ECLI:NL:RBMNE:2016:7638

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2016
Publicatiedatum
6 april 2017
Zaaknummer
C/16/427114 / JE RK 16-2044
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een pleeggezin

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 november 2016 een beschikking gegeven inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2015. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 14 november 2016 een verzoek ingediend voor uithuisplaatsing, wat leidde tot een eerdere beschikking op dezelfde datum. De ouders van de minderjarige, bijgestaan door hun advocaat mr. E. Osinga, zijn gehoord tijdens een zitting op 18 november 2016, waar ook vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende informatie beschikbaar was om een definitieve beslissing te nemen over de langere termijn uithuisplaatsing. Daarom is er een nadere zitting gepland op 28 november 2016, waarbij de kinderartsen van de minderjarige, mevrouw [C] en de heer [D], zijn opgeroepen om aanvullende informatie te verstrekken. De rechtbank heeft specifieke vragen geformuleerd die beantwoord moeten worden door de kinderartsen, met betrekking tot de medische situatie van de minderjarige en de effecten van de sondevoeding.

In afwachting van de nadere zitting heeft de rechtbank besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 6 december 2016. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ouders zijn geïnformeerd over hun recht om hoger beroep in te stellen tegen deze beschikking binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Utrecht
Zaakgegevens : C/16/427114 / JE RK 16-2044
Datum uitspraak: 21 november 2016
Beschikking uithuisplaatsing
in de zaak van
Raad voor de Kinderbescherming, Midden-Nederland, locatie Utrecht,hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Utrecht.
betreffende
[minderjarige], geboren op [2015] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[vader] ,hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats] ,
[moeder] ,hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het mondeling verzoek van de Raad van 14 november 2016, gevolgd door het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 14 november 2016;
- de beschikking van deze rechtbank van 14 november 2016;
- de brief van mr. E. Osinga, advocaat van de ouders, van 17 november 2016.
1.2.
Op 18 november 2016 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat mr. E. Osinga,
- de heer [A] en de heer [B] namens de Raad,
- mevrouw [E] namens de GI.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 14 november 2016 is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een (netwerk-)pleeggezin voor de duur van 2 weken, tot uiterlijk 29 november 2016, en de beslissing voor het overige aangehouden.

3.De verdere beoordeling

3.1.
De rechtbank heeft na de behandeling ter zitting geconcludeerd dat zij over onvoldoende informatie beschikt om tot een beslissing te komen die ziet op de langere termijn. Daarom is besloten tot het houden van een nadere zitting op 28 november 2016 om 14.30 uur, waarvoor partijen zullen worden opgeroepen.
3.2.
De rechtbank heeft informatie nodig van de kinderarts(en) van [minderjarige] . Daarom worden voor deze zitting mevrouw [C] en de heer [D] opgeroepen, waarbij ook de Raad wordt gevraagd hen zo snel mogelijk op de hoogte te stellen van deze zitting en hen de processtukken te doen toekomen voor zover nodig ter beantwoording van onderstaande vragen. Het is met name van belang dat mevrouw [C] aanwezig is ter zitting, aangezien zij lange tijd de behandelend arts was van [minderjarige] en ook degene is geweest die de diagnose PCF heeft gesteld. Ook de informatie die de heer [D] kan verschaffen is essentieel omdat hij inzicht kan geven in de laatste stand van zaken.
3.3.
De rechtbank verzoekt de kinderarts(en) om op die zitting in ieder geval de hierna genoemde vragen te beantwoorden.
De moeder heeft ter zitting verklaard dat [minderjarige] ook thuis de weken voor zijn opname veel spuugde en dat zij dat ook besproken heeft met mevrouw [C] en dat zij heeft geprotesteerd tegen het verder ophogen van de hoeveelheid sondevoeding, omdat zij liever terug wilde naar vaste voeding althans voeding via een fles. De rechtbank wil graag antwoord op de volgende vraag:
Heeft de moeder inderdaad bij de kinderarts aangegeven dat [minderjarige] veel overgaf en aangegeven dat zij liever weer wilde overstappen op vaste voeding en voeding via een fles?
Wat heeft de moeder daarover gezegd?
Ter zitting heeft de moeder gesteld dat men 24 uur na opname van [minderjarige] in het ziekenhuis op 19 september 2016 is gestopt met de sondevoeding. Uit het medisch dossier lijkt te volgen dat dit pas later is gebeurd.
3. Kunt u inzicht geven in wanneer de sondevoeding is gestopt althans wanneer het voedingspatroon significant veranderd is ten opzichte van de thuissituatie?
4. Kunt u inzichtelijk maken hoe, op welk moment en tot welke hoeveelheid de sondevoeding is afgebouwd?
De moeder heeft ter zitting verklaard dat het feit dat hij bij pleegouders aankomt in gewicht terwijl hij veel minder calorieën binnenkrijgt per dag, kan worden verklaard door het feit dat hij nu vast voedsel krijgt in plaats van sondevoeding. Zij stelt dat [minderjarige] thuis ook was gegroeid/in gewicht was aangekomen als hij aldaar vast voedsel had gekregen.
5. Wat is uw reactie op de stelling van de moeder?
6. Is het medisch gezien mogelijk dat [minderjarige] niet (voldoende) aankwam terwijl hij veel meer calorieën binnenkreeg omdat de voeding grotendeels bestond uit sondevoeding?
Ter zitting is gevraagd naar de betekenis van de passage in de verklaring van dokter [D] waarin hij schrijft dat de gekozen separatie de ommekeer heeft betekend naar een positieve groei van [minderjarige] . De Raad heeft vervolgens verklaard dat er een veel steilere stijgende lijn zichtbaar is op de groeicurve sinds de separatie van [minderjarige] en zijn ouders. Anderzijds heeft de pleegmoeder bij e-mailbericht van 16 november 2016 verklaard dat hij gemiddeld 60 gram gegroeid is per week terwijl hij thuis 100 gram per week groeide.
7. Wat is uw reactie op de verklaring van de pleegmoeder?
8. Kunt u inzicht geven in de groei van [minderjarige] sinds 19 september 2016?
9. Hoe verhoudt die groei zich ten opzichte van de groei in de thuissituatie?
10. Is het medisch gezien mogelijk dat de toename in gewicht van [minderjarige] in het pleeggezin samenhangt met het stoppen van de sondevoeding, het eventueel substantieel verminderen van de hoeveelheid sondevoeding of een andere wijziging in het voedingspatroon?
Uit het medisch dossier blijkt dat [minderjarige] in het ziekenhuis ook wel eens afviel en thuis ook wel aankwam in gewicht, met name in de periode direct voor de opname op 19 september 2016.
11) Heeft u hiervoor een verklaring?
11) Waarom was u desalniettemin bezorgd over [minderjarige] ?
11) Wat was voor de kinderarts het kantelpunt en besloot zij dat verdergaand ingrijpen noodzakelijk was?
Gezien de groeicurve die namens de ouders in het geding is gebracht, wordt door hen verdedigd dat [minderjarige] , zij het met ups en downs, zijn eigen groeicurve volgt.
14) Wat is uw reactie op deze stelling?
Namens de ouders is gewezen op hetgeen is opgenomen op 26 april 2016 in het medisch dossier van [minderjarige] . Daar staat: “goede observatie geweest en geen verdenking MbP/PCF”. Namens de ouders is gesteld dat de moeder door het AMC gedurende twee weken is geobserveerd en dat er geen verdenking was van MbP/PCF.
15) Kunt u uitleggen waar deze observatie uit heeft bestaan?
15) Hoe is men tot de conclusie gekomen dat er geen verdenking was van MbP/PCF?
15) Kunt u uitleggen waarom u nog geen zes maanden later toch tot de conclusie kwam dat sprake is van PCF?
15) Kunt u de diagnose van PCF nader onderbouwen en uiteenzetten hoe u tot die diagnose bent gekomen?
15) Voor zover u zich daarbij baseert op het uitgangspunt dat de diagnose PCF kan worden gesteld zonder een daarmee samenhangende diagnose MbP, is de vraag of dan niet andere (somatische) oorzaken in de thuissituatie een verklaring kunnen zijn voor de FTT van [minderjarige] .
In dit verband is nog van belang dat de ouders hebben gewezen op de verklaring die is bijgevoegd als productie 3 bij de brief van 17 november 2016 van de ouders. Daaruit blijkt volgens de ouders dat er nog andere oorzaken kunnen zijn voor de FTT van [minderjarige] . Dit is met name van belang nu de diagnose is gesteld op de basis dat van een andere oorzaak geen sprake kan zijn of is.
20) Wat is uw reactie op hetgeen de ouders stellen?
Tot slot:
21) Zijn er nog andere punten die u relevant acht bij de beoordeling van het verzoek?
3.4.
De rechtbank acht het van het grootste belang dat de kinderartsen aanwezig zijn ter zitting. Het horen van de kinderartsen is ook de reden voor het bepalen van een nadere zitting. Het belang van hun aanwezigheid is er met name in gelegen dat de beantwoording van bovenstaande vragen nieuwe vragen kan opwerpen of kan maken dat er behoefte is aan verheldering van de gegeven antwoorden. Mocht het zo zijn dat de kinderartsen desalniettemin geen enkele mogelijkheid vinden om ter zitting te verschijnen, de rechtbank realiseert zich dat de kinderartsen een eigen werkschema hebben en dat de zitting op zeer korte termijn plaatsvindt, dan verzoekt de rechtbank hen om schriftelijk antwoord te geven op de bovenstaande vragen. De rechtbank verzoekt de kinderarts(en) in dat geval om de antwoorden uiterlijk 28 november 2016 vóór 12.00 uur aan de rechtbank te doen toekomen met een kopie aan de Raad voor de Kinderbescherming en de advocaat van de ouders.
3.5.
De rechtbank zal in afwachting van de zitting en beantwoording van voornoemde vragen, de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengen voor de duur van één week, derhalve tot 6 december 2016. De rechtbank zal de beslissing voor het overige aanhouden tot de zitting van 28 november 2016 te 14.30 uur.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verleent machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een (netwerk-)pleeggezin tot uiterlijk 6 december 2016;
4.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
houdt de beslissing voor het overige aan tot de zitting van
28 november 2016 te 14.30en roept partijen, dr. [C] en dr. [D] op om ter zitting te verschijnen.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.E.M. van Abbe, mr. A.A.T. van Rens en mr. E.J. van Rijssen, kinderrechters, in tegenwoordigheid van I.M. Reinders als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2016.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden