandeling van betrokkene noodzakelijk is dat hij zo lang opgenomen zou moeten blijven. Dat de ervaring is dat het lang duurt voordat er een voor betrokkene geschikte plek vrij komt op een RIBW, is onvoldoende grondslag om toch een opnamemachtiging voor een langere duur dan 6 maanden te verlenen.
De rechtbank is op grond van de overgelegde stukken en de door haar gehouden verhoren en verkregen inlichtingen tot de overtuiging gekomen dat de stoornis van de geestvermogens van betrokkene, te weten schizofrenie, ook na afloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging aanwezig zal zijn. De rechtbank is van oordeel dat deze stoornis betrokkene ook dan gevaar zal doen veroorzaken en dat het gevaar, namelijk dat betrokkene een ander ernstig letsel zal toebrengen, niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten het ziekenhuis kan worden afgewend.
De rechtbank
verleentmachtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in [verblijfplaats] , locatie [locatie] te [woonplaats] , afdeling [afdeling] of in een ander psychiatrisch ziekenhuis, met ingang van heden tot en met 9 maart 2017.
Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.
De rechtbank wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.A.T. van Rens, rechtbank, in bijzijn van mr. E.J.C. Hermans als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2016.