ECLI:NL:RBMNE:2016:7608

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2016
Publicatiedatum
1 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2942
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van de WIA-uitkering. Eiser, die als teeltmedewerker werkte, had zich in 2006 arbeidsongeschikt gemeld vanwege gezondheidsklachten. Na een periode van detentie werd zijn uitkering stopgezet en heeft het UWV besloten om de WIA-uitkering per 1 februari 2016 te beëindigen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat zijn arbeidsongeschiktheid ongewijzigd was en dat hij niet in staat was om te functioneren door zijn stemmingsstoornis en agressie.

De rechtbank heeft overwogen dat het UWV besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld en begrijpelijk zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen Hamidzai en Bockwinkel de medische situatie van eiser zorgvuldig hebben beoordeeld en dat er geen reden was om aan de juistheid van hun conclusies te twijfelen. Eiser heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die de beoordeling van de verzekeringsartsen zou kunnen ondermijnen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beëindiging van de WIA-uitkering per 1 februari 2016 terecht was, omdat eiser niet voldeed aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/2942

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Hoogendoorn),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J. Kouveld).

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) van eiser met ingang van
1 februari 2016 beëindigd.
Bij besluit van 9 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als teeltmedewerker voor 38 uur per week. Op 20 februari 2006 heeft hij zich vanuit dit werk arbeidsongeschikt gemeld vanwege gezondheidsklachten. Per einde wachttijd, 18 februari 2008, is eiser 80-100% arbeidsongeschikt geacht. In de periode van
21 september 2013 tot 14 augustus 2014 is de uitkering van eiser stopgezet in verband met verblijf in detentie. De afdeling Handhaving van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft een verzoek tot herbeoordeling gedaan. Dit heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ beschreven besluitvorming.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de beëindiging van de WIA-uitkering van eiser per 1 februari 2016 gehandhaafd, omdat eiser per 14 augustus 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 19,79%.
3. Eiser voert aan dat hij onverminderd arbeidsongeschikt is en zijn functioneren in geen enkel opzicht is gewijzigd sinds hij in 2006 volledig arbeidsongeschikt werd geacht. Zijn stemmingsstoornis en agressie maken praktisch samenwerken vrijwel onmogelijk en vanwege zijn slapeloosheid en somberheid is het moeilijk tot handelen te komen.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze rapportages op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapportages en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Gelet op artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht is het echter aan eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts noodzakelijk. De rechtbank verwijst naar de vaste rechtspraak van de CRvB, zoals de uitspraak van 29 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4449.
5.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Verzekeringsarts Hamidzai heeft volgens de rapportage van
27 november 2015 het dossier bestudeerd, eiser gezien op het spreekuur en hem medisch onderzocht. De verzekeringsarts concludeert dat er geen situatie is van geen benutbare mogelijkheden (GBM), zoals eiser claimt. Wel stelt Hamidzai enkele beperkingen vast met name met betrekking tot de psychische belasting. De beperkingen worden vastgelegd in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 27 november 2015. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Bockwinkel heeft, zo blijkt uit de rapportage van 3 mei 2016, het dossier bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond en eiser medisch onderzocht en vervolgens informatie van de behandelend sector in de heroverweging betrokken. Bockwinkel komt tot dezelfde conclusie als Hamidzai en ziet in de ingebrachte informatie geen reden om verdergaande beperkingen aan te nemen, omdat Hamidzai in voldoende mate rekening heeft gehouden met de psychische kwetsbaarheid van eiser. De FML blijft ongewijzigd. Tot slot heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep Bockwinkel in een aanvullende rapportage van
8 augustus 2016 op de beroepsgronden gereageerd.
6. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om aan te nemen dat het medisch onderzoek onjuist is geweest. De verzekeringsarts heeft gemotiveerd toegelicht dat er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, zoals eiser claimt, omdat de medische situatie van eiser niet in een van de uitzonderingscategorieën van de standaard ‘Geen duurzaam benutbare mogelijkheden’, het Schattingsbesluit of het Besluit tot wijziging van het Schattingsbesluit valt. Er is geen sprake van onvermogen tot functioneren op persoonlijk en sociaal niveau in de zelfverzorgings-, samenlevings- en sociale rol tegelijk ten gevolge van een ernstige psychische stoornis. Er is volgens de verzekeringsarts evenmin sprake van bedlegerigheid, afhankelijkheid in het ADL functioneren of een langdurige opname in het ziekenhuis of een AWBZ erkende instelling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep neemt deze standpunten over en heeft hierbij de informatie van de behandelend sector, een rapportage diagnostisch onderzoek van 29 januari 2016 van de psycholoog en een brief van de orthopedagoog, mede ondertekend door de psychiater, van 21 april 2016, meegenomen in de heroverweging. Uit deze informatie blijkt volgens Bockwinkel niet anders dan uit het onderzoek van de primaire arts en zijn eigen onderzoek is gekomen, namelijk dat er bij eiser geen sprake is van verminderde concentratie om monotone taken uit te voeren. In de rapportage van
8 augustus 2016 komt hij nogmaals tot de conclusie dat er geen reden is het standpunt te wijzigen. Volgens Bockwinkel blijkt uit de verbeterde GAF-score van eiser ten opzichte van zijn GAF-score in 2008 dat de psychische toestand en zijn functioneren wel in positieve zin verbeterd zijn. Verder stelt Bockwinkel zich op het standpunt dat eiser beperkt is geacht op intensief samenwerken, maar dat zijn stemmingsstoornis en stoornis in de impulscontrole niet zodanig erg zijn dat eiser ongeschikt is voor iedere vorm van samenwerken. Tot slot blijkt volgens Bockwinkel uit het dagverhaal van eiser dat hij overdag tot handelingen komt, die hij ook voor werk zou kunnen aanwenden. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het door de verzekeringsartsen gegeven oordeel over de belastbaarheid van eiser. Eiser heeft zijn beroep niet met nieuwe medische informatie onderbouwd die twijfel doet ontstaan aan de beoordeling door de verzekeringsartsen. De rapportage van psycholoog Goudriaan, die is opgemaakt in het kader van de aanmelding van eiser door de gemeente Utrecht voor een re-integratietraject, is ook door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in diens beoordeling betrokken. Hierbij overweegt de rechtbank wel dat die rapportage niet is gebaseerd op de uitgangspunten die van belang zijn bij een WIA-beoordeling, waardoor er niet dezelfde waarde aan kan worden toegekend als aan de beoordeling van een verzekeringsarts. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de brief van de orthopedagoog van 21 april 2016 betrokken bij zijn beoordeling. De rechtbank kan volgen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, mede op basis van deze gegevens, tot het oordeel komt dat de stemmingsstoornis van eiser weliswaar beperkingen oplevert, maar niet zodanig ernstig is dat hij daardoor niet in staat is tot activiteiten en niet handelingsbekwaam zou zijn. In de aangenomen beperkingen is, naast de beperkingen op persoonlijk functioneren, met name rekening gehouden met beperkingen in sociaal functioneren zoals het omgaan met conflicten, het samenwerken met anderen, het weinig of niet voorkomen van rechtstreeks contact met klanten en het ontbreken van leidinggevende aspecten. Dat daarmee onvoldoende rekening is gehouden met eisers’ stemmingsstoornis of agressieproblematiek, is naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden uit wat eiser heeft aangevoerd in beroep. Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is immers de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiser zelf zijn klachten en zijn belastbaarheid ervaart, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Tegen het arbeidskundige aspect van de schatting heeft eiser geen gronden aangevoerd, anders dan dat hij de functies vanwege medische redenen niet kan uitvoeren. De arbeidsdeskundige acht eiser ongeschikt voor de maatmanfunctie meewerkend tuinbouwmedewerker en heeft, volgens de rapportage van 30 november 2015, eiser in staat geacht de functies Samensteller metaalwaren (SBC-code 264140), Samensteller elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267050) en Machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep sluit hier, blijkens de rapportage van 9 mei 2016, bij aan. Met deze rapportages, gelezen in samenhang met de verzekeringsgeneeskundige rapportages en de gegevens uit het CBBS, is voldoende gemotiveerd dat de voorgehouden functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van eiser zoals omschreven in de FML van 27 november 2015. Uitgaande van de juistheid van de door verweerder bij eiser aangenomen beperkingen ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat eiser de werkzaamheden behorende bij de aan hem voorgehouden functies niet zou kunnen verrichten. Verweerder heeft deze functies aan de schatting ten grondslag kunnen leggen.
8. Aan de hand van de middelste van de drie functies waarmee het hoogste inkomen kan worden verworven (het mediane loon), heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de verdiencapaciteit van eiser bepaald. Hierop heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op 19,79% vastgesteld. Dat is minder dan 35%, zodat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M.M. van Amstel, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 december 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.