ECLI:NL:RBMNE:2016:5874

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2016
Publicatiedatum
4 november 2016
Zaaknummer
16.703374-13 en 16.659417-16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering in verband met hennepkwekerij met betrekking tot verdachte

Op 4 november 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die betrokken was bij een hennepkwekerij. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken van het voorbereidend onderzoek en het vonnis van dezelfde rechtbank. De verdachte, geboren in 1969 in Suriname en wonende in Nederland, werd bijgestaan door advocaat mr. J.B. van Faassen. De officier van justitie, mr. L.G.A. Linssen, vorderde dat de verdachte zou worden veroordeeld tot betaling van het geschatte voordeel dat zij had genoten uit de hennepkwekerij. Dit voordeel werd door de officier van justitie geschat op € 561.714,10, maar na aanpassing werd de handelsprijs van de hennep in mindering gebracht, wat leidde tot een lagere vordering.

De raadsman van de verdachte voerde aan dat de vordering moest worden afgewezen, omdat er geen bewijs was dat de verdachte financieel voordeel had genoten van de hennepkwekerij. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een eerdere strafzaak was vrijgesproken, wat betekende dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vordering met betrekking tot het parketnummer 16.703374-13. Dit had tot gevolg dat de verweren van de raadsman niet meer besproken hoefden te worden.

In de zaak met parketnummer 16.659417-16 oordeelde de rechtbank dat de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten, en schatte dit voordeel op € 4.165,80. De rechtbank baseerde deze schatting op de beschikbare bewijsmiddelen en de gegevens uit een rapport over wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om dit bedrag aan de Staat te voldoen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken op 4 november 2016.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Lelystad
Parketnummers : 16.703374-13 en 16.659417-16 (ontneming)

Vonnis van de meervoudige kamer van 4 november 2016

in de ontnemingszaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [1969] te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [adres] [woonplaats] ,
hierna te noemen [verdachte] .
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2016.
Tijdens de behandeling zijn gehoord:
  • [verdachte] , bijgestaan door mr. J.B. van Faassen, advocaat te Almere;
  • de officier van justitie mr. L.G.A. Linssen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken van het voorbereidend onderzoek in de strafzaken met voormelde parketnummers en het vonnis van deze rechtbank van 4 november 2016.

OVERWEGINGEN

16.703374-13
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] zal worden veroordeeld tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel dat zij heeft genoten door middel van of uit de baten van het feit, zoals ten laste gelegd in de strafzaak met parketnummer 16.703374-13, en soortgelijke feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door [verdachte] zijn begaan, welk voordeel door de officier van justitie na een ter terechtzitting gedane aanpassing wordt geschat op € 561.714,10. De handelsprijs van 6.834 gram hennep, te weten € 22.415,52 is door de officier van justitie in mindering gebracht op de oorspronkelijke vordering.
De raadsman heeft primair gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, gelet op de door hem bepleite vrijspraak. Voorts is niet gebleken dat er financiële afspraken zijn gemaakt tussen [verdachte] en mededaders, dan wel dat er naar evenredigheid is verdeeld. [verdachte] heeft verklaard geen geld te hebben verdiend.
Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat het onaannemelijk is dat [verdachte] een dergelijk groot bedrag zou hebben verdiend. In het dossier wordt over verschillende aantallen oogsten gesproken. De raadsman heeft verzocht uit te gaan van 21 planten in ruimte G, 118 planten in ruimte H en van 5 oogsten, zodat het totale voordeel maximaal € 52.742,70 bedraagt.
De rechtbank oordeelt als volgt:
[verdachte] is bij vonnis van deze rechtbank van heden (parketnummer 16.703374-13) ter zake van het feit dat ten grondslag ligt aan de onderhavige ontnemingsvordering, vrijgesproken. Dit betekent dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering, nu er geen sprake is van een rechterlijke uitspraak waarbij [verdachte] wegens een voor de ontneming van belang zijnde strafbaar feit is veroordeeld.
Deze beslissing brengt mee dat de gevoerde verweren geen bespreking meer behoeven.
16.659417-16
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] zal worden veroordeeld tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel dat zij heeft genoten door middel van of uit de baten van de feiten, zoals ten laste gelegd in de strafzaak met parketnummer 16.659417-16, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door [verdachte] zijn begaan, welk voordeel door de officier van justitie wordt geschat op € 4.165,80.
Indien de kosten aan Liander N.V. zijn betaald en hiervan bewijs wordt overgelegd, moeten deze kosten in mindering worden gebracht.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering af te wijzen, gelet op de bepleitte vrijspraak en omdat niet vaststaat dat [verdachte] wederrechtelijk voordeel heeft gehad van de hennepkwekerij. Uit het dossier blijkt niet dat er financiële afspraken zijn gemaakt.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht tot een gedeeltelijke afwijzing, omdat een medeplichtige in het algemeen minder van de opbrengst ontvangt.
Meer subsidiair heeft de raadsman gesteld dat het bedrag door twee moet worden gedeeld.
De rechtbank heeft [verdachte] in de onderliggende strafzaak met parketnummer 16.659417-16 bij vonnis van 4 november 2016 veroordeeld terzake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B gegeven verbod.
De rechtbank is op grond van het strafdossier met nummer 2016036738 en gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gebracht van oordeel dat [verdachte] wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten door middel van het feit waarvoor [verdachte] bij voormeld vonnis is veroordeeld.
De rechtbank schat dit voordeel op € 4.165,80.
De rechtbank is bij haar schatting uitgegaan van de uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen voortvloeiende -als aannemelijk aan te merken- gegevens, waarop het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van 16 februari 2016 is gebaseerd.
Voor de berekening is de rechtbank uitgegaan van 50 hennepplanten en een opbrengst van 28,2 gram per plant. De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt dan 1,41 kilogram.
De rechtbank gaat verder uit van de in het BOOM-rapport genoemde minimale verkoopprijs per kilogram, te weten € 3.280,-.
Voorts gaat de rechtbank uit van één voltooide oogst.
De opbrengst van deze oogst bedraagt dan 1,41 x € 3.280,- = € 4.624,80.
De kosten van één oogst bedragen € 459,-, zodat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 4.165,80.
Er is niet gebleken dat de elektriciteitskosten aan Liander N.V. zijn vergoed, zodat deze kosten niet in mindering worden gebracht.
Voorts is niet gebleken dat er sprake is van een mededader, zodat het wederrechtelijk verkregen voordeel niet gedeeld zal worden.
De rechtbank zal derhalve de vordering van de officier van justitie, zijnde deze vordering ook overigens op de wet gegrond, toewijzen tot een bedrag van € 4.165,80.

BESLISSING

16.703374-13:
De rechtbank verklaart het
Openbaar Ministerie niet-ontvankelijkin de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
16.659417-16:
De rechtbank stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op
€ 4.165,80.
De rechtbank legt aan [verdachte] de verplichting op om terzake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te voldoen een bedrag van € 4.165,80.
Aldus gewezen door mr. P.K. van Riemsdijk, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman en V.M.A. Sinnige, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2016.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.