In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 1 november 2016 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij ook de zorgregeling voor hun minderjarige kind aan de orde was. De man heeft op 17 december 2015 een verzoekschrift tot ontbinding van het huwelijk ingediend, waarop de vrouw heeft gereageerd met een verweerschrift en een zelfstandig verzoek. De mondelinge behandeling vond plaats op 10 oktober 2016, waarbij beide advocaten aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw in 2005 in Thailand zijn gehuwd en dat zij een minderjarig kind hebben, geboren in 2006. De man heeft de Nederlandse nationaliteit, terwijl de vrouw de Thaise nationaliteit heeft. Bij voorlopige voorziening is eerder een zorgregeling vastgesteld, waarbij het kind eens per vier weken contact heeft met de man en bij de broer van de man verblijft.
De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen beoordeeld. De man heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en een zorgregeling vast te stellen, terwijl de vrouw heeft verzocht om het hoofdverblijf van het kind bij haar te vestigen en een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding vast te stellen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man in zijn verzoek tot echtscheiding kan worden ontvangen en dat de vrouw het hoofdverblijf van het kind toegewezen krijgt. De rechtbank heeft ook de zorgregeling vastgesteld, waarbij het kind contact heeft met de man en bij de broer van de man verblijft.
Daarnaast heeft de vrouw verzocht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind, welke door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man voldoende draagkracht heeft om deze bijdrage te betalen, ondanks zijn verweer dat hij geen inkomen heeft. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behoudens voor de ontbinding van het huwelijk. De overige verzoeken zijn afgewezen.