Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2016 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Procesverloop
1 februari 2016 beëindigd.
Overwegingen
21 september 2013 tot 14 augustus 2014 is de uitkering van eiser stopgezet in verband met verblijf in detentie. De afdeling Handhaving van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft een verzoek tot herbeoordeling gedaan. Dit heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ beschreven besluitvorming.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Verzekeringsarts Hamidzai heeft volgens de rapportage van
27 november 2015 het dossier bestudeerd, eiser gezien op het spreekuur en hem medisch onderzocht. De verzekeringsarts concludeert dat er geen situatie is van geen benutbare mogelijkheden (GBM), zoals eiser claimt. Wel stelt Hamidzai enkele beperkingen vast met name met betrekking tot de psychische belasting. De beperkingen worden vastgelegd in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 27 november 2015. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Bockwinkel heeft, zo blijkt uit de rapportage van 3 mei 2016, het dossier bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond en eiser medisch onderzocht en vervolgens informatie van de behandelend sector in de heroverweging betrokken. Bockwinkel komt tot dezelfde conclusie als Hamidzai en ziet in de ingebrachte informatie geen reden om verdergaande beperkingen aan te nemen, omdat Hamidzai in voldoende mate rekening heeft gehouden met de psychische kwetsbaarheid van eiser. De FML blijft ongewijzigd. Tot slot heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep Bockwinkel in een aanvullende rapportage van
8 augustus 2016 komt hij nogmaals tot de conclusie dat er geen reden is het standpunt te wijzigen. Volgens Bockwinkel blijkt uit de verbeterde GAF-score van eiser ten opzichte van zijn GAF-score in 2008 dat de psychische toestand en zijn functioneren wel in positieve zin verbeterd zijn. Verder stelt Bockwinkel zich op het standpunt dat eiser beperkt is geacht op intensief samenwerken, maar dat zijn stemmingsstoornis en stoornis in de impulscontrole niet zodanig erg zijn dat eiser ongeschikt is voor iedere vorm van samenwerken. Tot slot blijkt volgens Bockwinkel uit het dagverhaal van eiser dat hij overdag tot handelingen komt, die hij ook voor werk zou kunnen aanwenden. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het door de verzekeringsartsen gegeven oordeel over de belastbaarheid van eiser. Eiser heeft zijn beroep niet met nieuwe medische informatie onderbouwd die twijfel doet ontstaan aan de beoordeling door de verzekeringsartsen. De rapportage van psycholoog Goudriaan, die is opgemaakt in het kader van de aanmelding van eiser door de gemeente Utrecht voor een re-integratietraject, is ook door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in diens beoordeling betrokken. Hierbij overweegt de rechtbank wel dat die rapportage niet is gebaseerd op de uitgangspunten die van belang zijn bij een WIA-beoordeling, waardoor er niet dezelfde waarde aan kan worden toegekend als aan de beoordeling van een verzekeringsarts. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de brief van de orthopedagoog van 21 april 2016 betrokken bij zijn beoordeling. De rechtbank kan volgen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, mede op basis van deze gegevens, tot het oordeel komt dat de stemmingsstoornis van eiser weliswaar beperkingen oplevert, maar niet zodanig ernstig is dat hij daardoor niet in staat is tot activiteiten en niet handelingsbekwaam zou zijn. In de aangenomen beperkingen is, naast de beperkingen op persoonlijk functioneren, met name rekening gehouden met beperkingen in sociaal functioneren zoals het omgaan met conflicten, het samenwerken met anderen, het weinig of niet voorkomen van rechtstreeks contact met klanten en het ontbreken van leidinggevende aspecten. Dat daarmee onvoldoende rekening is gehouden met eisers’ stemmingsstoornis of agressieproblematiek, is naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden uit wat eiser heeft aangevoerd in beroep. Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is immers de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiser zelf zijn klachten en zijn belastbaarheid ervaart, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Beslissing
mr. M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 december 2016.