ECLI:NL:RBMNE:2016:5690

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
27 oktober 2016
Zaaknummer
UTR 16/1956-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor kamerverhuur met onvoldoende motivering en belangenafweging

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 19 oktober 2016, wordt de zaak behandeld van een eiser die bezwaar heeft gemaakt tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor kamerverhuur door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Verweerder heeft niet adequaat inzichtelijk gemaakt op basis van welke gegevens de vergunning is verleend en waarom de belangen van de eiser en andere omwonenden niet zijn meegewogen. De rechtbank stelt dat het aan verweerder is om de bestaande concentratie van kamerverhuur in de omgeving van het pand te inventariseren en de belangen van de omwonenden in de belangenafweging te betrekken. De rechtbank biedt verweerder de gelegenheid om de gebreken in het besluit te herstellen binnen zes weken na verzending van de uitspraak. Indien verweerder geen gebruik maakt van deze mogelijkheid, zal de rechtbank zonder nadere zitting uitspraak doen op het beroep. De rechtbank wacht met een beslissing over de proceskosten tot de einduitspraak. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat nog geen hoger beroep open tegen deze tussenuitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/1956-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. drs. I.F.M. Kwint),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. R.C. Alblas).

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2015 heeft verweerder [vergunninghouder] (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van het gebruik van het pand [pand] (het pand) ten behoeve van kamerverhuur. Bij besluit van 7 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiser daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het beroep met zaaknummer UTR 16/3422, plaatsgevonden op 27 juli 2016. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om als derde-partij aan de procedure deel te nemen.

Overwegingen

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Vergunninghouder heeft op 30 juni 2015, ter legalisatie van een bestaande situatie, een omgevingsvergunning gevraagd voor het kamergewijs verhuren van een viertal kamers in het pand. Eiser woont aan de [adres] , naast het pand.
Het perceel [pand] heeft op grond van het bestemmingsplan ‘Centraal Stadsgebied-zuid’ (het bestemmingsplan) de bestemming ‘Wonen-1’. Op grond van artikel 16 van de planvoorschriften zijn deze gronden onder meer bestemd voor wonen.
Op grond van artikel 1.78 van de planregels wordt onder woning verstaan een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.
Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat het pand is bestemd voor de huisvesting van één huishouden, kamergewijze bewoning is op grond van het bestemmingsplan niet toegestaan.
Met het besluit van 25 augustus 2015 heeft verweerder de door vergunninghouder gevraagde afwijking van het bestemmingsplan op de voet van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2ᵒ, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht vergund.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan een dergelijke omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat zijn huidige beleid is dat kamerverhuur in beginsel overal in de stad moet kunnen, mits aan de parkeernorm wordt voldaan. Volgens het bestreden besluit is er, voor zover bekend, nog één ander kamerverhuurpand in het deel van de [pand] aanwezig. Het gebruik van de woning voor kamergewijze verhuur van vier kamers behelst, aldus het bestreden besluit, ook niet een zodanige intensivering van het gebruik van het pand dat de woon- en leefkwaliteit in de nabije omgeving onevenredig wordt aangetast. Ook een gezin met kinderen kan namelijk geluidsoverlast geven. In het bestreden besluit is verder toegelicht dat verweerder bezig is zijn beleid te herijken, maar dat nog niet duidelijk is hoe dit beleid vorm gaat krijgen.
Eiser heeft toegelicht dat hij al geruime tijd overlast ondervindt van de kamerbewoners in het aangrenzende pand. Hij stelt dat er, anders dan verweerder stelt, diverse panden in de nabije omgeving kamergewijs worden verhuurd. Hij wijst op [adres] [nr] , [nr] , [nr] , [nr] , [nr] en [nr] en [adres] [nr] , [nr] en [nr] . Eiser heeft verder toegelicht dat zowel de woning naast hem als de woningen achter hem ( [adres] [nr] , [nr] en [nr] ) kamergewijs worden verhuurd, waarvan hij met zijn gezin veel overlast ervaart. Kamerbewoners zijn veelal luidruchtig en zij hebben een ander levensritme dan de gezinnen waarvoor de woningen in de wijk zijn bestemd. Eiser stelt dat verweerder de belangen van de omwonenden bij het toestaan van de kamergewijze verhuur onvoldoende heeft meegewogen. Verweerder is kennelijk ook nauwelijks op de hoogte van wat zich qua kamerbewoning in omgeving afspeelt.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat kamerverhuur in het verleden steeds werd toegestaan. Maar dat er inmiddels, vanwege de door de bestaande bewoners ervaren overlast, sprake is van een herijking van dit beleid. Hierbij zullen geen buurten of wijken op voorhand van kamerbewoning worden uitgesloten. Wel zal tevoren worden beoordeeld of sprake is van een overmatige concentratie van kamerverhuurpanden. Naar aanleiding van de door eiser genoemde panden heeft verweerder toegelicht dat een aantal van deze panden is vergund en een aantal niet. Bij de niet vergunde panden wordt alleen op verzoek gehandhaafd. Een aantal van de door eiser genoemde panden is verweerder niet bekend, die zal hij toevoegen aan de lijst met kamerverhuurpanden. Verweerder stelt verder dat een aantal van de door eiser genoemde panden verder weg liggen en daarom niet zijn betrokken bij de toetsing om een vergunning te verlenen. Volgens verweerder komt een aantal van drie bewoners per pand overeen met de gebruiksintensiteit van een gezin.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de bestaande concentratie van kamerverhuur in de omgeving van het pand onvoldoende geïnventariseerd. Eiser heeft gemotiveerd gesteld dat er in de nabije omgeving van het pand aanzienlijk meer woningen kamergewijs worden verhuurd dan in het bestreden besluit in aanmerking is genomen. Het is, mede gelet op de ter zitting genoemde herijking van het beleid, aan verweerder om voorafgaand aan de vergunningverlening inzichtelijk te maken hoeveel panden er in de nabije omgeving van het pand worden kamergewijs worden verhuurd. Hij dient daarbij ook de panden te betrekken die illegaal worden verhuurd en aan te geven op welke wijze hij hiermee omgaat. Verweerder dient toe te lichten en inzichtelijk te maken welk gebied hij bij zijn inventarisatie betrekt. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank in de rede dat de door eiser genoemde panden aan de Bekensteinselaan, gelet op de relatief korte afstand tot het pand, binnen het in aanmerking te nemen gebied vallen.
Ook het betoog van verweerder dat een aantal van drie bewoners per pand overeenkomt met de gebruiksintensiteit van een gezin volgt de rechtbank niet. Eiser stelt terecht dat de kans op een afwijkend levensritme bij kamerbewoners groter is. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt daarom niet in te zien dat bewoning van een woning door drie zelfstandige huishoudens in plaats van één gemiddeld genomen niet tot meer overlast leidt.
9. Het bestreden besluit is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Verweerder heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt op basis van welke gegevens hij tot de conclusie is gekomen dat verlening van de vergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en waarom hij in de belangen van eiser en andere bestaande bewoners in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om de vergunning te weigeren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen. Ter zitting heeft verweerder aan de hand van een kaart van de omgeving al een vollediger beeld gegeven van het aantal legale en illegale kamerverhuurpanden in de omgeving van het pand. Deze toelichting is echter nog niet voldoende om het bestreden besluit te kunnen dragen.
10.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, en artikel 8:80a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in een tussenuitspraak in de gelegenheid stellen een gebrek te herstellen of te laten herstellen. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb deze gelegenheid te bieden. Zij overweegt daartoe dat de gebreken in het bestreden besluit in beginsel herstelbaar zijn, hetzij door een nadere motivering, hetzij door het nemen van een nieuw besluit op de voet van artikel 6:19 van de Awb. Verweerder zal daarbij hetgeen onder 7 en 8 van deze uitspraak is overwogen moeten betrekken en nader in moeten gaan op de specifieke situatie bij de woning van eiser, bij wie zowel de naastgelegen als de achtergelegen woningen kamergewijs worden verhuurd.
10.
De termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen bepaalt de rechtbank op zes weken na verzending van deze uitspraak. Indien verweerder binnen twee weken verklaart geen gebruik te maken van de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen of de termijn die voor het herstel is bepaald ongebruikt is verstreken, zal de rechtbank in beginsel zonder nadere zitting uitspraak doen op het beroep, voortbouwend op hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen en beslist. Ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank nog op dat bij het doen van einduitspraak de rechtbank, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, niet mag terugkomen op in deze tussenuitspraak zonder voorbehoud gegeven eindbeslissingen. Het heeft voor partijen dus doorgaans geen zin om in het vervolg van de procedure hun pijlen op die eindbeslissingen te richten.
10. De rechtbank neemt nog geen beslissing over de vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten. Zij wacht ook hiermee tot de einduitspraak op het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid:
- om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen,
of
- om binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mede te delen dat van deze geboden mogelijkheid geen gebruik wordt gemaakt;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Lanshage, rechter, in aanwezigheid van mr. J.K. van de Poel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.