ECLI:NL:RBMNE:2016:5875

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2016
Publicatiedatum
4 november 2016
Zaaknummer
16.703374-13 en 16.659417-16 gev.ttz.
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van oplichting en veroordeling voor valsheid in geschrift, hennepteelt en diefstal van elektriciteit

Op 4 november 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder oplichting, valsheid in geschrift, hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij haar klanten had willen oplichten. Klanten van haar reisbureau hadden in 2013 vliegreizen gekocht, maar de verdachte had geen tickets geboekt. De rechtbank concludeerde dat haar werkwijze risicovol was, maar niet opzettelijk bedrog inhield. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan valsheid in geschrift en oplichting van een bank, omdat zij een vervalste e-mail had gebruikt om extra krediet te verkrijgen. Daarnaast werd zij veroordeeld voor het telen van hennep en de diefstal van elektriciteit. De rechtbank legde een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand op. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in strafzaken en de noodzaak om oplichting en valsheid in geschrift serieus te nemen, terwijl ook de context van de verdachte in overweging werd genomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummers: 16.703374-13 en 16.659417-16 (gev.ttz.) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 november 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1969] te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [adres 1] [woonplaats] .

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 oktober 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. L.G.A. Linssen en van hetgeen verdachte en mr. J.B. van Faassen, advocaat te Almere, alsmede de benadeelde partijen, naar voren hebben gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De tenlastelegging en de toegewezen vordering wijziging tenlastelegging zijn als bijlagen aan dit vonnis gehecht.
De verdenking luidt, kort en feitelijk weergegeven:
16.703374-13
Feit 1:
Medeplegen van oplichting van 34 personen in de periode van september 2012 tot en met 4 juli 2013 in Almere door zich voor te doen als bonafide, bedrijfsmatige en liquide reisagent (verkoper) van vliegreizen, waardoor genoemde personen (aan)betalingen voor vliegreizen van in totaal € 68.327,47 hebben gedaan;
en/of
Medeplegen van verduistering van de (aan)betalingen van voornoemde 34 personen in de periode van september 2012 tot en met 4 juli 2013 in Almere ;
Feit 2:
Medeplegen van oplichting van [bedrijfsnaam 1] in de periode van 1 juni 2013 tot en met 4 juli 2013 in Almere door zich voor te doen als bonafide, bedrijfsmatige en liquide reisagent, waardoor [bedrijfsnaam 1] e-ticketnummers ter waarde van € 7.925, 25 hebben afgegeven;
Feit 3:
Valsheid in geschrift in de periode van 3 oktober 2012 tot en met 12 december 2012 in Almere door een e-mail valselijk op te maken of te vervalsen;
en/of
Opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst schrift - een valse e-mail van [assurantiekantoor] - in de periode van 3 oktober 2012 tot en met 12 december 2012 in Almere ;
Feit 4:
Oplichting van ABN AMRO in de periode van 3 oktober 2012 tot en met 12 december 2012 in Almere en/of Amsterdam door een valse e-mail toe te sturen waardoor medewerkers werden bewogen tot afgifte van een krediet van € 10.000,00;
Feit 5 primair:
Medeplegen van telen/bewerken/verwerken/bereiden of opzettelijk aanwezig hebben van 139 hennepplanten op 24 april 2013 in Almere in een pand aan de [adres 2] ;
Feit 5 subsidiair:
Medeplichtigheid aan het telen/bewerken/verwerken/bereiden of opzettelijk aanwezig hebben van 139 hennepplanten op 24 april 2013 in Almere in een pand aan de [adres 2] ;
Feit 6:
Medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 6.834 gram hennep op 24 april 2013 in Almere ;
Feit 7 primair:
Medeplegen van diefstal van stroom van Liander N.V. in de periode van 1 mei 2012 tot en met 24 april 2013 in Almere in het pand aan de [adres 2] ;
Feit 7 subsidiair:
Medeplichtigheid aan diefstal van stroom van Liander N.V. in de periode van 1 mei 2012 tot en met 24 april 2013 in Almere in het pand aan de [adres 2] ;
Feit 8:
Voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III (Zastava, kaliber 7.65 mm) en munitie van categorie III op 20 mei 2014 in Almere ;
16.659417-16
Feit 1 primair:
Medeplegen van telen/bewerken/verwerken/bereiden of opzettelijk aanwezig hebben van 50 hennepplanten op 15 februari 2016 in Almere in een pand aan de [adres 1] ;
Feit 1 subsidiair:
Medeplichtigheid aan het telen/bewerken/verwerken/bereiden of opzettelijk aanwezig hebben van 50 hennepplanten op 15 februari 2016 in Almere in een pand aan de [adres 1] ;
Feit 2 primair:
Medeplegen van diefstal van stroom van Liander N.V. in de periode van 31 juli 2015 tot en met 15 februari 2016 in Almere in het pand aan de [adres 1] ;
Feit 2 subsidiair:
Medeplichtigheid aan diefstal van stroom van Liander N.V. in de periode van 31 juli 2015 tot en met 15 februari 2016 in Almere in het pand aan de [adres 1] .
De rechtbank nummert de bij de dagvaardingen met de parketnummers 16.703374-13
en 16.659417-16 ten laste gelegde feiten respectievelijk als de feiten 1, 2, 3, 4, 5 primair, 5 subsidiair, 6, 7 primair, 7 subsidiair en 8 en de feiten 9 primair, 9 subsidiair, 10 primair en 10 subsidiair.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief, feit 2, feit 5 primair, feit 5 subsidiair, feit 6, feit 7 primair, feit 7 subsidiair en feit 8 ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Feiten 1 en 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in zijn requisitoir uiteengezet dat de oplichting en in ieder geval de verduistering genoemd in feit 1 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Hij heeft gesteld dat er eigenlijk sprake was van een piramidespel met tickets. Het niet betalen van de e-tickets begon in september 2012, en niet pas toen zij op 3 juli 2013 werd aangehouden voor een andere zaak. Het door de klanten betaalde geld is weg.
De officier van justitie acht de oplichting genoemd in feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen, omdat de problemen met [bedrijfsnaam 1] pas in juli 2013 begonnen. Voor die tijd had verdachte [bedrijfsnaam 1] nodig om de zaak draaiende te houden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat het vereiste oogmerk ontbreekt en omdat de valse naam, hoedanigheid, listige kunstgrepen of verdichtsels niet uit het dossier blijken.
Tussen 3 juli 2013 en 17 juli 2013 was verdachte niet op haar reisbureau aanwezig door een onverwachte detentie, voor een zaak die inmiddels geseponeerd is. In de periode van haar afwezigheid is het leed geschied; verdachte bleek een onmisbare schakel in haar bedrijf.
Meerdere aangevers hebben geruime tijd voor hun vertrek aangifte gedaan van oplichting. Dit kan geen voltooide oplichting zijn en poging is niet ten laste gelegd.
Volgens de raadsman is er evenmin sprake van verduistering. Het dossier biedt geen bewijs voor (voorwaardelijk) opzet op de wederrechtelijke toe-eigening.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat [bedrijfsnaam 1] tot 2 juli 2013 een goede samenwerking met verdachte heeft gehad. [bedrijfsnaam 1] is akkoord gegaan met het leveren van een ticket voor een reis die binnen een dag gepland staat. Vanaf 3 juli 2013 is verdachte onbereikbaar vanwege de detentie.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting komt de rechtbank tot de volgende vaststellingen. Verdachte runde sinds 1 augustus 2009 het reisbureau [bedrijfsnaam 2] . Via haar reisbureau bood zij onder andere vliegtickets aan. Deze vliegtickets kocht zij in bij onder meer [bedrijfsnaam 1] . Haar werkwijze was daarbij als volgt. Op het moment dat een klant een ticket bij verdachte boekte, maakte zij een reservering aan. De klant betaalde dan in één keer of in termijnen het ticketbedrag. Het ticket was daarmee nog niet definitief geboekt. Dat was pas het geval als zij het ticket daadwerkelijk boekte via [bedrijfsnaam 1] . Dit deed zij soms pas vlak voor vertrek, om zo te kunnen profiteren van prijsdalingen en op die manier geld te kunnen verdienen.
Vanwege haar financiële situatie zag verdachte zich genoodzaakt het geld dat zij binnenkreeg van nieuwe boekingen te gebruiken om al eerder geboekte tickets bij [bedrijfsnaam 1] te betalen. Dit deed zij al zo vanaf 2009. Tot 3 juli 2013 is dat goed gegaan en hebben klanten naar volle tevredenheid gereisd via het reisbureau van verdachte. Vanaf die datum bleken geheel of gedeeltelijk betaalde reizen, geen doorgang meer te vinden.
Verdachte is op 3 juli 2013 in verzekering gesteld in een andere - inmiddels geseponeerde - zaak. Haar voorlopige hechtenis heeft geduurd tot 17 juli 2013. Een groot deel van die periode heeft zij in beperkingen doorgebracht. Er was niemand anders die het boeken van tickets bij [bedrijfsnaam 1] van haar kon overnemen.
Voor een bewezenverklaring van oplichting is nodig dat de verdachte een of meerdere oplichtingsmiddelen heeft gebruikt om haar klanten tot betaling te bewegen en dat zij dat heeft gedaan met het oogmerk om zichzelf of een ander te bevoordelen. De rechtbank is van oordeel dat de werkwijze van verdachte – het op het laatste moment definitief maken van de tickets, het gebruiken van gelden van nieuwe reizen voor reeds geboekte reizen en de omstandigheid dat zonder verdachtes aanwezigheid reizen niet definitief gemaakt werden – een risicovolle manier van ondernemen oplevert, maar dat hiermee niet bewezen kan worden dat zij haar klanten heeft willen oplichten en evenmin dat zij daarbij het oogmerk had zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 1 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde oplichting.
Ook van de onder feit 1 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde verduistering zal verdachte worden vrijgesproken, omdat de geldbedragen die door de klanten zijn overgemaakt aan verdachte, na ontvangst van deze bedragen niet meer voor wederrechtelijke toe-eigening door de verdachte vatbaar waren. De geldbedragen zijn immers tot het vermogen van het reisbureau van verdachte gaan behoren.
Ten aanzien van feit 2 is de rechtbank van oordeel dat niet vast is komen te staan dat verdachte [bedrijfsnaam 1] niet wilde betalen. Zij heeft kennelijk niet betaald aan [bedrijfsnaam 1] door haar inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Een oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling van zichzelf of een ander is niet vast komen te staan.
Bovendien is [bedrijfsnaam 1] niet bewogen tot afgifte van de e-tickets door het aannemen van een valse naam, een valse hoedanigheid, door listige kunstgrepen of door een samenweefstel van verdichtsels door verdachte.
Feiten 5 primair, subsidiair, 6 en 7 primair en subsidiair
De officier van justitie heeft gesteld dat het kweken, het voorhanden hebben van hennep en de diefstal van stroom niet iets is dat onder je neus gebeurt zonder dat je daar een aandeel in hebt. Hij heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor medeplichtigheid aan de hennepkwekerij en het aanwezig hebben van 6.834 gram hennep en voor medeplegen van de diefstal van elektriciteit.
De raadsman heeft gesteld dat verdachte geen wetenschap had van de hennepkwekerij. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte enige uitvoeringshandeling heeft verricht en er zijn geen dactyloscopische en/of DNA-sporen die wijzen naar verdachte. Tevens blijkt niet van een intellectuele of materiële bijdrage van verdachte van een dusdanig voldoende gewicht dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Zodoende is er geen sprake van medeplegen.
Van medeplichtigheid is evenmin sprake aldus de raadsman, omdat het wonen in het huis onvoldoende is voor een bewezenverklaring.
Volgens de raadsman is er ook geen sprake van het voorhanden hebben van 6.834 gram hennep, omdat dit is aangetroffen in de kruipruimte onder de vloer. Verdachte kwam daar niet. Er is geen wettig en overtuigend bewijs dat verdachte (uitvoerings)handelingen heeft verricht.
Ten aanzien van feit 7 heeft de raadsman gesteld dat de enkele omstandigheid dat verdachte in de woning woont, niet leidt tot het oordeel dat zij wederrechtelijk stroom heeft afgenomen. Het beschikken over een ruimte betekent niet automatisch beschikkingsmacht over alle daar aanwezige spullen dan wel strafrechtelijke aansprakelijkheid daarvoor.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte zich zelf of met anderen heeft schuldig gemaakt aan het telen van hennep. Van enige uitvoeringshandeling is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat zij, hoewel zij in de woning woonde met haar gezin, in de kweekruimtes – die zich in de kruipruimte bevonden - is geweest. Zelfs al zou verdachte weet hebben gehad van de hennepkwekerij in haar woning, dan is dit onvoldoende om tot het bewijs van medeplegen aan het telen van de hennepplanten te komen. De enkele omstandigheid dat de hennepplantage aanwezig was in de woning waar verdachte woonde is evenmin voldoende om medeplegen van het aanwezig hebben van hennep aan te nemen.
De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 5 primair ten laste gelegde vrijspreken.
De rechtbank zal verdachte ook van het onder 5 subsidiair ten laste gelegde vrijspreken, omdat uit het dossier niet blijkt dat verdachte opzet heeft gehad op het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en dat de opzet was gericht op het gepleegde misdrijf.
Hetgeen bij feit 5 primair is overwogen, geldt eveneens voor feit 6, zodat verdachte ook hiervan zal worden vrijgesproken.
Nu niet bewezen is verklaard dat verdachte betrokken is geweest bij de hennepkwekerij kan de daarmee gepaard gaande diefstal van elektriciteit haar niet worden aangerekend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte geen medepleger of medeplichtige is aan de diefstal van de elektriciteit zodat zij van de feiten 7 primair en subsidiair zal worden vrijgesproken.
Feit 8
De officier van justitie acht het onder 8 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen De mogelijkheid dat verdachte of medeverdachte [medeverdachte] het wapen zonder medeweten van de ander op de desbetreffende plaats heeft neergelegd, of dat een derde het daar heeft neergelegd, vindt de officier van justitie gelet op de plaats waar het is aangetroffen zo onwaarschijnlijk dat hier geen rekening mee hoeft te worden gehouden..
De raadsman heeft gesteld dat het feit dat het wapen is aangetroffen in de woning van verdachte geen voorhanden hebben in de zin van artikel 26 van de Wet wapens en munitie oplevert. Er dient een zekere machtsrelatie te zijn tussen het wapen en verdachte. Die ontbreekt, zodat verdachte moet worden vrijgesproken.
Het vuurwapen met daarin bijbehorende munitie is in de woning aan de [adres 2] te Almere aangetroffen. Verdachte woonde met haar gezin in deze woning. Het wapen lag, verpakt in plastic tasjes en een doekje, in de badombouw in de badkamer. Verdachte heeft ontkend dat dit wapen van haar is en heeft aangegeven geen wetenschap te hebben van de aanwezigheid van het wapen.
Uit het dossier blijkt niet dat het wapen en de tasjes en het doekje waarin het wapen verpakt zat, op dadersporen is onderzocht.
Nu een badombouw geen bergplaats betreft die dagelijks geopend wordt en verdachte niet de enige bewoner van het huis was, is het niet onaannemelijk dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van het wapen. Het bewustzijn is een vereiste om tot een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van een wapen en munitie te komen, zodat verdachte van feit 8 zal worden vrijgesproken.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de valsheid in geschrift, het opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift en de oplichting van ABN AMRO bewezen. Hij heeft aangegeven dat de mail die door verdachte aan ABN AMRO is verstuurd, vervalst is en dat deze is gebruikt om een krediet te verkrijgen dat anders niet verstrekt zou zijn. Het in de mail genoemde rekeningnummer betrof het rekeningnummer van verdachte zelf. Het is niet aannemelijk dat een stagiair een mail stuurt naar de bank met het verzoek om geld over te maken op de privé rekening van verdachte.
Ook acht de officier van justitie de medeplichtigheid aan de hennepkwekerij aan de [adres 1] te Almere wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte van de feiten 3 en 4 vrij te spreken, omdat verdachte heeft ontkend dat zij de mail naar ABN AMRO heeft verzonden.
Ook heeft de raadsman vrijspraak verzocht van de feiten 9 primair, subsidiair en 10 primair en subsidiair.
De raadsman heeft gesteld dat verdachte geen wetenschap had van de hennepkwekerij. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte enige uitvoeringshandelingen heeft verricht en er zijn geen dactyloscopische en/of DNA-sporen die wijzen naar verdachte. Tevens blijkt niet van een intellectuele of materiële bijdrage van verdachte van een dusdanig voldoende gewicht dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Zodoende is er geen sprake van medeplegen.
Van medeplichtigheid is evenmin sprake aldus de raadsman, omdat de enkele omstandigheid dat verdachte woont in het huis onvoldoende is voor een bewezenverklaring.
Ten aanzien van feit 10 heeft de raadsman gesteld dat de enkele omstandigheid dat verdachte in de woning woont, niet leidt tot het oordeel dat zij wederrechtelijk stroom heeft afgenomen. Het beschikken over een ruimte betekent niet automatisch beschikkingsmacht over alle daar aanwezige spullen dan wel strafrechtelijke aansprakelijkheid daarvoor.
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Feit 3
Op 12 december 2012 is vanaf het e-mailadres [email-adres] aan [A] van ABN AMRO een e-mail gestuurd, met daarin een doorgestuurde e-mail van [B] van [assurantiekantoor] van 12 december 2012 om 13.19 uur, met als onderwerp ‘uitkering verzekering inzake polisnummer [polisnummer] ’. In laatstgenoemde e-mail is te lezen dat [B] aan verdachte laat weten dat een bedrag van € 11.000,00 zal worden overgemaakt op het rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijfsnaam 3] . Bij het doorsturen van deze mail naar de ABN-AMRO heeft verdachte verzocht de betaling te doen op rekeningnummer [rekeningnummer 2] . [2]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het e-mailadres [email-adres] haar e-mailadres is en dat dit door haar en de stagiaires werd gebruikt. Communicatie met de bank voor het ophogen van krediet zou verdachte zelf doen en niet overlaten aan de stagiaires. [3]
Het rekeningnummer [rekeningnummer 2] hoort bij een rekening van verdachte bij de ABN AMRO. [4]
In een schriftelijk bescheid heeft [B] verklaard dat zij op 12 december 2012 om 13.19 uur een mail heeft verzonden aan verdachte met het onderwerp ‘kopie’. Deze mail heeft zij zonder begeleidend schrijven aan verdachte gezonden met als bijlage een brief van Reaal, betreffende een schade-uitkering van € 5.100,- op het rekeningnummer [rekeningnummer 3] .
Mevrouw [A] heeft de mail van verdachte aan [B] doorgestuurd. [B] heeft aangegeven dat de opmaak van de tekst niet klopt, de aanhef is niet gebruikelijk voor [B] en het bedrag is nergens op gebaseerd. [bedrijfsnaam 3] zou een bedrag krijgen in verband met schade/diefstal van € 7.600,-, welke in twee delen zou worden uitgekeerd. [5]
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de aan de ABN AMRO verstuurde mail valselijk is opgemaakt. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat dit door een ander dan verdachte is gedaan. De mail is verstuurd van haar e-mailadres en zij is de enige die met de bank over een krediet communiceert. Voorts betreft het rekeningnummer waar de uitkering op gestort moet worden de privérekening van verdachte.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift als ware het echt en onvervalst wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Feit 4
Op 2 december 2013 is [A] te [gemeente ] , telefonisch gehoord. [A] verklaarde:
“ Mevrouw [verdachte] is klant van ons. Zij heeft voor haar reisbureau een zakelijk rekening met nummer [rekeningnummer 1] . Ergens vorig jaar (…) belde [verdachte] op met het verzoek tot uitbetalen van een voorschot. (…) Er liep een claim bij haar verzekering en die zou na enkele dagen al uitbetalen. (…) Ik weet nog dat het om een bedrag van 10.000 euro ging wat zij als voorschot wilde. (…) Ik verzocht nog wel om een mail van de verzekering zodat ik wist dat het goed zat. Ik ontving vervolgens een mail en heb namens ABN-AMRO dat geld overgemaakt. Een paar dagen later had ik echter het geld nog niet teruggestort gekregen. (…) Vervolgens heb ik nog met [assurantiekantoor] gebeld. Ik heb gesproken met mevrouw [B] . De mail die ik ontvangen had met de bevestiging dat door de verzekering 10.000 euro uitgekeerd zou worden bleek niet door [assurantiekantoor] verstuurd te zijn. Ik ben toen gaan kijken en zag dat de mail via een mailadres van [verdachte] verstuurd was en niet direct van [assurantiekantoor] afkomstig was. Mevrouw [B] van [assurantiekantoor] , gaf aan dat [verdachte] haar email handtekening vervalst moest hebben.” [6]
Op 12 december 2012 is vanaf het e-mailadres [email-adres] aan [A] van ABN-AMRO een e-mail gestuurd, met daarin een doorgestuurde e-mail van [B] van [assurantiekantoor] van 12 december 2012 om 13.19 uur met als onderwerp ‘uitkering verzekering inzake polisnummer [polisnummer] ’. Hierin is te lezen dat [B] aan verdachte laat weten dat een bedrag van € 11.000,00 zal worden overgemaakt op het rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijfsnaam 3] . Bij het doorsturen van deze mail naar de ABN-AMRO heeft verdachte verzocht de betaling te doen naar rekeningnummer [rekeningnummer 2] . [7]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het e-mailadres [email-adres] haar e-mailadres is en dat deze door haar en de stagiaires werd gebruikt. Communicatie met de bank voor het ophogen van krediet zou verdachte zelf doen en niet overlaten aan de stagiaires. [8]
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte, door een listige kunstgreep en een samenweefstel van verdichtsels, te weten het sturen van de valselijk opgemaakte mail, mevrouw [A] van ABN AMRO heeft bewogen tot afgifte van een bedrag van € 10.000,-. De rechtbank is van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
Feit 9
Op 15 februari 2016 werd in de woning aan de [adres 1] te Almere een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Op dit adres stond verdachte ingeschreven. Op de zolder was een ruimte gebouwd. [9] Hiervan is een foto in het dossier opgenomen. [10] Deze ruimte kon worden betreden door middel van een houten schot. In de ruimte was een hennepkwekerij met vijftig kleine hennepplanten in plantenbakken gevuld met verrijkte aarde. Van de planten en van een knipschaar zijn monsters genomen en getest met gebruikmaking van de cannabistest. De test gaf een positieve reactie, indicatief voor hennep of THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj. [11]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij de zolder heeft verhuurd aan een man. De man zou de kamer voor zichzelf hebben gebouwd. Verdachte heeft niet willen verklaren wie die man is aan wie zij de zolder heeft verhuurd, omdat zij bang voor hem is.
De rechtbank schuift deze verklaring van verdachte als ongeloofwaardig terzijde. De verklaring van verdachte, die zij pas ter terechtzitting heeft afgelegd, is in het geheel niet verifieerbaar. Daar komt bij dat de rechtbank uit de foto van de toegang naar de hennepkwekerij afleidt dat de ruimte op zolder zich niet leent voor bewoning.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep.
Medeverdachte [medeverdachte] is in de woning aangetroffen, maar zegt daar niet te wonen. Hij staat daar ook niet ingeschreven. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan te nemen dat [medeverdachte] in de woning aan de [adres 1] te Almere woont.
Ook heeft de rechtbank in het dossier geen aanwijzingen aangetroffen waaruit zou blijken dat verdachte samen met een ander hennep heeft geteeld. Verdachte zal daarom van het medeplegen worden vrijgesproken.
Feit 10
Bij het aantreffen van de hennepkwekerij is tevens geconstateerd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen. [12]
Door Liander N.V. is aangifte gedaan. Liander N.V. heeft sinds 31 juli 2015 met verdachte een overeenkomst betreffende aansluiting en transport van elektriciteit naar het perceel aan de [adres 1] te Almere . [13] Op 15 februari 2016 constateerde de fraudespecialist dat de zegels van de hoofdaansluitkast waren verbroken en dat er een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Door de manipulatie werd de afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage niet via de elektriciteitsmeter geregistreerd. Uit het door Liander N.V. ingestelde onderzoek is gebleken dat er een hennepplantage was ingericht in ieder geval in de periode van 28 november 2015 tot 15 februari 2016. Er zal minimaal 9.662kWh illegaal zijn afgenomen. [14]
Gelet op de bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van elektriciteit door middel van verbreking van de zegels.
Net als bij feit 9 heeft de rechtbank ook bij feit 10 geen aanwijzingen dat verdachte deze diefstal heeft begaan met één of meer anderen, zodat verdachte van het medeplegen zal worden vrijgesproken.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
3.
zij optijdstippen in of omstreeks de periode van 3 oktober 2012 tot en met12 december 2012 te Almere ,in elk geval in Nederland,een geschrift, te weten een e-mail d.d. 12 december 2012 (dossierpagina 489), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaaktof vervalst, bestaande die valsheidof vervalsinghierin dat zij in strijd met de waarheiddoor haar, verdachte, (in een e-mail)gebruik heeft gemaakt van het logo van [assurantiekantoor] en/of de naam van een bij [assurantiekantoor] werkzaam persoon en/ofde schijn heeft gewekt dat zij, verdachte, een e-mail van/namens[assurantiekantoor] had ontvangen en dat zij, verdachte, die e-mail (slechts) zou hebben doorgezonden,de indruk heeft gewekt dat deze e-mail afkomstig was van/namens [assurantiekantoor]en/ofdat zij, verdachte, een uitkering groot EUR 11.000,- zou krijgen uitgekeerd en/of dat die uitkering zou worden overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer 1] t.n.v. [bedrijfsnaam 3] , zulks met het oogmerk om voornoemd geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken
en/of
zij optijdstippen in of omstreeks de periode van 3 oktober 2012 tot en met12 december 2012 te Almere ,in elk geval in Nederland,opzettelijk gebruik heeft gemaakt vanen/of voorhanden heeft gehadeen valse e-mail, te weten een e-mail gedateerd 12 december 2012, (beweerdelijk) afkomstig van [assurantiekantoor] , zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift(telkens)echt en onvervalst, bestaande die valsheid hierin dat zij (in strijd met de waarheid) met voornoemde e-mail de indruk heeft gewekt dat deze e-mail afkomstig was van [assurantiekantoor] en/ofdat zij, verdachte, een bedrag groot EUR 11.000,- zou krijgen uitgekeerd en/ofdat die uitkering zou worden overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer 1] t.n.v. [bedrijfsnaam 3] , bestaande dat gebruik maken hierin dat verdachte die e-mail aan [A] (werkzaam bij ABN-AMRO Bank) heeft doen toekomen ten bewijze van het feit dat zij, verdachte, binnen veertien dagen een uitkering groot EUR 11.000,- zou krijgen uitgekeerd en zij, verdachte, wist dat die e-mail bestemd was tot gebruik als ware dit geschrift echt en onvervalst
4.
zijop tijdstippeninof omstreeksde periode van 3 oktober 2012 tot en met 31 december 2012 te Almere en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zichen/of (een) ander(en)wederrechtelijk te bevoordelendoor het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/ofdoor eenof meerlistige kunstgreep en/ofdoor een samenweefsel van verdichtsels, een of meer medewerkers van de ABN AMRO Bank heeft bewogen tot de afgifte van 10.000 euro,in elk geval een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed,hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -valselijk en/oflistiglijk en/ofbedrieglijken/of in strijd met de waarheidcontact opgenomen
met voornoemde bank om een krediet van 10.000 euro af te spreken, en hebbende zij, verdachte, die bank vervolgens een (valse) e-mail toegezonden, waarin stond vermeld dat zij, verdachte, binnen veertien dagen een uitkering van 11.000 euro zou ontvangen, waardoor die medewerker(s) van die bank werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;

9. Primair

zij opof omstreeks15 februari 2016 te Almere ,althans in het arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk heeft geteelden/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk
geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 1])een hoeveelheid van 50 hennepplanten,althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;

10. Primair

zijop een of meer tijdstip(pen)inof omstreeksde periode van 31 juli 2015 tot en met 15 februari 2016 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in / uit een pand gelegen aan de [adres 1]
heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit/stroom,in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan Liander N.V.,in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of haar mededader(s),waarbij verdachteen / of haar mededader(s) zich telkens de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de /het weg te nemen goed(eren)onder haar/ hunbereik heeft/ hebbengebracht door middel vanbraak en/ofverbreking.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Van het onder 3, 4, 9 primair en 10 primair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

7.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Feit 3 eerste cumulatief/alternatief: valsheid in geschrift.
Feit 3 tweede cumulatief/alternatief: opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift als ware het echt en onvervalst.
Feit 4: oplichting.
Feit 9 primair: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B gegeven verbod.
Feit 10 primair: diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

8.STRAFBAARHEID

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

9.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf verzocht om geen gevangenisstraf of geldboete op te leggen. De raadsman heeft verzocht om een werkstraf met eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, het gebruik maken van dit valse geschrift en oplichting. Dit betreffen ernstige delicten. In het maatschappelijk verkeer moet vertrouwd kunnen worden op de echtheid van documenten. Verdachte heeft dit vertrouwen beschaamd om extra krediet te krijgen. ABN AMRO heeft door het handelen van verdachte krediet verstrekt terwijl dit onder ware omstandigheden niet zou zijn gebeurd.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het telen van hennep en de diefstal van elektriciteit.
De rechtbank houdt rekening met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 5 augustus 2016, waaruit blijkt dat aan verdachte eerder geldboetes zijn opgelegd wegens de overtreding van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.
Tevens houdt de rechtbank rekening met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Rekening is ook gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waaruit blijkt dat voor een fraudebedrag ter hoogte van € 10.000,00 doorgaans een gevangenisstraf voor de duur van 1 week tot 2 maanden of een werkstraf wordt opgelegd en voor een fraudebedrag van € 10.000,- tot € 70.000,- doorgaans een gevangenisstraf voor de duur van 2 tot 5 maanden of een werkstraf. Voor een hennepplantage van 50 tot 100 planten wordt doorgaans een geldboete van € 1.000,- opgelegd.
Gelet op de ouderdom van de feiten 3 en 4 zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Ook zal er geen geldboete worden opgelegd, gelet op de financiële positie van verdachte.
Aan verdachte zal een werkstraf voor de duur van 200 uren worden opgelegd. Daarnaast zal aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand worden opgelegd, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

10.BESLAG

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het beslag op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering opgeheven mag worden. Het beslag op de voorwerpen op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering blijft wel gehandhaafd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om zowel het beslag op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, als ook het beslag op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering op te heffen. De roerende zaken waar het beslag op rust, hebben geen grote financiële maar wel een grote emotionele waarde.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de teruggave aan de rechthebbende gelasten van de aan haar toebehorende op de beslaglijst vermelde voorwerpen, te weten sieraden, een tasje en muntgeld, genoemd onder de nummers 1 tot en met 33, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet, met dien verstande dat het beslag op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering op de voorwerpen blijft rusten.
De beslaglijst is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

11.DE BENADEELDE PARTIJEN

Voor aanvang van de terechtzitting hebben de hierna te noemen personen zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
* [benadeelde 1] voor een bedrag van € 9.931,90, waarvan € 5.000,- immateriële schade;
* [benadeelde 2] voor een bedrag van € 9.931,90, waarvan € 5.000,- immateriële schade;
* [benadeelde 3] voor een bedrag van € 3.415,-;
* [benadeelde 4] voor een bedrag van € 14.343,-;
* [benadeelde 5] voor een bedrag van € 4.480,-, waarvan € 1.000,- immateriële schade;
* [benadeelde 6] voor een bedrag van € 3.459,-;
* [benadeelde 7] voor een bedrag van € 935,-;
* [benadeelde 8] voor een bedrag van € 3.252,-;
* [benadeelde 9] voor een bedrag van € 1.130,-;
* [benadeelde 10] voor een bedrag van € 2.820,-;
* [benadeelde 11] voor een bedrag van € 1.900,-;
* [benadeelde 12] voor een bedrag van € 6.150,-, waarvan € 3.000,- immateriële schade;
* [benadeelde 13] voor een bedrag van € 550,-;
* [benadeelde 14] voor een bedrag van € 1.450,-, waarvan € 900,- immateriële schade;
* [benadeelde 15] voor een bedrag van € 3.800,-;
* [benadeelde 16] voor een bedrag van € 2.730,-;
* [benadeelde 17] voor een bedrag van € 2.030,-;
* [benadeelde 18] voor een bedrag van € 1.599,48;
* [benadeelde 19] voor een bedrag van € 2.310,-, waarvan € 600,- immateriële schade;
* [benadeelde 20] voor een bedrag van € 2.250,-;
* [benadeelde 21] voor een bedrag van € 1.780,-;
* [benadeelde 22] voor een bedrag van € 715,-;
* [benadeelde 23] voor een bedrag van € 950,-;
* [benadeelde 24] voor een bedrag van € 670,-;
* [benadeelde 25] voor een bedrag van € 3.385,50, waarvan € 2.100,- immateriële schade;
* [benadeelde 26] voor een bedrag van € 1.700,-;
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [bedrijfsnaam 1] BV zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 7.947,64.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de gevorderde materiële schade vergoed dient te worden met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de wettelijke rente.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] heeft de officier van justitie nog opgemerkt dat de vordering ten aanzien van de gekochte cadeaus en opgenomen verlofdagen onvoldoende is onderbouwd, zodat de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zicht primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen moeten worden afgewezen, gelet op de door hem bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering omdat de aard van de vorderingen meebrengt dat deze bij de burgerlijke rechter moeten worden aangebracht.
Meer subsidiair heeft de raadsman het volgende gesteld:
- [benadeelde 5] moet niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van de verlofdagen en de cadeaus;
- [benadeelde 1] en [benadeelde 2] moeten niet-ontvankelijk verklaard worden, omdat hun zaken te veel door elkaar lopen;
- [benadeelde 8] heeft voor de toeristenkaart geen onderbouwing gegeven en de benzinekosten moeten gematigd worden;
- van [benadeelde 11] moet de vordering worden afgewezen omdat deze niet is onderbouwd;
- [benadeelde 14] heeft geen onderbouwing van de betalingen voor de tickets gegeven, zodat niet verifieerbaar is om welk bedrag het gaat. De vordering moet worden afgewezen;
- de vordering van [benadeelde 16] is hoger dan de kosten van het ticket. Er kan € 1.890,- worden toegewezen;
- op de vordering van [benadeelde 18] is een bedrag van € 549,- onverklaarbaar, zodat dat deel moet worden afgewezen;
- [benadeelde 19] heeft voor twee personen immateriële schade verzocht. Indien immateriële schade wordt toegekend, moet dit voor een bedrag van € 300,- zijn.
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partijen dienen in hun vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard nu de verdachte van het haar onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

12.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 63, 91, 225, 310, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13 BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder parketnummer 16.703374-13 onder 1, 2, 5 primair, 5 subsidiair, 6, 7 primair, 7 subsidiair en 8 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder parketnummer 16.703374-13 onder feit 3 en 4 ten laste gelegde en het onder parketnummer 16.659417-16 onder feit 1 primair en 2 primair (hiervoor in het vonnis doorgenummerd als feit 9 en 10) ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder parketnummer 16.703374-13 onder feit 3 en 4 en onder parketnummer 16.659417-16 onder feit 1 primair en 2 primair (hiervoor in het vonnis doorgenummerd als feit 9 en 10) meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- legt aan verdachte op een
werkstrafvoor de duur van
200 uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 100 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag;
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 maand;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van op de aangehechte “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” van 23 september 2016 onder 1 tot en met 33 vermelde voorwerpen, te weten verschillende sieraden, een tasje en muntgeld;
Benadeelde partijen
- bepaalt dat de na te noemen benadeelde partijen in hun vordering niet-ontvankelijk zijn en dat zij hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
* [benadeelde 1] ;
* [benadeelde 2] ;
* [benadeelde 3] ;
* [benadeelde 4] ;
* [benadeelde 5] ;
* [benadeelde 6] ;
* [benadeelde 7] ;
* [benadeelde 8] ;
* [benadeelde 9] ;
* [benadeelde 10] ;
* [benadeelde 11] ;
* [benadeelde 12] ;
* [benadeelde 13] ;
* [benadeelde 14] ;
* [benadeelde 15] ;
* [benadeelde 16] ;
* [benadeelde 17] ;
* [benadeelde 18] ;
* [benadeelde 19] ;
* [benadeelde 20] ;
* [benadeelde 21] ;
* [benadeelde 22] ;
* [benadeelde 23] ;
* [benadeelde 24] ;
* [benadeelde 25] ;
* [benadeelde 26] ;
* [bedrijfsnaam 1] BV.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.K. van Riemsdijk, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman en V.M.A. Sinnige, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2016.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2013049898, doorgenummerd 1 tot en met 729 en delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2016036738, doorgenummerd 1 tot en met 88.
2.Pagina 489 van het dossier met het nummer 2013049898.
3.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 21 oktober 2016.
4.Pagina 339 van het dossier met het nummer 2013049898.
5.Pagina 495 van het dossier met het nummer 2013049898.
6.Pagina 444 van het dossier met het nummer 2013049898.
7.Pagina 489 van het dossier met het nummer 2013049898.
8.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 21 oktober 2016.
9.Pagina 15 van het dossier met het nummer 2016036738.
10.Pagina 20 van het dossier met het nummer 2016036738, onderste foto.
11.Pagina 16 van het dossier met het nummer 2016036738.
12.Pagina 17 van het dossier met het nummer 2016036738.
13.Pagina 32 van het dossier met het nummer 2016036738.
14.Pagina 33 van het dossier met het nummer 2016036738.