ECLI:NL:RBMNE:2016:6140

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2016
Publicatiedatum
21 november 2016
Zaaknummer
C/16/422723 / HA RK 16-211 en C/16/384342 / HA RK 15-8
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 november 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. Dijksterhuis door verzoeker, die eerder bezwaar had gemaakt tegen een besluit van de Korpschef van de Politie. Het wrakingsverzoek is ingediend na een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) die de eerdere beslissing van mr. Dijksterhuis had vernietigd en de zaak had terugverwezen naar de rechtbank. Verzoeker stelde dat mr. Dijksterhuis niet onpartijdig kon zijn, omdat zij eerder de hoofdzaak had behandeld en de wrakingsprocedure niet correct was verlopen. De wrakingskamer heeft de procedure en de eerdere beslissingen beoordeeld en vastgesteld dat er sprake was van een schending van het recht op een eerlijk proces, omdat het wrakingsverzoek niet door een meervoudige kamer was behandeld. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking van mr. Dijksterhuis gegrond verklaard, omdat de omstandigheden zodanig waren dat verzoeker objectief gezien kon vrezen voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. De rechtbank heeft verder bepaald dat de procedure met betrekking tot de hoofdzaak moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
zaaknummer / rekestnummer: C/16/422723 / HA RK 16-211 en C/16/384342 / HA RK 15-8
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 21 november 2016
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: verzoeker,
gemachtigde mr. S.A.J.T. Hoogendoorn te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure in de zaak met nummer C/16/422723 / HA RK 16-211 blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 19 augustus 2016
  • het verweerschrift van 13 september 2016
  • de brief van 13 september 2016 van verzoeker
  • de mondelinge behandeling op 16 september 2016,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling
  • de brief van verzoeker van 7 oktober 2016 met twee producties
  • de hervatting van de mondelinge behandeling op 24 oktober 2016.
1.2.
Bij de openbare mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 16 september 2016 door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer) is namens verzoeker zijn gemachtigde mr. Hoogendoorn verschenen. Mr. Dijksterhuis heeft in haar verweerschrift laten weten niet te zullen verschijnen. Bij de hervatting van de mondelinge behandeling op 24 oktober 2016, waarvoor partijen behoorlijk zijn opgeroepen, is verzoeker noch zijn gemachtigde verschenen. Mr. Dijksterhuis is ook niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten in de hoofdzaak

2.1.
Bij brief van 15 juli 2014 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Korpschef van de Politie (hierna: de korpschef). De korpschef heeft dit bezwaarschrift op grond van artikel 6:15 lid 2 Awb aangemerkt als beroepschrift en als zodanig doorgezonden naar de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank). Bij brief van 5 december 2014 heeft verzoeker de rechtbank verzocht zijn brief van 15 juli 2014, op grond van artikel 6:15 lid 2 Awb, aan te merken als bezwaarschrift en door te zenden naar de korpschef. De rechtbank heeft dit verzoek bij brief van 8 januari 2015 afgewezen en heeft de zaak aan zich gehouden.
2.2.
Bij verzoekschrift van 9 januari 2015 heeft verzoeker verzocht om wraking van mr. Dijksterhuis. Dit verzoek is in behandeling genomen onder zaak- en rekestnummer C/16/384342 / HA RK 15-8.
2.3.
Bij brief van 29 januari 2015 heeft de secretaris van de wrakingskamer van de rechtbank aan verzoeker laten weten dat het wrakingsverzoek en de reactie daarop van mr. Dijksterhuis ter beoordeling aan de fungerend voorzitter van de wrakingskamer zijn voorgelegd en dat deze tot het oordeel is gekomen dat het wrakingsverzoek op grond van artikel 9.1 van het Wrakingsprotocol Rechtbank Midden-Nederland (hierna: het wrakingsprotocol) buiten behandeling wordt gesteld, omdat het kennelijk niet-ontvankelijk is.
2.4.
Mr. Dijksterhuis heeft de behandeling van de zaak van verzoeker weer ter hand genomen. Op 23 april 2015 heeft zij uitspraak gedaan. Zij heeft het beroep van verzoeker van 15 juli 2014 ongegrond verklaard.
2.5.
Verzoeker heeft bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) beroep ingesteld tegen de uitspraak van 23 april 2015. Bij uitspraak van 18 augustus 2016 heeft de CRvB het beroep van verzoeker gegrond geoordeeld en de aangevallen uitspraak van mr. Dijksterhuis vernietigd. De CRvB heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank. De uitspraak luidt, voor zover van belang:
‘4.1. In afdeling 8.1.4 van hoofdstuk 8 van de Awb zijn voorschriften gegeven omtrent de wraking en verschoning van rechters. In artikel 8:18 van de Awb is geregeld welke procedure in geval van een wrakingsverzoek moet worden gevolgd. Artikel 8:18, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het verzoek om wraking zo spoedig mogelijk ter zitting wordt behandeld door een meervoudige kamer. Op grond van artikel 8:18, tweede lid, van de Awb worden de verzoeker en de rechter wiens wraking is verzocht in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
Artikel 8:18, derde lid, van de Awb bepaalt dat de rechtbank de beslissing in het openbaar uitspreekt.
4.2.
Het - gemotiveerde - wrakingsverzoek is niet behandeld door een meervoudige kamer, wat in strijd is met artikel 8:18, eerste lid, van de Awb. Gezien dit essentiële gebrek in de procedure, behoeven de overige tegen de afhandeling van het wrakingsverzoek aangevoerde gronden geen bespreking.
4.3.
Gelet op 4.1 en 4.2 is een essentieel voorschrift van de wrakingsprocedure niet nageleefd, waardoor in zoverre geen sprake is geweest van een eerlijk proces. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt, (…).’
2.6.
Bij brief van 19 augustus 2016 heeft verzoeker een nieuw wrakingsverzoek ingediend tegen mr. Dijksterhuis. Daarnaast heeft verzoeker bij brief van eveneens 19 augustus 2016 verzocht om wraking van de (voormalige) voorzitter van de wrakingskamer die de beslissing van 29 januari 2015 heeft genomen.
2.7.
De wrakingskamer heeft het verzoek van 19 augustus 2016 tegen mr. Dijksterhuis in behandeling genomen onder zaaknummer C/16/422723 / HA RK 16-211 en de mondelinge behandeling van dit verzoek gepland op 16 september 2016.
2.8.
Bij brief van 13 september 2016 aan de wrakingskamer heeft verzoeker verzocht om het tegen de voorzitter van de wrakingskamer ingediende wrakingsverzoek van 19 augustus 2016, alsmede het tegen mr. Dijksterhuis op 9 januari 2015 ingediende wrakingsverzoek gevoegd te behandelen met het wrakingsverzoek tegen mr. Dijksterhuis van 19 augustus 2016. Daarnaast heeft verzoeker verzocht om een getuige te mogen horen.
2.9.
De secretaris van de wrakingskamer heeft (de gemachtigde van) verzoeker meegedeeld dat de verzoeken als vermeld in de brief van 13 september 2016 tijdens de mondelinge behandeling besproken kunnen worden.
2.10.
De mondelinge behandeling heeft op 16 september 2016 plaatsgevonden. Van deze mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
2.11.
Bij brief van 7 oktober 2016 heeft verzoeker de wrakingskamer bericht dat de hoofdzaak door de rechtbank is toegedeeld aan mr. Dijksterhuis. Volgens verzoeker leidt deze situatie tot toewijzing van het wrakingsverzoek van 19 augustus 2016 tegen mr. Dijksterhuis. Voor zover de wrakingskamer dit anders zou zien, heeft verzoeker de wrakingskamer verzocht zijn brief op te vatten als een nieuw wrakingsverzoek.

3.Het wrakingsverzoek en de nevenverzoeken

3.1.
Samengevat heeft verzoeker de volgende wrakingsverzoeken bij de wrakingskamer ingediend:
Nr.
Datum
Gewraakte rechter
Zaak- rekestnummer
1.
9 januari 2015
mr. Dijksterhuis
C/16/384342 / HA RK 15-8
2.
19 augustus 2016
voorzitter wrakingskamer
3.
19 augustus 2016
mr. Dijksterhuis
C/16/422723 / HA RK 16-211
4.
7 oktober 2016
mr. Dijksterhuis
3.2.
Het wrakingsverzoek in deze zaak, met nummer C/16/422723 / HA RK 16-211, is het derde wrakingsverzoek van verzoeker, en is gericht tegen mr. Dijksterhuis als behandelend rechter in de hoofdzaak met het zaaknummer SBR UTR 14 / 3947 AW (hierna: de hoofdzaak)
3.3.
Bij brief van 13 september 2016 heeft verzoeker nevenverzoeken ingediend, namelijk om met het onderhavige verzoek gevoegd te behandelen het eerste en het tweede wrakingsverzoek alsook het verzoek om een getuige te mogen horen. Ten slotte heeft verzoeker bij brief van 7 oktober 2016 een voorwaardelijk wrakingsverzoek tegen mr. Dijksterhuis ingediend.
3.4.
Aan zijn derde wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende ten grondslag gelegd. Nadat het wrakingsverzoek van 9 januari 2015 van verzoeker tegen mr. Dijksterhuis bij beslissing van de voorzitter van de wrakingskamer van 29 januari 2015 buiten behandeling is gesteld omdat het kennelijk niet-ontvankelijk was, had mr. Dijksterhuis het dossier niet ter hand mogen nemen. Daartoe voert verzoeker aan dat mr. Dijksterhuis wist, althans had behoren te weten dat in de wrakingsprocedure geen eerlijk proces heeft plaatsgevonden, doordat het wrakingsverzoek niet door een meervoudige kamer was behandeld. In plaats van de hoofdzaak van verzoeker inhoudelijk te beoordelen, had mr. Dijksterhuis er bij de wrakingskamer op behoren aan te dringen dat deze alsnog een rechtsgeldige beslissing zou nemen. Doordat mr. Dijksterhuis dat heeft nagelaten en gewoon uitspraak heeft gedaan, waarbij zij het bestuursrechtelijke beroep van verzoeker ongegrond en niet ontvankelijk heeft verklaard, heeft mr. Dijksterhuis bij verzoeker de indruk gewekt dat deze beslissing(en) is (zijn) ingegeven door haar persoonlijke gevoelens jegens verzoeker (en/of diens gemachtigde).
3.5.
Mr. Dijksterhuis heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat omdat de hoofdzaak bij beslissing van 23 april 2015 is afgedaan, het tegen haar gerichte wrakingsverzoek te laat is ingediend. Zij stelt voorts dat zij bij de door de wrakingskamer gekozen wijze van afhandelen van het wrakingsverzoek van 9 januari 2015 niet betrokken is geweest. Daarnaast merkt mr. Dijksterhuis op dat zij niet ziet hoe enig optreden van haar in deze zaak de indruk van vooringenomenheid kan hebben gewekt. Mr. Dijksterhuis verwijst voorts naar haar reactie op het wrakingsverzoek van 9 januari 2015.

4.De beoordeling

Nevenverzoeken4.1. Verzoeker heeft verzocht om gevoegde behandeling van zijn eerste en tweede wrakingsverzoek met het derde wrakingsverzoek dat thans aan de wrakingskamer ter beoordeling voorligt. Daarnaast heeft verzoeker verzocht een getuige te mogen horen. Gelet op de nauwe samenhang van deze nevenverzoeken met het wrakingsverzoek van 19 augustus 2016 tegen mr. Dijksterhuis, ziet de wrakingskamer voldoende aanleiding om de nevenverzoeken gevoegd te behandelen.
Maatstaf inhoudelijke beoordeling4.2. Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Een wrakingsverzoek kan worden ingediend in elke stand van de procedure, maar uiterlijk voordat de zaak door het wijzen van een einduitspraak is geëindigd (HR 18 december 1998, LJN AD2977). Ingevolge artikel 8:18 lid 5 Awb staat tegen de beslissing op het wrakingsverzoek geen rechtsmiddel open.
4.3.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.4.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Het wrakingsverzoek van 9 januari 2015, C/16/384342 / HA RK 15-84.5. Op het eerste wrakingsverzoek is beslist door de voorzitter van de wrakingskamer, zoals vermeld in de brief van 29 januari 2015. Hiermee is die procedure geëindigd. Op grond van artikel 8:18 lid 5 BW staat hiertegen geen rechtsmiddel open. Dit betekent dat de beslissing van de voorzitter van de wrakingskamer niet aantastbaar is. Het oordeel van de CRvB in zijn uitspraak van 18 augustus 2016 – dat de beslissing is genomen in strijd met de wet doordat het wrakingsverzoek niet is behandeld door een meervoudige kamer – en zijn terugverwijzing van de hoofdzaak naar de rechtbank, maakt dit niet anders. Het systeem van de wet staat eraan in de weg dat deze terugverwijzing zou leiden tot een heropening van een reeds geëindigde wrakingsprocedure. Verzoeker wordt in zijn verzoek tot herbeoordeling van dit wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard.
Het wrakingsverzoek van 19 augustus 2016 tegen de (voormalig) voorzitter4.6. Met zijn tweede wrakingsverzoek heeft verzoeker verzocht om de wraking van de voorzitter van de wrakingskamer, die bij brief van 29 januari 2015 heeft beslist op het eerste wrakingsverzoek. Deze eerste wrakingsprocedure is met die eindbeslissing geëindigd. Zoals hierboven onder 4.2. is overwogen kan geen wrakingsverzoek meer worden ingediend nadat een einduitspraak is gedaan. Ook in dit verzoek wordt verzoeker daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Oproepen getuige4.7. Verzoeker heeft voorts verzocht om een getuige te mogen horen. Dit verzoek heeft verzoeker gedaan om zijn eerste wrakingsverzoek te kunnen onderbouwen, namelijk om aan te tonen dat mr. Dijksterhuis betrokken zou zijn geweest bij de beslissing om het beroepschrift niet terug te verwijzen naar de korpschef. Nu de wrakingskamer hierboven in 4.5. heeft geoordeeld dat verzoeker niet-ontvankelijk is in dat wrakingsverzoek, heeft verzoeker geen belang meer bij het verzoek tot het horen van een getuige. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
Het wrakingsverzoek van 19 augustus 2016 tegen mr. Dijksterhuis C/16/422723 / HA RK 16-2114.8. Het derde wrakingsverzoek richt zich op mr. Dijksterhuis. Gelet op hetgeen tijdens de mondelinge behandeling met de gemachtigde van verzoeker is besproken, begrijpt de wrakingskamer het derde verzoek aldus dat het is gegrond op de aanname dat mr. Dijksterhuis de zaak van verzoeker weer toegedeeld zou krijgen. Zoals besproken tijdens de mondelinge behandeling op 16 september 2016 en in het proces-verbaal weergegeven, was het wrakingsverzoek van 19 augustus 2016 feitelijk voorbarig omdat op dat moment nog niet bekend was of mr. Dijksterhuis de terugverwezen zaak zou gaan behandelen. Om die reden heeft de wrakingskamer de verdere behandeling van het wrakingsverzoek aangehouden. Nu inmiddels bekend is dat deze zaak aan mr. Dijksterhuis is toebedeeld, heeft het derde wrakingsverzoek effect en komt de wrakingskamer toe aan de inhoudelijke beoordeling daarvan.
4.9.
De kern van het derde wrakingsverzoek ligt erin dat mr. Dijksterhuis volgens verzoeker al in januari 2015 had moeten erkennen dat de wijze waarop de wrakingskamer het eerste wrakingsverzoek heeft behandeld, in strijd was met artikel 6 EVRM, het recht op een eerlijk proces. Mr. Dijksterhuis had volgens verzoeker moeten weten dat de voorzittersbrief van 29 januari 2016 in het licht van dat artikel onvoldoende was. Dat zij dit niet heeft onderkend of niet heeft willen onderkennen en de zaak inhoudelijk heeft behandeld, is volgens verzoeker ingegeven door de persoonlijke gevoelens van mr. Dijksterhuis jegens verzoeker of diens gemachtigde. Om die reden mag mr. Dijksterhuis na de terugverwijzing door de CRvB de hoofdzaak van verzoeker niet in behandeling nemen.
In haar verweer stelt mr. Dijksterhuis zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek tardief is, omdat de beslissing in de hoofdzaak al is genomen. Dit verweer faalt echter, omdat mr. Dijksterhuis
na de terugverwijzingwederom de behandelend rechter is. Verzoeker heeft er juist ook tegen willen klagen – zo begrijpt de wrakingskamer – dat de zaak opnieuw door mr. Dijksterhuis wordt beoordeeld en beslist. Het is op dit punt dat de wrakingskamer een beslissing moet nemen.
4.10.
De wrakingskamer stelt voorop dat er sprake is van een zeer uitzonderlijke situatie. De uitspraak van de CRvB, waarmee de uitspraak van mr. Dijksterhuis van 23 april 2016 is vernietigd en de zaak naar de rechtbank is terugverwezen, is gegrond op de wijze waarop de wrakingsprocedure heeft plaatsgevonden en niet op de inhoud van de uitspraak van mr. Dijksterhuis. Dit betekent dat de grond voor de terugverwijzing volledig buiten de inhoud van de bestuursrechtelijke hoofdprocedure is gelegen. De CRvB heeft in zijn uitspraak ook geen enkele aanwijzing aan de rechter in eerste aanleg gegeven voor een (andere) inhoudelijke beoordeling van de hoofdzaak na de terugverwijzing. Deze zeer specifieke en uitzonderlijke omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de wrakingskamer objectief de bij verzoeker bestaande vrees dat mr. Dijksterhuis niet anders zal beslissen dan zij reeds heeft gedaan, en in die zin de vrees dat mr. Dijksterhuis jegens hem een vooringenomenheid koestert.
4.10.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen verklaart de wrakingskamer dit verzoek tot wraking gegrond.
Het wrakingsverzoek van 7 oktober 20164.11. Nu verzoeker in het derde wrakingsverzoek ontvankelijk is geacht en op dat verzoek inhoudelijk is geoordeeld, is niet aan de voorwaarde voor het vierde voorwaardelijk wrakingsverzoek voldaan, zodat dit wrakingsverzoek als niet ingediend behoort te worden beschouwd en beoordeling daarvan achterwege kan blijven.

5.De beslissing

De wrakingskamer
5.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot herbeoordeling van het wrakingsverzoek van 9 januari 2015 met zaak- en rekestnummer C/16/384342 / HA RK
15-8,
5.2.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het wrakingsverzoek van 19 augustus 2016 dat is gericht tegen de (voormalige) voorzitter van de wrakingskamer,
5.3.
verklaart het verzoek tot wraking van 19 augustus 2016 met zaak- en rekestnummer C/16/422723 / HA RK 16-211 dat is gericht tegen mr. Dijksterhuis gegrond,
5.4.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, mr. Dijksterhuis, aan de Korpschef van Politie alsmede aan de voorzitter van de afdeling Civiel recht en bestuursrecht en de president van deze rechtbank,
5.5.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer SBR UTR 14 / 3947 AW dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, en mr. A.M. Koene en mr. G.J.J.M. Essink als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. I.S.J. Goeman-Bruijn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2016.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.