2.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de zaken 13 en 23 is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen bestaan dat veroordeelde deze strafbare feiten heeft begaan en/of wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Daarom zal de ontnemingsvordering, voor zover de vordering ziet op deze zaken, worden afgewezen.
Uit het door de meervoudige kamer van deze rechtbank gewezen vonnis in de hoofdzaak van 20 december 2016 blijkt dat veroordeelde is veroordeeld ter zake van diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
De rechtbank is op grond van de stukken van voornoemd strafdossier en van het verhandelde ter terechtzitting, van oordeel dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten door middel van en/of uit de baten van het feit ter zake waarvan veroordeelde bij eerder genoemd vonnis is veroordeeld
De rechtbank volgt de raadsman in zijn standpunt dat een gemiddeld pakje sigaretten € 6,00 kost. Ook volgt de rechtbank de raadsman in zijn standpunt dat weggenomen sigaretten in het illegale circuit 50% van de verkoopwaarde opleveren.
De rechtbank schat het verkregen voordeel ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit op een bedrag van 418 x € 6,00 = € 2.508,00 x 50% = € 1.254,00.
Er zijn onvoldoende aanknopingspunten voorhanden om vast te kunnen stellen welk deel van de opbrengst in het vermogen van veroordeelde is gevloeid en welk deel in het vermogen van de mededader. Evenmin bestaat aanleiding om te veronderstellen dat veroordeelde en zijn mededader gezamenlijk geprofiteerd hebben van het gehele bedrag. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank daarom bij de bepaling van het aan veroordeelde toe te rekenen voordeel uitgaan van een ponds-pondsgewijze verdeling tussen veroordeelde en de mededader en het voordeel voor veroordeelde schatten op € 1.254,00 ÷ 2 = € 627,00.
De rechtbank stelt het door veroordeelde geschatte genoten voordeel derhalve vast op: € 627,00.
De verplichting tot betaling
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie, zijnde deze vordering ook overigens op de wet gegrond, toewijzen tot een bedrag van
€ 627,00en voor het overige afwijzen.
De verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van voormeld bedrag van € 627,00 kan aan veroordeelde worden opgelegd.
Uit het onderzoek ter zitting, noch anderszins, is aannemelijk geworden dat de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van veroordeelde niet toereikend zullen zijn om voormeld bedrag te voldoen.
Toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
stelt het bedrag van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van € 627,00 ( zeshonderdzevenentwintig euro).
legt aan veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 627,00 ( zeshonderdzevenentwintig euro).
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.K. van Riemsdijk, voorzitter, mrs. M.J.A.L. Beljaars en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. van der Vegte, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2016.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.