ECLI:NL:RBMNE:2016:6977

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
16/659654-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door twee of meer verenigde personen met braak en poging tot diefstal

Op 20 december 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere diefstallen en een poging tot diefstal. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van twee tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat hij de dader was. De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte op 9 april 2015 in Bunschoten-Spakenburg samen met een ander een grote hoeveelheid sigaretten heeft gestolen uit een winkel door middel van braak. De verdachte heeft zich toegang verschaft tot de winkel door de glazen deur te vernielen. Daarnaast is de verdachte ook veroordeeld voor een poging tot diefstal in een woning in Almere, waarbij hij het cilinderslot van de voordeur heeft vernield. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte. De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er geen causaal verband was aangetoond tussen de inbraak en de gevorderde schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16/659654-15
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 december 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1994] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] , [adres] .

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 december 2016, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.N. Dijkers, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Leepel en van de standpunten door verdachte en zijn raadsman naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 09 april 2015 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente
Bunschoten, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid
sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[bedrijf 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de
plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen
goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak
en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 31 maart 2015 te Geldermalsen, althans in het
arrondissement Oost-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid sigaretten, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 2] ( [straatnaam] ), in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder
zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 02 april 2015 te Geldermalsen, althans in het arrondissement Oost-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid sigaretten, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 2] ( [straatnaam] ), in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder
zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
4.
Primair
hij in of omstreeks de periode van 09 januari 2014 tot en met 11 januari 2014
te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres] ) weg te nemen
geld en/of goed(eren) van zijn/hunner gading, geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te
verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn/hun
bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming
en/of valse sleutel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij,
verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) het cilinderslot van de
voordeur van die woning en/of het cilinderslot van de bij die woning behorende
schuur vernield, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 09 januari 2014 tot en met 11 januari 2014
te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en
wederrechtelijk een of meer cilinderslot(en), in elk geval enig goed, geheel
of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft gepleegd. Zij verwijst daartoe naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Zij merkt hierbij op dat de verbalisant specifieke kenmerken van het gezicht van verdachte noemt op grond waarvan hij tot een herkenning komt.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft gepleegd. Zij verwijst daartoe naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Zij merkt hierbij op dat de verbalisant benoemt dat hij tot de herkenning is gekomen op basis van gezichtskenmerken. In combinatie met het vergelijkend proces-verbaal op pagina 1130, waaruit blijkt dat de kleding en modus operandi overeenkomen, is dit voldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde is de officier van justitie van oordeel dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen nu de herkenning alleen gebaseerd is op kledingkenmerken en niet ook op gezichtskenmerken. Verdachte dient daarom van het onder 3 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 primair tenlastegelegde heeft gepleegd. Er is bloed van verdachte aangetroffen op de buitenzijde van de deur. Aangever verklaarde dat het bloed voor de inbraak niet op de deur zat. Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat zijn bloed op de deur zat. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 4 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde van mening dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt van voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het tenlastegelegde medeplegen van de inbraak. De verdenking voor betrokkenheid bij dit feit dat een dag eerder plaatsvond dan de inbraak in het [naam tankstation] waarbij verdachte werd aangehouden, wordt hoofdzakelijk onderbouwd door de camerabeelden van die inbraak, waarbij mogelijke overeenkomsten worden aangevoerd tussen de kleding die verdachte in het [naam tankstation] droeg en de kleding van één van de personen van feit 1. Uit de processen-verbaal blijkt echter niet dat de kleding gelijk is aan elkaar en ook volgen uit de processen-verbaal geen specifieke kenmerken van de schoenen en de broek. Indien de rechtbank ervan uitgaat dat het wel dezelfde broek en schoenen zijn, dan kan dit niet tot de conclusie leiden dat het ook verdachte was die de broek en schoenen droeg. Verdachte kan bovendien niet concreet geïdentificeerd worden als één van de daders van de inbraak. Ook de aanschaf van de bijl door verdachte zegt niets over zijn betrokkenheid bij de inbraak. Bovendien kan, gelet op het tijdsverschil op de kassabon van de kloofbijl en het moment dat verdachte het voorwerp afrekende, niet worden uitgesloten dat verdachte niet hetzelfde type kloofbijl heeft gekocht, maar een ander voorwerp, gelijkend op die kloofbijl.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat, afgezien van een vermeende herkenning van verdachte op de camerabeelden, ieder bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij deze feiten ontbreekt. De vermeende herkenningen zijn, gelet op de jurisprudentie, onvoldoende specifiek en onderbouwd om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het onder 2 en 3 tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het dossier niet eenduidig is over de locatie van het aangetroffen bloedspoor. Verdachte woont in [woonplaats] en het kan niet worden uitgesloten dat zijn DNA op een andere manier op de deur is gekomen. Nu het onduidelijk is waar het bloed van verdachte op de deur is aangetroffen, is het onmogelijk voor verdachte om zich hiertegen te verweren. Daarom kan slechts geringe bewijswaarde aan het aantreffen van het DNA toegekend worden. Voorts zit er in het dossier geen ander bewijs dat verdachte linkt aan het tenlastegelegde. Volgens de verdediging is sprake van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde:
Vrijspraak
De rechtbank heeft de camerabeelden – in combinatie met het proces-verbaal van overeenkomsten beelden van meerdere bedrijfsinbraken – uitvoerig en meerdere malen in raadkamer bekeken. De rechtbank kan op basis van deze beelden niet vaststellen dat verdachte één van de personen op de beelden is. Het zou net zo goed iemand anders kunnen zijn. Daarbij komt dat het dossier geen ander bewijs bevat dat verdachte aanwijst als dader. Gelet op het voorgaande is de rechtbank daarom van oordeel dat er weliswaar voldoende wettig bewijs is, maar dat het de rechtbank aan overtuiging ontbreekt dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan. De rechtbank zal verdachte hiervan vrij spreken.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde: [1]
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Aangeefster [benadeelde] heeft verklaard dat zij op 9 april 2015 omstreeks 03:50 uur werd gebeld dat er zojuist was ingebroken in het [bedrijf 1] te Bunschoten-Spakenburg. Eenmaal ter plaatse zag zij dat de gehele ruit van de voordeur van de winkel gebarsten in de winkel lag. [2] Zij zag dat een grote hoeveelheid sigaretten was weggenomen uit de schappen. De schappen waren stukgeslagen. [3]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft de beelden van het [bedrijf 1] te Bunschoten bekeken. Hij zag als datum 09/04/2015 en als tijd 03:46 uur op het scherm staan. Op de beelden zag hij dat een persoon met een lichte broek met een grote kloofbijl in zijn hand de glazen toegangsdeur kapot sloeg waarna deze persoon het genoemde raam in zijn geheel uit de deur trapte. De man liep de winkel in en een tweede man met een blauwe spijkerbroek liep ook de winkel in. De man met de lichte broek liep achter de kassa en sloeg met de bijl tegen de schappen en lades die achter de kassa zijn gelegen. De andere man hield een grote blauwe tas voor deze schappen waarna beiden enige honderden pakjes sigaretten in deze tas stopten. Beide mannen liepen met de gevulde blauwe tas de winkel uit. [4]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft de beelden van het [bedrijf 1] te Bunschoten bekeken. Het signalement van verdachte 1 heeft hij als volgt beschreven: man, licht kleurige capuchon op zijn hoofd met daaronder een zwarte pet welke verkeerd-om werd gedragen, bruin kort jack, lichtkleurige broek, grote bijl in zijn handen, donkere schoenen met witte zoolrand en rood/witte zool met rode veters in de schoenen. [5]
Verbalisant [verbalisant 3] heeft verklaard dat de kloofbijl waarmee de inbraak was gepleegd, was achter gebleven in het [bedrijf 1] . De kloofbijl betrof een kloofbijl van de [bedrijf 3] van 3000 gram. Verbalisant heeft de site van de [...] bekeken en zag dat de betreffende kloofbijl bij het bedrijf van de [bedrijf 3] werd verkocht onder het artikelnummer: 400643. Hij heeft via de [...] opgevraagd waar dergelijke kloofbijlen waren aangekocht in de periode van 27 maart 2015 tot en met 9 april 2015. Op het door de [bedrijf 3] aangeleverde overzicht was te zien dat er op 4 april 2015 een kloofbijl met het artikelnummer 400643 bij het [bedrijf 3] filiaal in [naam stadsdeel] was verkocht. [6]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bij de [bedrijf 3] een kloofbijl heeft gekocht. [7]
Verbalisant [verbalisant 4] heeft de camerabeelden van de [bedrijf 3] te [vestigingsplaats] van 4 april 2016 bekeken. Hij zag dat er een witte bedrijfsauto stopte voor de ingang. Er stapte een persoon uit aan de bijrijderskant van het voertuig. Verbalisant herkende de persoon als [verdachte] . [8] [verdachte] rekende een bijl af. [9]
Verbalisant [verbalisant 4] heeft verklaard dat uit camerabeelden van de inbraken in het [bedrijf 1] op 9 april 2015 en het [naam tankstation] op 10 april 2015 volgt dat de schoenen die gedragen worden door persoon 1 overeenkomen. [10] De verdeling van de vlakken en de kleuren komen overeen, in beide gevallen hebben ze rode veters. Ook de zolen komen in kleurstelling en vorm overeen. Bij beide inbraken komt de capuchon van persoon 1 overeen in kleur en vorm. Bij beide inbraken komt eveneens de broek van persoon 1 overeen in kleur en stijl. Ook valt op dat op beide beelden te zien is dat de steekzak van de broek open staat. [11]
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] volgt dat verdachte op 10 april 2015 bij het [naam tankstation] op heterdaad werd aangehouden. [12] Uit de, niet ondertekende, kennisgeving van inbeslagneming volgt verder dat verdachte tijdens zijn aanhouding blauwe schoenen met rode veters en een rode zool droeg. [13]
Bewijsoverweging
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat het, gelet op het tijdsverschil tussen de bon en het moment dat verdachte het voorwerp afrekende, niet kan worden uitgesloten dat verdachte niet hetzelfde type kloofbijl heeft gekocht, maar een ander voorwerp, misschien gelijkend op die kloofbijl. Het tijdsverschil tussen de bon en de beelden is enkele minuten en de rechtbank acht het niet aannemelijk dat een ander persoon enkele minuten later in dezelfde winkel ook een bijl heeft gekocht. De rechtbank acht het aannemelijker dat de tijd en de kassa enkele minuten in tijd van elkaar afwijken. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het verdachte is geweest die de betreffende bijl heeft gekocht die qua serienummer overeenkomt met de bijl die is aangetroffen in het [bedrijf 1] waar de inbraak plaatsvond op 9 april 2016. Gelet hierop en gelet op het feit dat de kleding en de specifieke schoenen die verdachte tijdens zijn aanhouding bij de inbraak op 10 april 2016 aan had overeenkomen met de kleding en de specifieke schoenen van persoon 1 op de beelden bij het [bedrijf 1] , is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de inbraak bij het [bedrijf 1] samen met een ander heeft gepleegd.
Ten aanzien van het onder 4 primair tenlastegelegde: [14]
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 9 januari 2014 omstreeks 13:30 uur zijn woning aan de [adres] te [woonplaats] had verlaten. Op 11 januari 2014 omstreeks 19:15 uur kwam hij thuis en zag dat het cilinderslot in zijn geheel uit zijn voordeur was verdwenen. Hij zag ook dat zijn voordeur beschadigd was en dat er bloed aan zowel de binnenzijde als de buitenzijde van zijn voordeur zat. Hij had de voordeur nog niet zo lang geleden geverfd en wist daarom dat het bloed op de deur niet van hem was. [15] De volgende dag zag hij dat er ook aan zijn schuurslot schade zat. Hij hoorde de sleutelmaker zeggen dat er in het cilinderslot van zijn schuur gepoerd zou zijn en dat er een schroef in was gedraaid en dat het slot vervangen moest worden. [16]
Verbalisant [verbalisant 7] heeft op 12 januari 2016 een forensisch onderzoek naar sporen verricht in een woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . [17] Door verbalisant is het volgende spoor veiliggesteld.
SIN: [...]
Spooromschrijving: bloed
Plaats veiligstellen: Buitenzijde voordeur
Bijzonderheden: veeg bloed ongeveer 20 cm onder schildplaat. [18]
Uit het deskundigenrapport van het NFI d.d. 10 juni 2015 volgt dat het DNA-profiel [...] van verdachte op 8 juni 2015 is opgenomen in de Nederlandse DNA-databank en sindsdien wordt vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking is een match gevonden met het spoor met identiteitszegel [...] . De conclusie was dat het celmateriaal afkomstig kan zijn van verdachte . [19] De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen andere persoon (dan verdachte) matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. [20]
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt dat het bloed op de buitenzijde van de voordeur zat en dat het cilinderslot van de voordeur eruit was gehaald. Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat zijn bloed op de buitenzijde van de deur is aangetroffen. De rechtbank overweegt dan ook dat het bloed op de deur een daderspoor is en dat verdachte zich kennelijk heeft verwond tijdens het verwijderen van het cilinderslot. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de poging woninginbraak heeft gepleegd. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit in vereniging heeft gepleegd, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank komt op grond van het hiervoor overwogene tot de conclusie dat verdachte het onder 1 en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 09 april 2015 te Bunschoten-Spakenburg, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid
sigaretten, toebehorende aan [bedrijf 1] , waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
4.
Primair
in de periode van 09 januari 2014 tot en met 11 januari 2014 te [woonplaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] weg te nemen geld en/of goed(eren) van zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak, als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte, het cilinderslot van de voordeur van die woning en het cilinderslot van de bij die woning behorende schuur vernield, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.KWALIFICATIE

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van het onder 4 primair tenlastegelegde:
poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.STRAFBAARHEID

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft hierbij meegewogen dat sprake was van recidive en dat het ernstige feiten zijn. Ook heeft de officier van justitie rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, mocht de rechtbank tot een veroordeling komen, de eis te matigen gelet op het feit dat er geen sprake is van frequente recidive en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak. Met zijn handelen heeft de verdachte blijk gegeven van gebrek aan respect voor de persoonlijke levenssfeer en eigendommen van anderen. Woninginbraken zijn bovendien bijzonder ergerlijk omdat zij inbreuk maken op het veiligheidsgevoel van de slachtoffers en hen overlast bezorgen. Dat dit ook in deze zaak het geval is, blijkt uit de verklaring die de benadeelde partij [slachtoffer] op de zitting heeft afgelegd. Verdachte heeft zich ook samen met een ander schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak. Verdachte en zijn mededader zijn naar binnen gegaan en hebben in het [bedrijf 1] een grote ravage aangericht. Verdachte heeft puur uit eigen gewin gehandeld en geen oog gehad voor de schade die hij heeft veroorzaakt bij het bedrijf.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 oktober 2016 waaruit blijkt dat sprake is van recidive en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Gelet op de forse justitiële documentatie acht de rechtbank een taakstraf een gepasseerd station en is de rechtbank van oordeel dat dit ook geen recht zou doen aan de ernst van de feiten. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van
4 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

9.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd (hierna: de benadeelde partij) en een vordering ingediend tot vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van deze vordering zowel schriftelijk als ter zitting aangevoerd dat hij psychische klachten in de zin van PTTS heeft overgehouden aan een aantal woninginbraken, waaronder het aan verdachte onder 4 ten laste gelegde feit. Hierdoor werd de benadeelde partij belemmerd in zijn functioneren in zijn privéleven en in zijn werk als politieman. De benadeelde partij is op advies van zijn huisarts verhuisd en heeft hulp gezocht via zijn werk. Dit heeft de benadeelde partij in zoverre geholpen dat de klachten zijn afgenomen en hij weer kan functioneren. De benadeelde partij verzoekt een bedrag van € 10.330,- als vergoeding voor immateriële schade.

9.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 300,- en voor het overige de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Verder heeft de officier van justitie verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

9.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er geen causaal verband aanwezig is tussen de onderhavige woninginbraak en de gevorderde immateriële schade. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de schade te matigen.

9.3 Het oordeel van de rechtbank

Voorop gesteld wordt dat degene die rechtstreekse schade heeft geleden door een strafbaar feit op grond van artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) zich met een vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij kan voegen in het strafproces. Daarnaast volgt uit artikel 361, tweede lid, Sv onder andere dat een benadeelde partij alleen ontvankelijk is in zijn vordering als sprake is van schade die rechtstreeks aan hem is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
In dit geval vordert de benadeelde partij vergoeding van immateriële schade. In artikel 6:106 lid 1 sub b BW is bepaald dat een benadeelde partij recht heeft op vergoeding van immateriële schade indien een benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Nu in dit geval geen sprake is van lichamelijk letsel of van schending van de eer of goede naam, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de door de benadeelde partij opgevoerde schade kan worden gekwalificeerd als een andere aantasting in zijn persoon zoals bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b BW. Voor de beantwoording van die vraag moeten voldoende concrete gegevens worden aangevoerd om te kunnen vaststellen of sprake is van geestelijk letsel in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De benadeelde partij heeft, anders dan zijn eigen verklaring, geen rapportage door een deskundige of andere concrete gegevens aangevoerd. Hoewel de rechtbank niet twijfelt aan de impact die de woninginbraken op de benadeelde partij heeft gehad en nog steeds heeft, kan de rechtbank op grond van het voorgaande niet naar objectieve maatstaven vaststellen dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Dit heeft tot gevolg dat de vraag of sprake is van een andere aantasting in zijn persoon in de zin van artikel 6:106 lid 1 sub b BW ontkennend moet worden beantwoord.
De rechtbank overweegt verder dat ook als wel vast zou komen te staan dat sprake is van een andere aantasting in zijn persoon, de rechtbank vervolgens niet kan vaststellen welk deel van de door de benadeelde partij opgevoerde schade rechtstreeks het gevolg is van de onderhavige woninginbraak. Hiervoor is nader onderzoek nodig en een strafprocedure is daarvoor niet de geëigende weg.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 63, 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak-Verklaart het onder 2 en 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bewezenverklaring- Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
- Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van het onder 4 primair tenlastegelegde:
poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft.
- Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte- Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Straf- Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Benadeelde partij ( [slachtoffer] )-Verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.K. van Riemsdijk, voorzitter, mrs. M.J.A.L. Beljaars en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. van der Vegte, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2016.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0900-2015109169, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 6000 tot en met 6077). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal aangifte, doorgenummerde pagina 6007.
3.Proces-verbaal aangifte, doorgenummerde pagina 6008.
4.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 6028.
5.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 6029.
6.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 6050 en 6051.
7.Proces-verbaal ter terechtzitting van 6 december 2016, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
8.Proces-verbaal van bevindingen beelden [bedrijf 3] , doorgenummerde pagina 6062.
9.Proces-verbaal van bevindingen beelden [bedrijf 3] , doorgenummerde pagina 6063.
10.Proces-verbaal van bevindingen pagina 1130 en 1133, van het proces-verbaal met documentcode 2015052213195576.
11.Proces-verbaal van bevindingen pagina 1133 en 1134, van het proces-verbaal met documentcode 2015052213195576.
12.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 5016 en 5017 van het proces-verbaal met nummer 2015110426.
13.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een Kennisgeving van inbeslagneming, pagina 5023 van het proces-verbaal met nummer 2015110426.
14.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer 2014003142, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 23000 tot en met 23008). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
15.Proces-verbaal aangifte, doorgenummerde pagina 23003.
16.Proces-verbaal aangifte, doorgenummerde pagina 23004.
17.Proces-verbaal Sporenonderzoek, doorgenummerde pagina 23005.
18.Proces-verbaal Sporenonderzoek, doorgenummerde pagina 23006.
19.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport DNA-onderzoek aan een referentiemonster van een veroordeelde, pagina 1345 van het dossier met documentcode 2015201112245576.
20.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport DNA-onderzoek aan een referentiemonster van een veroordeelde, pagina 1347 van het dossier met documentcode 2015201112245576.