ECLI:NL:RBMNE:2016:6976

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
16/659654-15 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit diefstal van sigaretten met gedeeltelijke afwijzing van de vordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen. De officier van justitie had een ontnemingsvordering ingediend voor een bedrag van € 11.878,77, dat later werd gewijzigd naar € 6.292,91. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de waarde van de weggenomen sigaretten, waarbij werd aangenomen dat deze in het illegale circuit 50% van de verkoopwaarde opleveren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de vordering met betrekking tot enkele zaken, en heeft de ontnemingsvordering voor die zaken afgewezen. Voor de overige zaken heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 627,00, dat aan de Staat moet worden betaald. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling opgelegd aan de veroordeelde, waarbij werd opgemerkt dat er geen aanwijzingen waren dat de veroordeelde niet in staat zou zijn om dit bedrag te voldoen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16/659654-15 (ontneming)
Datum uitspraak: 20 december 2016
Beslissing op de vordering ex artikel 36e Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)
van de officier van justitie in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [1994] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] , [adres] .
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 6 december 2016, waarbij veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. F.N. Dijkers, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
en van de standpunten die door veroordeelde en zijn raadsman naar voren zijn gebracht.

1.De procedure.

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • de vordering van € 11.878,77, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in die zin dat zij het maximumbedrag thans stelt op € 6.292,91.
  • het vonnis en het strafdossier onder parketnummer 16/659654-15, waaruit blijkt dat veroordeelde op 20 december 2016 door de meervoudige kamer in deze rechtbank is veroordeeld ter zake van de in dat vonnis onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit en tot de in die uitspraak vermelde straf;
  • het rapport met betrekking tot de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, opgemaakt op 20 oktober 2015 door [A] , agent van politie Midden-Nederland;
  • het rapport met betrekking tot de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, opgemaakt op 4 april 2016 door [B] , brigadier van politie Midden-Nederland;
  • de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.

2.De beoordeling.

2.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft de ontnemingsvordering gewijzigd tot een bedrag van
€ 6292,91. Hierbij heeft de officier van justitie aangegeven dat zij alleen de zaken 5, 13 en 23 in deze berekening heeft meegenomen. In de overige zaken is veroordeelde ofwel vrijgesproken ofwel is de hoeveelheid weggenomen sigaretten pakjes niet duidelijk en de waarde daarvan daarom onvoldoende onderbouwd.
De officier van justitie is van de volgende berekening uitgegaan:
Zaak 5
418 pakjes sigaretten x €6,50 = € 2714,51.
(de rechtbank merkt op dat hieruit € 2717,00 zou moeten volgen)
Zaak 13
400 pakjes sigaretten x € 6,30 = € 2520.
Zaak 23
168 pakjes sigaretten x € 6,30 = € 1058,40.
Totaal = € 6292,91.
De officier van justitie heeft opgemerkt dat veroordeelde de feiten heeft ontkend. Er is daarom niets bekend over een mogelijke verdeling van het verkregen voordeel. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat in dat geval een hoofdelijke veroordeling zal moeten volgen.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om de ontnemingsvordering af te wijzen voor zover de ontnemingsvordering ziet op de zaken 5, 17 en 19 nu hij integrale vrijspraak heeft bepleit voor deze feiten.
Ten aanzien van de zaken 5 en 19 heeft de raadsman subsidiair aangevoerd dat moet worden uitgegaan van 50% van de verkoopwaarde (waarbij een gemiddeld pakje sigaretten € 6,00 kost), vanwege het feit dat sigaretten in het illegale circuit ongeveer 50% zullen opleveren.
Ten aanzien van zaak 17 heeft de raadsman subsidiair aangevoerd dat het in deze zaak onduidelijk is hoeveel pakjes sigaretten er zijn weggenomen. De raadsman heeft derhalve verzocht om de ontnemingsvordering, voor zover de vordering ziet op deze zaak, af te wijzen.
Ten aanzien van de zaken 13 en 23 heeft de raadsman primair verzocht om de vordering, voor zover de vordering ziet op deze zaken, af te wijzen nu er ‘onvoldoende aanwijzingen’ zijn dat de feiten door veroordeelde zijn begaan.
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van zaak 13 verzocht om de ontnemingsvordering , voor zover de vordering ziet op deze zaak, af te wijzen nu op geen enkele wijze de hoeveelheid weggenomen pakjes sigaretten en het ontnemingsbedrag te verifiëren valt. Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat er hooguit 400 pakjes zijn weggenomen en dat moet worden uitgegaan van 50% van de verkoopwaarde.
Ten aanzien van zaak 23 heeft de raadsman subsidiair aangegeven dat er 168 pakjes Marlboro sigaretten zijn gestolen en dat een pakje Marlboro in 2015 € 6,20 kostte. Ook bij deze verkoopwaarde dient maximaal te worden uitgegaan van een bedrag van 50% van de verkoopwaarde.
De raadsman heeft tot slot verzocht om, indien de rechtbank tot een (gedeeltelijke) toewijzing van de ontnemingsvordering zal overgaan, niet over te gaan tot hoofdelijke aansprakelijkheid in de zin van artikel 36e lid 7 van het Wetboek van Strafrecht maar om het bedrag ponds-pondsgewijs te verdelen.
De raadsman heeft zijn standpunt per zaak nader verwoord in een ter zitting overgelegde pleitnota.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de zaken 13 en 23 is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen bestaan dat veroordeelde deze strafbare feiten heeft begaan en/of wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Daarom zal de ontnemingsvordering, voor zover de vordering ziet op deze zaken, worden afgewezen.
Uit het door de meervoudige kamer van deze rechtbank gewezen vonnis in de hoofdzaak van 20 december 2016 blijkt dat veroordeelde is veroordeeld ter zake van diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
De rechtbank is op grond van de stukken van voornoemd strafdossier en van het verhandelde ter terechtzitting, van oordeel dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten door middel van en/of uit de baten van het feit ter zake waarvan veroordeelde bij eerder genoemd vonnis is veroordeeld
De rechtbank volgt de raadsman in zijn standpunt dat een gemiddeld pakje sigaretten € 6,00 kost. Ook volgt de rechtbank de raadsman in zijn standpunt dat weggenomen sigaretten in het illegale circuit 50% van de verkoopwaarde opleveren.
De rechtbank schat het verkregen voordeel ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit op een bedrag van 418 x € 6,00 = € 2.508,00 x 50% = € 1.254,00.
Er zijn onvoldoende aanknopingspunten voorhanden om vast te kunnen stellen welk deel van de opbrengst in het vermogen van veroordeelde is gevloeid en welk deel in het vermogen van de mededader. Evenmin bestaat aanleiding om te veronderstellen dat veroordeelde en zijn mededader gezamenlijk geprofiteerd hebben van het gehele bedrag. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank daarom bij de bepaling van het aan veroordeelde toe te rekenen voordeel uitgaan van een ponds-pondsgewijze verdeling tussen veroordeelde en de mededader en het voordeel voor veroordeelde schatten op € 1.254,00 ÷ 2 = € 627,00.
De rechtbank stelt het door veroordeelde geschatte genoten voordeel derhalve vast op: € 627,00.
De verplichting tot betaling
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie, zijnde deze vordering ook overigens op de wet gegrond, toewijzen tot een bedrag van
€ 627,00en voor het overige afwijzen.
De verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van voormeld bedrag van € 627,00 kan aan veroordeelde worden opgelegd.
Uit het onderzoek ter zitting, noch anderszins, is aannemelijk geworden dat de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van veroordeelde niet toereikend zullen zijn om voormeld bedrag te voldoen.
Toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
stelt het bedrag van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van € 627,00 ( zeshonderdzevenentwintig euro).
legt aan veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 627,00 ( zeshonderdzevenentwintig euro).
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.K. van Riemsdijk, voorzitter, mrs. M.J.A.L. Beljaars en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. van der Vegte, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2016.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.