Op 4 november 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die betrokken was bij een hennepkwekerij. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken van het voorbereidend onderzoek en het vonnis van dezelfde rechtbank. De verdachte, geboren in 1969 in Suriname en wonende in Nederland, werd bijgestaan door advocaat mr. J.B. van Faassen. De officier van justitie, mr. L.G.A. Linssen, vorderde dat de verdachte zou worden veroordeeld tot betaling van het geschatte voordeel dat zij had genoten uit de hennepkwekerij. Dit voordeel werd door de officier van justitie geschat op € 561.714,10, maar na aanpassing werd de handelsprijs van de hennep in mindering gebracht, wat leidde tot een lagere vordering.
De raadsman van de verdachte voerde aan dat de vordering moest worden afgewezen, omdat er geen bewijs was dat de verdachte financieel voordeel had genoten van de hennepkwekerij. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een eerdere strafzaak was vrijgesproken, wat betekende dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vordering met betrekking tot het parketnummer 16.703374-13. Dit had tot gevolg dat de verweren van de raadsman niet meer besproken hoefden te worden.
In de zaak met parketnummer 16.659417-16 oordeelde de rechtbank dat de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten, en schatte dit voordeel op € 4.165,80. De rechtbank baseerde deze schatting op de beschikbare bewijsmiddelen en de gegevens uit een rapport over wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om dit bedrag aan de Staat te voldoen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken op 4 november 2016.