Op 18 november 2016 heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behaald uit zijn betrokkenheid bij een hennepplantage. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 30.554,22, maar na beoordeling van de omstandigheden en de financiële situatie van de veroordeelde, werd dit bedrag verlaagd tot € 15.277,11. De verdediging stelde dat de ontnemingsvordering niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de veroordeelde niet in staat was om de benodigde middelen voor de hennepplantage te financieren en geen vermogen had. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde wel degelijk voordeel had behaald, zij het een beperkt bedrag van € 300,- voor werkzaamheden bij de hennepplantage. De rechtbank volgde de verklaring van de veroordeelde, die aangaf slechts beperkte werkzaamheden te hebben verricht en dat hij geen profijt had gehad van de opbrengst van de hennep. De rechtbank legde de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de Staat, en wees de vordering van de officier van justitie voor het overige af.