ECLI:NL:RBMNE:2016:547

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2016
Publicatiedatum
5 februari 2016
Zaaknummer
16/706095-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in harddrugs en deelneming aan criminele organisatie door broers in Utrecht

Op 3 februari 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van handel in harddrugs en deelneming aan een criminele organisatie. De verdachte, geboren in 1992 en woonachtig in Utrecht, werd beschuldigd van het verkopen en in bezit hebben van cocaïne en heroïne in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 2 februari 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met zijn broers handelde in drugs, waarbij de familiestructuur werd ingezet voor het plegen van strafbare feiten. Tijdens de zittingen op 6 mei 2015, 1 juli 2015, 16 september 2015 en 20 januari 2016 zijn getuigen gehoord die bevestigden dat de verdachte en zijn broers actief waren in de drugshandel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, waaronder het deelnemen aan een criminele organisatie die zich richtte op de handel in harddrugs. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en het meewerken aan een dagbesteding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet had gehouden aan de wet en dat zijn handelen bijdroeg aan de drugsproblematiek in de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/706095-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 3 februari 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1992] te [geboorteplaats] ,
wonend te [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 mei 2015, 1 juli 2015, 16 september 2015 en 20 januari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.G.M. Dassen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting van 20 januari 2016 gewijzigd.
De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 1 februari 2015 te Utrecht, samen met anderen, heeft gehandeld in cocaïne en heroïne;
Feit 2: op 2 februari 2015 te Utrecht, samen met anderen, 4,15 gram heroïne en 82,38 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
Feit 3: in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 2 februari 2015 te Utrecht heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, die als doel had te handelen in cocaïne en heroïne.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat feit 1 kan worden bewezen verklaard wat betreft de periode van 1 september 2014 tot en met 2 februari 2015. Verdachte heeft namelijk bekend dat hij in deze periode harddrugs heeft gedeald. Voor de periode van 1 oktober 2013 tot 1 september 2014 dient vrijspraak te volgen.
Ook feit 2 kan bewezen verklaard worden, nu verdachte ook over dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd.
De raadsman heeft betoogd dat het onder feit 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsman heeft een aantal specifieke verweren gevoerd. Deze verweren zullen worden besproken bij de bewijsoverwegingen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen.
4.3.1
Bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vanaf eind augustus of begin september 2014 tot de dag dat hij werd aangehouden, op 2 februari 2015, in heroïne en cocaïne gehandeld heeft. Hij maakte dan gebruik van de twee telefoons en de drie bijbehorende telefoonnummers, die de politie heeft aangemerkt als deallijnen. [2]
Bij de aanhouding van [A] op 2 februari 2015 [3] zijn onder meer twee Nokia telefoons aangetroffen. Eén van de telefoons bevatte een SIM-kaart met het daarbij behorende nummer 06- [telefoonummer] (hierna: * [telefoonummer] ). Door de verbalisant werd het nummer 06‑ [telefoonummer] (hierna: * [telefoonummer] ) gebeld, waarna de andere telefoon overging. Na het activeren van SIM-kaart 2 in deze telefoon ging de telefoon over bij het bellen van het nummer: 06- [telefoonummer] (hierna: * [telefoonummer] ). [4]
Van de aansluiting van * [telefoonummer] zijn in de periode van 14 oktober 2014 tot en met 2 februari 2015 de gesprekken opgenomen. In deze periode hebben er op dit nummer 6.015 gesprekken plaatsgevonden. In de periode van 20 november 2014 tot en met 2 februari 2015 hebben op het nummer * [telefoonummer] 7.438 gesprekken plaatsgevonden. Op het nummer * [telefoonummer] hebben in dezelfde periode 14.027 gesprekken plaatsgevonden. Nagenoeg alle gesprekken van de nummers * [telefoonummer] , * [telefoonummer] en * [telefoonummer] waren drugsgerelateerd. [5]
Op 3 september 2015 verklaart de getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris dat het klopt dat hij bij de politie over [verdachte] heeft verklaard dat hij ongeveer vier keer per maand bij hem kocht. [getuige 1] had zijn leven al enige tijd op orde, maar door problemen met de Belastingdienst kreeg hij anderhalf jaar geleden (de rechtbank begrijpt: rond begin maart 2014) een terugval. Bij het zien van de foto van [B] (hierna: [B] ) verklaart [getuige 1] dat hij wel eens bij hem heeft gekocht, in een periode van anderhalf jaar. Soms wisselde het wel eens. [getuige 1] verklaart dat het in zijn tijd vooral de jongste was. Deze persoon herkent [getuige 1] op de foto van [A] (hierna: [A] ). [getuige 1] betaalde tien euro aan drugs en kocht meestal een pakje bruin (de rechtbank begrijpt: heroïne). Op een vraag aan [getuige 1] of hij in de periode van één tot anderhalf jaar ook wel eens bij anderen bestelde [6] , antwoordt hij dat hij alleen bij de broers bestelde. [7]
Uit onderzoek van de politie blijkt dat het nummer van [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) veelvuldig contact heeft gehad met 06‑ [telefoonummer] , die in de telefoon is opgeslagen onder de naam “ [bijnaam met toevoeging 2] ”. Ook is er een paar keer contact geweest met het nummer 06- [telefoonummer] , opgeslagen onder “ [bijnaam met toevoeging 3] ”. [8] [getuige 2] verklaart dat zijn dealer zowel wit (cocaïne) als bruin (heroïne) verkoopt. [9] Bij het zien van de foto van [verdachte] , verklaart [getuige 2] dat hij hem hooguit tien keer heeft gezien en van anderen heeft gehoord had dat zij goede dope hadden. [10] Tijdens het verhoor op 20 februari 2015 verklaart [getuige 2] dat hij ongeveer een jaar bij hem koopt. [11] De politie toont [getuige 2] een foto van [C] (hierna: [C] ). [getuige 2] verklaart dat dit [bijnaam] is en dat dit een broer is van de persoon op de eerste foto. De periode dat hij bij hem kocht zou een jaar kunnen zijn. Begin 2014 heeft [getuige 2] in het ziekenhuis gelegen, daarna is hij begonnen met het kopen van drugs. [12] Bij het zien van een foto van [A] verklaart [getuige 2] dat hij bij hem het meeste heeft gekocht. [13] [getuige 2] verklaart dat hij ongeveer een jaar drugs bij hem koopt. [14] Bij de rechter-commissaris verklaart [getuige 2] dat hij bij politie de waarheid heeft verklaard, voor zover hij het wist. [15]
[D] (hierna: [D] ) verklaart op 12 februari 2015 dat hij zijn drugs koopt via het telefoonnummer 06‑ [telefoonummer] , bij personen die zich “ [bijnaam] ” noemen. [16] [D] verklaart bij het zien van de foto’s van [verdachte] , [B] en [C] dat deze personen tot de groep “ [bijnaam] ” behoren en dat hij ruim een jaar bij hen kocht. [17] Over [A] verklaart [D] dat hij bij hem het vaakst kocht. Ze draaiden verschillende diensten en werkten alle vier. [18] [D] verklaart dat ze veel klanten hadden in Hoograven, Lunetten en Overvecht [19] (wijken van Utrecht [20] ).
Op 8 oktober 2014 vindt een gesprek plaats tussen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [E] (hierna: [E] ). [E] verklaart dat hij telefonisch contact heeft met zijn dealers via het nummer 06‑ [telefoonummer] . Het telefoonnummer is van vier broers, die wanneer er wordt gebeld allemaal de telefoon kunnen opnemen. Het is een soort algemeen nummer. Het is namelijk niet zo dat degene die de telefoon opneemt ook vervolgens komt om de drugs te verkopen. De dag voor het gesprek had [E] voor het laatst gekocht. Toen kwamen [C] en [B] naar zijn woning. [A] wordt door [E] genoemd als de jongste en dikke met een bril. [21]
4.3.2
Aanvullende bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2
Op 2 februari 2015 vindt een doorzoeking plaats in de woning aan de [adres] in [woonplaats] . [22] Volgens de Gemeentelijke Basisadministratie staan op dit adres onder meer de volgende personen ingeschreven: [verdachte] , [C] , [B] en [A] . [23] In de garderobekast in slaapkamer 2 worden op een ligplank naamstickers aangetroffen met “ [C] ”, “ [verdachte] ” en “ [B] ”. In een andere garderobekast in slaapkamer 2 wordt een plastic mandje aangetroffen. Daarin wordt onder andere het volgende aangetroffen:
- 17 gevouwen ponypacks, gevuld met een onbekende witte substantie;
- een plastic boterhamzakje met daarin een onbekende witte substantie. [24]
Op slaapkamer 2 is, op de grond, verder een zakje met wit poeder/brokjes [25] en een zakje bruin [26] aangetroffen.
Op 6 februari 2015 wordt onderzoek gedaan naar een hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen die in beslag zijn genomen op de [adres] in [woonplaats] . Hieruit blijkt het volgende:
- 9,64 gram wit poeder, aangetroffen in een kast van slaapkamer 2, SIN: AAHW2201NL [27] ;
- 8,29 gram, inhoud van 17 ponypacks, aangetroffen in een kast van slaapkamer 2, SIN: AAHW2203NL;
- 64,45 gram wit poeder, aangetroffen in slaapkamer 2 op de grond, SIN: AAHW2204NL;
- 4,15 gram, aangetroffen in slaapkamer 2 op de grond, SIN: AAHW2206NL. [28]
Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut blijken de volgende resultaten en conclusies:
- AAHW2201NL: bevat cocaïne;
- AAHW2203NL: bevat cocaïne;
- AAHW2204NL: bevat cocaïne;
- AAHW2206NL: bevat heroïne. [29]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de aangetroffen drugs in de woning aan de [adres] in [woonplaats] van hem zijn. [30]
4.3.3
Aanvullende bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3
Op 14 januari 2015 vindt een telefoongesprek plaats tussen de gebruikers van de nummers 06- [telefoonummer] (hierna: * [telefoonummer] ) en 06- [telefoonummer] (hierna: * [telefoonummer] ). De gebruiker van * [telefoonummer] vraagt of de ander vanavond twee uurtjes van hem wil overnemen. De ander gaat hiermee akkoord. [31] De gebruiker van * [telefoonummer] is door de politie geïdentificeerd als [B] en de gebruiker van het nummer * [telefoonummer] als [A] . [32] Op 2 februari 2015 te 15.53 uur is er telefonisch contact tussen het nummer 06- [telefoonummer] (hierna: * [telefoonummer] ) en * [telefoonummer] . De gebruiker van * [telefoonummer] vraagt aan de ander of hij even vijf uur van hem kan overnemen. [33] De gebruiker van * [telefoonummer] is door de politie geïdentificeerd als [B] . [34] Op 2 februari 2015 wordt [A] aangehouden. Bij hem worden de drie deallijnen aangetroffen. [35]
Op 23 november 2014 wordt vanaf het telefoonnummer * [telefoonummer] een sms verstuurd naar het nummer 06- [telefoonummer] . In deze sms staat het volgende:
“Nieuwe spullen! Sterkste donker ooit!! Zoete lichte. Altijd bereikbaar! Gr. [bijnaam] ”. [36]
Door de politie is onderzoek gedaan naar de telefoonnummers die als deallijnen zijn aangemerkt, te weten * [telefoonummer] , * [telefoonummer] en * [telefoonummer] . Uit dit onderzoek blijkt dat de gebruikers van deze lijnen kennelijk dezelfde personen betreffen. De stemmen van de gebruikers kwamen namelijk overeen. Verder is gebleken dat de gebruikers van de deallijnen door de afnemers vaak [bijnaam] werden genoemd en zichzelf ook regelmatig [bijnaam] noemden. [37]
4.3.4
Bewijsoverwegingen
Periode
Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte vanaf begin september 2014 is begonnen met het dealen van harddrugs. Verdachte zou toen, samen met zijn broers, bestaande deallijnen hebben overgenomen. Daarom kan geen bewezenverklaring volgen van de periode vóór september 2014.
De rechtbank deelt dit standpunt van de raadsman niet. Uit de bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van diverse afnemers van harddrugs, volgt dat verdachte en zijn broers ook vóór september 2014 hebben gedeald in heroïne en cocaïne.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank echter onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich vanaf 1 oktober 2013 heeft schuldig gemaakt aan het dealen van harddrugs. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 januari 2014.
Op basis van de stukken die door de officier van justitie zijn overgelegd, stelt de rechtbank vast dat verdachte in de periode van 27 maart 2014 tot en met 6 mei 2014 in voorlopige hechtenis heeft gezeten in verband met een andere strafzaak. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte zich in deze periode niet heeft schuldig gemaakt aan het dealen van harddrugs.
Getuigenverhoren afnemers
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verhoren van de afnemers niet op de juiste wijze zijn afgenomen. Door de verbalisanten is aan het begin van het verhoor al meegedeeld aan de afnemers dat er een onderzoek gaande was naar vier broers die handelden in harddrugs. De politie is daarin te sturend geweest. De rechtbank moet, volgens de raadsman, daarom uitgaan van de verklaringen die de getuigen bij de rechter-commissaris hebben afgelegd.
Door de rechtbank is gebruik gemaakt van verklaringen van drie verschillende afnemers: [getuige 1] , [getuige 2] en [D] . Met betrekking tot de getuige [getuige 1] heeft de rechtbank slechts gebruik gemaakt van de verklaring die hij heeft afgelegd bij de rechter-commissaris. Van getuige [getuige 2] is ook zijn verklaring bij de politie gebruikt. Deze getuige is echter bij de rechter-commissaris gehoord en door de verdediging ondervraagd. In het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris heeft [getuige 2] zijn verklaring bij de politie bevestigd. Met betrekking tot het verhoor van [D] merkt de rechtbank het volgende op. [D] is in eerste instantie aangehouden in verband met de verdenking van een fietsendiefstal. De omstandigheden van die verdenking gaven de politie aanleiding om hem opnieuw te horen in verband met het mogelijk kopen van harddrugs. Uit het proces-verbaal van dat verhoor blijkt niet dat [D] sturende informatie heeft gehad voorafgaand aan zijn verklaring. Pas nadat [D] één van de deallijnen en de naam “ [bijnaam] ” heeft genoemd, worden hem de foto’s van verdachte en zijn broers getoond.
Ook acht de rechtbank de verklaringen van deze getuigen inhoudelijk betrouwbaar. Allereerst bevestigen deze verklaringen elkaar wat betreft de periode dat door verdachte en de medeverdachten in harddrugs zou zijn gehandeld. Bovendien wordt deze periode door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] gekoppeld aan een bepaalde gebeurtenis in hun leven.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank deze getuigenverklaringen voldoende betrouwbaar om voor het bewijs te kunnen worden gebezigd.
Criminele organisatie
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het onder 3 ten laste gelegde feit. Volgens de raadsman heeft verdachte slechts de telefoons waarmee werd gedeald, gedeeld met zijn medeverdachten. Dat is onvoldoende voor een bewezenverklaring van deelneming aan een criminele organisatie. Bovendien waren verdachte en zijn medeverdachten familie van elkaar. Die familieband geeft al een bepaalde duurzaamheid. Uit het dossier blijkt echter niet dat deze duurzame relatie is ingezet met het doel om strafbare feiten te plegen.
De rechtbank merkt allereerst op dat de stelling van de raadsman, dat verdachte slechts de telefoons met anderen deelde, wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Zo wordt door een getuige onder andere verklaard dat verdachte en zijn drie broers samenwerkten en dat het regelmatig voorkwam dat de drugs die telefonisch bij de ene broer besteld waren door een andere broer werden afgeleverd.
Verder blijkt uit het dossier dat er vanaf één van de deallijnen een sms wordt verstuurd, waarin staat vermeld “altijd bereikbaar”. Dit wordt ook bevestigd door afnemers die bij verdachte en zijn medeverdachten kochten. Daarnaast blijkt uit tapgesprekken dat er afspraken werden gemaakt over het overnemen van diensten. Kennelijk met de bedoeling om voor afnemers altijd bereikbaar te zijn. Dat de deallijnen daadwerkelijk goed bereikbaar waren, blijkt ook uit de ruim 25.000 gesprekken die in een periode van minder dan vier maanden op de deallijnen hebben plaatsgevonden.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 11a van de Opiumwet (oud) dient er sprake te zijn van deelname aan een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en ten minste één andere persoon, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Voor een familie geldt dat de eigen juridische en sociale structuur op een aantal punten overeenkomsten vertoont met de hierboven genoemde aspecten van een criminele organisatie. Dit betekent echter niet dat om die reden reeds sprake is van een criminele organisatie indien meerdere leden van een familie tezamen misdrijven plegen. Daarvan is slechts sprake indien deze familiestructuur met een zekere stelselmatigheid en bestendigheid wordt ingezet om te kunnen komen tot het plegen van de strafbare feiten.
In deze zaak is duidelijk gebleken van een dergelijke aanwending van de reeds bestaande familiestructuur door verdachte en zijn medeverdachten. Er werd door verdachte en zijn medeverdachten op een zeer stelselmatige wijze samengewerkt. Het feit dat zij 24 uur per dag bereikbaar wilden zijn, vereiste een zorgvuldige afstemming. Bovendien was sprake van een zeer intensieve handel. Alleen al in de periode dat de deallijnen werden afgeluisterd, vonden ruim 25.000 (drugsgerelateerde) gesprekken plaats. Een dergelijke intensieve handel maakt het maken van afspraken en het onderling verdelen van taken onontkoombaar. Dit wordt ook bevestigd door de telefoongesprekken, waarin het beeld naar voren komt dat men gebruik maakte van bereikbaarheidsdiensten. Ook uit de getuigenverklaringen blijkt dat er door verdachte en zijn medeverdachten niet zelfstandig werd geopereerd, maar dat sprake was van een intensieve samenwerking.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie.
Aanwezig hebben cocaïne/heroïne
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de aangetroffen harddrugs in de woning aan de [adres] alleen van verdachte waren en niet van zijn medeverdachten.
Het verweer van de raadsman berust op de lezing van verdachte dat hij en zijn medeverdachten allen een eigen handelsvoorraad hadden. De rechtbank acht deze lezing niet aannemelijk. Zoals hiervoor is overwogen, was er tussen verdachten en zijn medeverdachten sprake van een intensieve samenwerking. De rechtbank acht niet aannemelijk dat iedere verdachte zijn eigen harddrugs inkocht, terwijl door verdachten voor het overige erg nauw werd samengewerkt. Verdachten stonden allen ingeschreven op de [adres] , verbleven er regelmatig en hadden dus allen de beschikking over de aangetroffen harddrugs. Gelet op de grote hoeveelheid (van met name de cocaïne), merkt de rechtbank de aangetroffen harddrugs aan als een gemeenschappelijke handelsvoorraad. Dit geldt ook voor de heroïne, hoewel daarvan een kleinere hoeveelheid is aangetroffen, nu niet is gebleken dat één van de verdachten dit zelf gebruikte en er door verdachten zowel in cocaïne als in heroïne werd gedeald.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 februari 2014 tot en met 1 februari 2015 te Utrecht, tezamen en in
vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne, telkens een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 2 februari 2015 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 4,15 gram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en 82,38 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
in de periode van 1 februari 2014 tot en met 2 februari 2015 te Utrecht heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (telkens) verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een of meer hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een of meer hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Feit 1: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 2: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 3: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verwezen naar de richtlijnen, waarin vermeld staat dat voor het dealen van harddrugs over een periode van 3 tot 6 maanden een gevangenisstraf kan worden opgelegd van 8 maanden. Daarbij dient strafmatigend te werken dat verdachte, naar zijn zeggen, af en toe twee tot drie dagen per week dealde. Meer was ook niet mogelijk, omdat ook anderen van de deallijnen gebruik wilden maken. De raadsman heeft bepleit aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen welke gelijk is aan het voorarrest. De voorlopige hechtenis dient dan ook te worden opgeheven.
Mocht de rechtbank besluiten aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, dan is verdachte bereid zich hieraan te houden. In dat verband is het van belang dat verdachte verder aan de slag kan met zijn jobcoach.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis heeft de raadsman subsidiair verzocht deze te schorsen voor onbepaalde tijd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een jaar schuldig gemaakt aan het handelen in harddrugs. Deze handel werd door verdachte samen met zijn broers gedreven, waarbij onderling nauw en op een georganiseerde wijze werd samengewerkt. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat in ieder geval de laatste vier maanden sprake was van een zeer intensieve handel in harddrugs. Daarnaast is bij verdachte een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs aangetroffen.
Door te handelen in cocaïne en heroïne heeft verdachte bijgedragen aan het ontstaan en het in stand houden van drugsafhankelijkheid bij een overwegend kwetsbare groep, waardoor de gezondheid van deze groep in gevaar is gebracht. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat drugsgebruik leidt tot (vermogens)criminaliteit. Dit veroorzaakt veel schade en onrust in de samenleving. Bij het plegen van de strafbare feiten heeft verdachte echter enkel gedacht aan zijn eigen geldelijk gewin en zich geen enkele rekenschap gegeven van deze negatieve effecten.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 december 2015, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de rapporten die over verdachte zijn opgemaakt door Reclassering Nederland. In het rapport van 1 juli 2015 wordt door de reclassering geadviseerd aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Vervolgens is in een rapport van 31 augustus 2015 geadviseerd om aan verdachte, in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis, als bijzondere voorwaarden op te leggen: reclasseringstoezicht, het meewerken aan een dagbesteding en het meewerken aan urinecontroles. Verder heeft de rechtbank gelet op het voortgangsverslag van 18 januari 2016.
De rechtbank is van oordeel dat -gelet op de duur en frequentie van het dealen door verdachte- alleen een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende reactie vormt. Omdat de rechtbank tot een andere bewezen verklaarde periode komt dan de officier van justitie zal de rechtbank wel een lagere straf opleggen dan is gevorderd.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. De rechtbank zal daarbij als bijzondere voorwaarden opnemen dat verdachte zich zal houden aan het reclasseringstoezicht, zal meewerken aan het vinden dan wel behouden van een zinvolle dagbesteding, zich zal laten begeleiden door een jobcoach van Stichting Regi en (indien de reclassering dit noodzakelijk acht) zijn medewerking zal verlenen aan urinecontroles.
De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis af, nu de ernstige bezwaren en gronden nog aanwezig zijn. Ook het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis voor onbepaalde tijd wordt afgewezen.

9.Het beslag

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen Audi A3 verbeurd te verklaren. Met betrekking tot de op de beslaglijst vermelde bromfiets heeft de officier van justitie opgemerkt dat hierover door de rechtbank reeds eerder een beslissing is genomen. De officier van justitie heeft verzocht de iPhone te bewaren ten behoeve van de rechthebbende.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de Audi aan verdachte dient te worden teruggegeven. Verdachte heeft de auto weliswaar gebruikt als vervoermiddel, maar dit voertuig was niet essentieel om in harddrugs te kunnen handelen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Audi A3
Onder verdachte is het volgende in beslag genomen: een personenauto, Audi A3, kenteken [kenteken] . Nu met behulp van dit voorwerp het onder 1 en 3 bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
iPhone
Verder is onder verdachte in beslag genomen: een Apple iPhone. Nu uit het dossier niet blijkt dat deze iPhone is gebruikt bij de bewezen verklaarde strafbare feiten, gelast de rechtbank de teruggave van deze iPhone aan de rechthebbende, te weten [B] .

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 47, 55, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10 en 11a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 2: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 3: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte,
groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. zich binnen 3 werkdagen na zijn invrijheidstelling zal melden bij de reclassering, Reclassering Nederland, Vivaldiplantsoen 200, 3353 JE Utrecht. Hierna zal veroordeelde zich melden zo lang en zo frequent de reclassering dit noodzakelijk acht.
5. zich zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen en is –indien de reclassering dit noodzakelijk acht- verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek.
6. zal meewerken aan het vinden en/of behouden van een zinvolle dagbesteding, zal meewerken aan de begeleiding door Stichting Regi en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die begeleiding zullen worden gegeven.
Geeft aan de reclassering de opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beslag
Verklaart verbeurd: een personenauto, Audi A3, kenteken [kenteken] (goednummer: 251264).
Gelast de teruggave van een Apple iPhone (goednummer: 1363737) aan de rechthebbende, te weten [B] .
Voorlopige hechtenis
Wijst af het verzoek tot opheffing, dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter, mrs. G.A. Bos en J.G. van Ommeren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Reenen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 februari 2016.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt tenlastegelegd dat
1.
hij in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 1 februari 2015 te Utrecht,
althans in het arrondissement Utrecht en/of Midden-Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of (telkens) een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 02 februari 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 4,15 gram, in elk geval
een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of
(ongeveer) 82,38 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
3.
hij in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 2 februari 2015 te Utrecht,
althans in het arrondissement Utrecht en/of Midden-Nederland, heeft
deelgenomen aan een organisatie, te weten organisatie die tot oogmerk had het
plegen van misdrijven, namelijk
- het (telkens) verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren
van een of meer hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne
(diacetylmorfine) en/of een of meer hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 140 Wetboek van Strafrecht
art 11a lid 1 Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
art 2 ahf/ond C Opiumwet

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal van het onderzoek 09BOK14, nummer 2015035965A, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 1693 en de aanvullingen op het einddossier van 8 juni 2015, 9 juli 2015 en 22 juli 2015). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 januari 2016.
3.Het proces-verbaal onderzoek GSM’s, pagina 253.
4.Het proces-verbaal onderzoek GSM’s, pagina 254.
5.Het proces-verbaal van bevindingen van 5 februari 2015, p. 36.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 3 september 2015, p. 2.
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 3 september 2015, p. 3.
8.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 2] van 20 februari 2015, p. 1091.
9.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 2] van 20 februari 2015, p. 1092.
10.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 2] van 20 februari 2015, p. 1091.
11.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 2] van 20 februari 2015, p. 1092.
12.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 2] van 20 februari 2015, p. 1093.
13.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 2] van 20 februari 2015, p. 1094.
14.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 2] van 20 februari 2015, p. 1095.
15.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 3 september 2015, p. 2.
16.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [D] van 12 februari 2015, p. 866.
17.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [D] van 12 februari 2015, p. 867 en 868.
18.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [D] van 12 februari 2015, p. 869.
19.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [D] van 12 februari 2015, p. 868.
20.Feit van algemene bekendheid.
21.Het proces-verbaal telefoonnummer dealers van 8 oktober 2014, p. 23.
22.Het proces-verbaal binnentreden/doorzoeking ter inbeslagneming van 3 februari 2015, p. 205.
23.Het proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming van 14 januari 2015, p. 194.
24.Het proces-verbaal binnentreden/doorzoeking ter inbeslagneming van 3 februari 2015, p. 207.
25.Een geschrift, te weten een ongetekende kennisgeving van inbeslagneming van 4 februari 2015, p. 233.
26.Een geschrift, te weten een ongetekende kennisgeving van inbeslagneming van 4 februari 2015, p. 234.
27.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 6 februari 2015, p. 220.
28.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 6 februari 2015, p. 221.
29.Het rapport identificatie van drugs en precursoren van 24 maart 2015, p. 241.
30.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 januari 2016.
31.Een geschrift, te weten een gesprek uit onderzoek 09BOK14 van 14-01-2015 15:23:16, p. 155.
32.Het proces-verbaal van bevindingen van 17 maart 2015, p. 40.
33.Een geschrift, te weten een gesprek uit onderzoek 09BOK14 van 02-02-2015 15:53:44, p. 157.
34.Het proces-verbaal van bevindingen van 17 maart 2015, p. 40.
35.Het proces-verbaal van bevindingen van 25 maart 2015, p. 126.
36.Een geschrift, te weten een sms uit onderzoek 09BOK14 van 23-11-2014 10:24:11, p. 152.
37.Het proces-verbaal van bevindingen van 17 maart 2015, p. 38.