In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 december 2016 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, een van de erfgenamen van de overleden moeder, een voorschot op zijn erfdeel vorderde. De moeder is overleden op [2014] en de erfgenamen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard. Eiser vorderde een voorschot van € 9.000,- van de executeur, [gedaagde 1], die in zijn hoedanigheid als executeur verantwoordelijk is voor de afwikkeling van de nalatenschap. Eiser stelde dat hij in financiële nood verkeerde en dat de omvang van de nalatenschap het toelaat dat aan hem een voorschot wordt betaald.
De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij een spoedeisend belang had bij de vordering, gezien zijn financiële situatie. De executeur had eerder al voorschotten uitgekeerd aan de erfgenamen, en er was voldoende liquide middelen beschikbaar in de nalatenschap om het gevorderde voorschot te voldoen. De voorzieningenrechter wees de vordering van eiser toe en veroordeelde [gedaagde 1] tot betaling van het gevorderde voorschot. Daarnaast werd [gedaagde 1] veroordeeld in de proceskosten van eiser, die tot op heden waren begroot op € 898,25.
De voorzieningenrechter benadrukte dat de executeur verantwoordelijk is voor een voortvarende afwikkeling van de nalatenschap en dat er geen definitieve boedelbeschrijving was overgelegd, ondanks het verstrijken van twee jaar en acht maanden sinds het overlijden van de moeder. Dit gebrek aan voortgang was een belangrijke factor in de beslissing om het voorschot toe te wijzen.