Op 1 december 2016 heeft mr. R.J. Praamstra, bestuursrechter, een verzoek tot verschoning ingediend in de zaken met de zaaknummers UTR 16/3326 en UTR 16/4199. Dit verzoek is ingediend omdat de zaken betrekking hebben op besluiten tot afwijzing van verzoeken om handhavend op te treden tegen de verwerking van medische persoonsgegevens door zorgverzekeraars en in de databank DIS. Aangezien het bedrijf van de partner van de verzoekster zich bezighoudt met de verwerking van medische persoonsgegevens, vreesde zij dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding zou kunnen komen.
De verschoningskamer heeft op 6 december 2016 de uitspraak gedaan over het verzoek. Artikel 8:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt dat rechters zich kunnen verschonen op basis van feiten of omstandigheden die hun onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De verschoningskamer oordeelde dat er voldoende grond was voor de verschoning, gezien de motivering van het verzoek van mr. Praamstra. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de griffier werd opgedragen om deze beslissing toe te zenden aan de betrokken partijen en de voorzitter van de afdeling Civiel- en bestuursrecht.
De verschoningskamer, bestaande uit mr. S.M. van Lieshout als voorzitter en mrs. S.C. Hagedoorn en H.A. Brouwer als leden, heeft het verzoek tot verschoning gegrond verklaard. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open, wat betekent dat de uitspraak definitief is en niet kan worden aangevochten.