Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- het vonnis in incident van 10 februari 2016,
- de conclusie van repliek van de Curator,
- de conclusies van dupliek van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ,
- de pleidooien van de Curator en [gedaagde sub 2] en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
2.De feiten
Dat betekent ingevolge artikel 2:248 lid 1 BW dat de bestuurders jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het bedrag van de schulden voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan.
5.De beslissing
is overwogen, dit bedrag nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3.Het geschil
4.De beoordeling
Wat betreft het beroep van [gedaagde sub 2] op de individuele matigingsgrond van artikel 2:248 lid 4 BW oordeelt de rechtbank dat daarvoor geen plaats is, omdat [gedaagde sub 2] het overgrote deel van de periode waarin de onbehoorlijke taakvervulling heeft plaatsgevonden als bestuurder in functie is geweest.
- € 49.925,40 in verband met gerealiseerde baten,
- € 15.325,63 in verband met de selectieve betalingen,
- € 4.000,00 in verband met eerdere proceskostenveroordelingen,
- € 2.000,00 in verband met gedurende deze procedure jegens [gedaagde sub 2] toegewezen proceskosten.
- Faillissementsschulden € 171.507,79
- Boedelschulden en faillissementskosten € 40.868,14
- Baten
- Totaal: € 141.124,90