Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is in dit stadium (tijdens de bezwaarfase) in beginsel alleen dan aanleiding wanneer het primaire besluit zodanig gebrekkig is dat het in de heroverweging naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand zal kunnen blijven. Eventuele gebreken aan het bestreden besluit leiden niet automatisch tot het treffen van een voorlopige voorziening, wanneer deze gebreken in de beslissing op bezwaar kunnen worden hersteld. Verder geldt dat het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter heeft en de rechtbank in de beroepsprocedure niet bindt.
2. De voorzieningenrechter gaat bij zijn beoordeling uit van de volgende feiten.
Op 27 januari 2016 heeft verweerder aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de verbouw van het hotel. Deze omgevingsvergunning is inmiddels onherroepelijk en vergunninghouder is gestart met de verbouwingswerkzaamheden. Verzoeker heeft vanuit de achterzijde van zijn woning zicht op de achterzijde van het hotel. In september 2016 heeft verzoeker geconstateerd dat op het dak van de uitbouw van het hotel een luchtbehandelingsinstallatie is geplaatst, dat in de achtergevel op de verdiepingslaag luchtkokers zijn geïnstalleerd en dat op de begane grond roosters zijn aangebracht. Nadat verzoeker daarover informatie heeft ingewonnen bij verweerder, heeft hij op 13 september 2016 een verzoek om handhaving (aangevuld op 21 september 2016) ingediend. Daarop heeft verweerder het onder het kopje ‘Procesverloop’ vermelde besluit genomen.
3. Ter zitting is gebleken dat de hoorzitting in de bezwaarschriftenprocedure heeft plaatsgevonden op 8 december 2016 en dat verweerder waarschijnlijk over ongeveer drie weken een beslissing op bezwaar kan nemen. Ter zitting is echter duidelijk geworden dat de verwarm- en koelingsinstallatie, waar verzoeker vanwege de geluidsproductie de grootste bezwaren tegen heeft, al enige weken volop in gebruik is en vergunninghouder deze ook in gebruik wil houden. De voorzieningenrechter acht dan ook een voldoende spoedeisend belang aanwezig om het verzoek om voorlopige voorziening te beoordelen.
Gronden van verzoek om voorlopige voorziening
4. Verzoeker voert aan dat het geluidniveau van de VRF-installatie en het WTW-systeem niet binnen de toegestane norm blijft. De geluidsoverlast die hij ervaart, is aanzienlijk en hij verzoekt de voorzieningenrechter dan ook verweerder op te dragen om handhavend op te treden zodat er per direct niet meer geluid wordt geproduceerd dan op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer is toegestaan.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de systemen nog niet gereed zijn gemeld en dat daardoor nog geen betrouwbare metingen kunnen worden uitgevoerd. Op het moment dat de gereed melding wordt ontvangen, zal de omgevingsdienst geluidsmetingen verrichten. Mocht daar een overschrijding uit blijken, waar verweerder overigens niet van uitgaat, dan zal verweerder handhavend optreden en de vergunninghouder worden aangeschreven.
6. Ter zitting hebben partijen aan de hand van foto’s en (bouw)tekeningen behorende bij de verleende omgevingsvergunning de situatie verder toegelicht. De vergunninghouder heeft uiteengezet dat inmiddels een verwarm- en koelingsinstallatie (VRF) en een warmteterugwinningsysteem (WTW) zijn geplaatst. Het WTW-systeem heeft tot nog toe een paar keer proefgedraaid. De VRF-installatie is sinds een kleine maand dag en nacht in gebruik en de binnenunit ervan veroorzaakt het geluid waar verzoeker het meeste last van heeft. Bij de allereerste metingen bleek dat de toegestane geluidsnormen ruimschoots werden overschreden. Uit de geluidsmetingen die woensdag 14 december 2016 zijn verricht, waarbij zowel de VRF-installatie als het WTW-systeem in bedrijf waren, bleek dat de systemen op dit moment voldoen aan de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit) die gelden voor de dag- en avondperiode. Voor de nachtperiode is een overschrijding van 4 d(B)A gemeten. Door het plaatsen van een zogenoemde suskast en/of geluiddempers zal het geluid echter verder gereduceerd worden, zodat bij de gereed melding van de bouw geen overschrijdingen meer zullen plaatsvinden, aldus de vergunninghouder.
7. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat de vergunninghouder heeft erkend dat de systemen in een eerder stadium ruimschoots boven de toegestane geluidsnorm zaten. Inmiddels zijn de systemen echter verder ingeregeld en is de geluidsproductie teruggebracht. Volgens de vergunninghouder wordt op dit moment overdag en ’s avonds aan de geluidsnormen voldaan en wordt ’s nachts nog 4 d(B)A teveel geproduceerd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om te twijfelen aan dit standpunt van vergunninghouder. Verzoeker heeft dit standpunt onvoldoende gemotiveerd weersproken. Uit het voorgaande volgt echter wel dat sprake is van een overschrijding van de geluidsnormen, zoals die voor de nachtperiode gelden op grond van het Activiteitenbesluit. Dit betekent dat verweerder in beginsel een handhavingsplicht heeft, tenzij sprake is van een concreet zicht op legalisering of van andere bijzondere omstandigheden.
8. Verweerders standpunt in het primaire besluit dat niet is gebleken van een overschrijding van de geluidsproductie is gelet op het voorgaande dus onjuist. De voorzieningenrechter volgt verweerder evenmin in zijn standpunt dat pas sprake kan zijn van een mogelijk handhavend optreden na de gereed melding van het bouwplan. Ook tijdens verbouwingswerkzaamheden moeten in bedrijf zijnde installaties en dergelijke voldoen aan de daarvoor geldende normen, die overigens - afhankelijk van de situatie - wel anders kunnen liggen dan in een reguliere bedrijfssituatie. In het voorgaande ziet de voorzieningenrechter echter onvoldoende aanleiding om een voorziening te treffen zoals door verzoeker is verzocht. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat in dit geval en op basis van de gegevens zoals de voorzieningenrechter nu bekend zijn niet gesproken kan worden van forse overschrijdingen van de toegestane normen. Ook vindt de voorzieningenrechter relevant dat niet ongebruikelijk is dat de geïnstalleerde systemen ingeregeld moeten worden en dat moet worden onderzocht welke geluidswerende maatregelen genomen moeten worden. Daarmee gaat enige tijd - ter zitting is een periode van twee weken genoemd - gemoeid. Naar oordeel van de voorzieningenrechter kan van verzoeker worden gevraagd enige overlast gedurende deze periode te dulden.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter bovendien gemerkt dat de bereidheid van de vergunninghouder om ervoor te zorgen dat binnen een korte termijn aan de geluidsnormen zal worden voldaan groot is. De vergunninghouder is er, mede gelet op de daarmee gemoeide financiële belangen, alles aan gelegen om het hotel over drie weken op te leveren en voor de eigen gasten is geluidsoverlast ook niet acceptabel. Verder hebben de gemachtigden van verweerder ter zitting toegezegd dat er meteen na de gereed melding geluidsmetingen zullen worden verricht en dat bij een gesignaleerde overtreding van de geluidsnormen direct handhavend zal worden opgetreden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan deze toezeggingen te twijfelen. Onder deze omstandigheden heeft verweerder het belang van de vergunninghouder bij voortgang van de verbouwingswerkzaamheden zwaarder mogen laten wegen dan het belang van verzoeker. Verweerder zal in de te nemen beslissing op bezwaar wel aandacht moeten besteden aan de kennelijk ook ten tijde van het primaire besluit bestaande overtreding, de omvang daarvan en hoe hij daarmee omgaat.
9. Verzoeker voert aan dat de luchtbehandelingskast ontbreekt op de relevante (bouw)tekeningen. Naar zijn mening is deze kast dan ook niet vergund. Mocht de voorzieningenrechter tot het oordeel komen dat de luchtbehandelingskast wel vergund is, dan heeft verweerder nagelaten deze in de procedure omtrent de omgevingsvergunning te beoordelen of is hij ernstig tekortgeschoten in zijn beoordeling. Ook wijst verzoeker erop dat de luchtbehandelingskast hoger is dan is toegestaan.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de VRF-installatie en het WTW-systeem deel uitmaken van de op 27 januari 2016 verleende omgevingsvergunning. In het dossier bevinden zich meerdere tekeningen, die horen bij de omgevingsvergunning, waarop deze installaties te zien zijn. Dat de daarbij behorende luchtbehandelingskast niet op alle tekeningen (even duidelijk) zichtbaar is, betekent niet dat deze niet is vergund. Ter zitting is met partijen vastgesteld dat de luchtbehandelingskast in ieder geval duidelijk weergegeven is op de tekening “werktuigbouwtechnische installatie” en op de “doorsnede E-E” tekening, waarnaar ook de geveltekening verwijst. Dat verzoeker zich in september 2016, zoals hij heeft toegelicht, kennelijk heeft beperkt tot het bekijken van de geveltekening, de luchtbehandelingskast daarop niet gezien heeft en daarin, net als de aanwezige ambtenaar, geen aanleiding heeft gezien de overige tekeningen te bekijken, leidt niet tot een ander oordeel. Uit die geveltekening kan immers ook worden afgeleid dat de luchtbehandelingskast er zou komen. Een latere raadpleging van een enkele bouwtekening kan bovendien geen reden zijn om een in januari 2016 verleende omgevingsvergunning onjuist of onvolledig te achten. Feit is en blijft immers dat de VRF-installatie en het WTW-systeem deel uitmaken van die vergunning. Verzoeker had zijn bezwaren tegen de omgevingsvergunning gedurende de bezwaartermijn kunnen en moeten uiten. Dat, zoals verzoeker stelt, verweerder beide systemen niet of onvolledig heeft getoetst, is eveneens een argument dat hij gedurende de bezwaartermijn naar voren had moeten brengen. Dat argument kan in deze procedure, die een gevolg is van een handhavingsverzoek, niet meer aan de orde komen. Ten aanzien van de hoogte van de luchtbehandelingskast heeft verweerder inmiddels, zoals ter zitting is gebleken, revisietekeningen geaccordeerd. Van een overtreding in die zin dat in afwijking van de vergunning is gebouwd, is dus geen sprake. Verzoekers betoog slaagt niet.
10. Verzoeker voert aan dat de roosters die geplaatst zijn in de achtergevel op de begane grond van de uitbouw niet vergunning vrij zijn. Verzoeker heeft in de planregels van het bestemmingsplan geen opsomming van vergunningvrije bouwactiviteiten kunnen vinden. De roosters staan ook niet op de bouwtekening van de achtergevel.
11. De rechtbank is van oordeel dat de roosters in de achtergevel omgevingsvergunningvrij zijn. Activiteiten die vergunningvrij zijn, zijn niet terug te vinden in het bestemmingsplan, maar in artikel 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). In dit geval gaat het om artikel 2, aanhef en onder 7 van bijlage II van het Bor. Van een overtreding is dus geen sprake.
12. Verzoeker voert tot slot aan dat de luchtbehandelingskast en de aangebrachte roosters niet voldoen aan redelijke eisen van welstand en in strijd zijn met de gemeentelijke welstandsnota. Zoals ter zitting al met verzoeker is besproken, heeft verweerder bij het verlenen van de omgevingsvergunning op basis van het door de welstandscommissie uitgebrachte advies geconcludeerd dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Dat verzoeker die conclusie niet onderschrijft, kan zo zijn maar dan had hij bezwaar moeten maken tegen de verleende omgevingsvergunning. In het kader van deze procedure kan ook dit argument van verzoeker niet meer aan de orde komen.
13. Wat door verzoeker is aangevoerd, geeft de voorzieningenrechter geen reden om te oordelen dat verweerders besluit om niet handhavend op te treden na heroverweging in de bezwaarfase geen stand zal kunnen houden. Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen, wordt dan ook afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.