ECLI:NL:RBMNE:2016:7639

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2016
Publicatiedatum
6 april 2017
Zaaknummer
C/16/427114 / JE RK 16-2044
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een netwerkpleeggezin

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 december 2016 een beschikking gegeven met betrekking tot de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2015. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 14 november 2016 een verzoek ingediend voor de uithuisplaatsing van de minderjarige, die sinds 26 oktober 2016 in een netwerkpleeggezin verblijft. De ouders van de minderjarige, bijgestaan door hun advocaat mr. E. Osinga, hebben verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing en hebben verzocht om vervanging van de gecertificeerde instelling (GI) door het Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en heeft verschillende getuigen gehoord, waaronder kinderartsen en vertegenwoordigers van de Raad.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de groei en ontwikkeling van de minderjarige, die tijdens de uithuisplaatsing een stijgende lijn in zijn groei vertoont. De Raad heeft geconcludeerd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de veiligheid en verzorging van de minderjarige, vooral gezien de diagnose Pediatric Condition Falsification (PCF) die is gesteld. De rechtbank heeft de zorgen van de Raad onderschreven en de uithuisplaatsing van de minderjarige verlengd tot uiterlijk 26 januari 2017. Het verzoek van de ouders om de GI te vervangen is afgewezen, omdat de situatie van de minderjarige complex is en het niet in zijn belang is om de GI te vervangen.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ouders hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen tegen deze beschikking.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Utrecht
Zaakgegevens : C/16/427114 / JE RK 16-2044
Datum uitspraak: 2 december 2016
Beschikking uithuisplaatsing en vervanging GI
in de zaak van
Raad voor de Kinderbescherming, Midden-Nederland, locatie Utrecht,hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Utrecht.
betreffende
[minderjarige], geboren op [2015] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[vader] ,hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats] ,
[moeder] ,hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het mondeling verzoek van de Raad van 14 november 2016, gevolgd door het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 14 november 2016;
- de beschikking van deze rechtbank van 14 november 2016;
- het verweerschrift, tevens inhoudende een zelfstandig verzoek tot vervanging van de gecertificeerde instelling, van mr. E. Osinga, advocaat van de ouders, met bijlagen van 17 november 2016;
- de beschikking van deze rechtbank van 21 november 2016.
1.2.
Op 18 november 2016 heeft rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat mr. E. Osinga,
- de heer [A] en de heer [B] namens de Raad,
- mevrouw [G] namens Samen Veilig Midden-Nederland, gecertificeerde instelling (GI).
1.3.
Na de zitting van 18 november 2016 heeft de rechtbank op 21 november 2016 een tussenbeschikking gewezen waarin de rechtbank heeft geconcludeerd over onvoldoende informatie te beschikken om tot een beslissing te komen die ziet op de langere termijn. De rechtbank heeft daarom besloten tot het houden van een nadere zitting op 28 november 2016. Voor die zitting zijn partijen en meer in het bijzonder de kinderartsen van [minderjarige] , dokter [C] en dokter [D] , opgeroepen. De rechtbank heeft in deze tussenbeschikking tevens de kinderarts(en) verzocht om de in de beschikking opgenomen vragen (ter zitting) te beantwoorden.
1.4.
Op 28 november 2016 heeft de rechtbank de zaak opnieuw ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat mr. E. Osinga,
- de heer [A] en de heer [B] namens de Raad,
- mevrouw [E] en mevrouw [F] namens de GI,
- dokter [D] , kinderarts,
- dokter [C] , kinderarts, die telefonisch is gehoord.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
[minderjarige] woont sinds 26 oktober 2016 in een netwerkpleeggezin, te weten bij de tante moederszijde.
2.3.
Bij beschikking van 26 oktober 2016 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 26 januari 2017 en is een machtiging uithuisplaatsing verleend tot 23 november 2016. Vervolgens is deze machtiging uithuisplaatsing bij beschikking van 8 november 2016 per 15 november 2016 beëindigd. Bij beschikking van 14 november 2016 is opnieuw een machtiging uithuisplaatsing verleend, met ingang van 15 november 2016 tot 29 november 2016.
2.4.
Bij beschikking van 21 november 2016 is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een (netwerk-)pleeggezin tot 6 december 2016 en is de beslissing voor het overige aangehouden.

3.De verzoeken

3.1.
De Raad heeft de uithuisplaatsing van [minderjarige] in een (netwerk-)pleeggezin verzocht voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
3.2.
De advocaat van de ouders heeft verzocht om vervanging van de GI door de gecertificeerde instelling het Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft verwezen naar zijn verzoek. De Raad heeft voorts verklaard dat er sinds de uithuisplaatsing als het ware een ‘knip’ is te zien in de groeicurve van [minderjarige] . Hij zit nu op een stijgende lijn in de richting van de groeicurve die bij hem en zijn leeftijd past. De verplichte ziekenhuisopname en de daarop volgende separatie van [minderjarige] van zijn ouders hebben volgens de Raad de ommekeer betekend in de groei van [minderjarige] . Daarbij is de periode dat het nu goed gaat relatief kort ten opzichte van de periode waarin het niet goed ging en is een langere periode van uithuisplaatsing noodzakelijk om te bezien of deze groei in deze mate en met deze continuïteit blijft doorzetten.
Ook de Raad heeft vastgesteld dat [minderjarige] tijdens opnames in het ziekenhuis ook weleens afviel en thuis ook aankwam in gewicht. De Raad stelt echter dat [minderjarige] vlak voor de laatste opname een enorme hoeveelheid voeding zou moeten hebben gekregen die op onverklaarbare wijze niet heeft geleid tot een groei die bij die hoeveelheid voeding past. Daar komt bij dat tijdens die opname bleek dat [minderjarige] de hoeveelheid voedsel die hij in thuissituatie gekregen zou hebben, helemaal niet kon verdragen en grote hoeveelheden voedsel uitspuugde. De kinderartsen hebben toen geconcludeerd dat sprake was van falsificatie in die zin dat het beeld dat de moeder schetste van een jongetje dat de sondevoeding goed verdroeg en ook nog andere voeding accepteerde niet overeenkwam met hetgeen de kinderartsen waarnamen. Ook is vervolgens de diagnose Pediatric Condition Falsification (PCF) gesteld.
De Raad meent dat [minderjarige] voorlopig uit huis moet blijven geplaatst. Het veiligheidsplan dat er nu ligt, is niet voldoende om de veiligheid van [minderjarige] thuis te garanderen. Daarbij is maatgevend wat de kinderartsen hebben waargenomen en hebben geconcludeerd.
4.2.
De GI heeft met betrekking tot het veiligheidsplan gesteld dat er een aantal voorwaarden is gesteld waaraan de ouders moeten voldoen voordat [minderjarige] naar huis kan. De GI wil onder meer dat de ouders een persoonlijkheidsonderzoek laten afnemen bij de Waag en dat ze mee werken aan een eventuele behandeling bij de Waag. Wat betreft de GI moet er thuis wezenlijk iets veranderen, voordat [minderjarige] weer terug kan naar huis. Alleen de toezegging van ouders dat zij zullen meewerken aan behandeling is dus onvoldoende. De veiligheid van [minderjarige] moet thuis kunnen worden gegarandeerd en daarvoor is nodig dat de ouders inderdaad worden behandeld. De GI vindt dit noodzakelijk, omdat de diagnose PCF is gesteld. De GI wil voorkomen dat er opnieuw moet worden ingegrepen als [minderjarige] weer terug wordt geplaatst.
4.3.
Door en namens de ouders is verweer gevoerd tegen het verzoek. De moeder is begin april geobserveerd in het AMC in het kader van een eventuele verdenking van PCF/het Münchausen by Proxy syndroom (MbP). Na die observatie is geconstateerd dat er geen verdenking is van dit syndroom, zo volgt ook uit productie 3 van het verweerschrift. Er is verder geen rapportage opgesteld van die observatie, er is alleen een opmerking over opgenomen in het journaal bij de datum 26 april 2016. De moeder heeft zich tevens laten onderzoeken door een psychiater en ook die heeft de stoornis niet kunnen vast stellen bij de moeder. Er wordt telkens verondersteld dat er iets met de moeder aan de hand zou zijn, maar dat is niet het geval. Voorts is gesteld dat niet alle middelen uitputtend zijn gebruikt bij het vast stellen van de diagnose PCF. Nog steeds zijn niet alle andere medische verklaringen voor het onvoldoende groeien van [minderjarige] uitgesloten.
Door en namens de ouders is gesteld dat ze desalniettemin bereid zijn om mee te werken aan de voorwaarden uit het veiligheidsplan van de GI. Zij zien in dat er zorgen zijn over [minderjarige] . Ze willen zich laten onderzoeken door de Waag en zijn ook bereid om daar behandeld te worden. De ouders hebben echter wel aangegeven dat het voor hen in eerste instantie niet helemaal duidelijk was. Zo was niet duidelijk wie eventueel een melding zou moeten doen of hoe de ouders zouden kunnen garanderen dat [minderjarige] thuis zou groeien. De ouders konden om die reden niet hun volledige medewerking toezeggen aan het veiligheidsplan.
De ouders hebben voorts aangegeven dat zij een groot netwerk hebben, waarmee de veiligheid van [minderjarige] thuis gegarandeerd kan worden. Zo zou er 24 uur per dag iemand bij de ouders aanwezig kunnen zijn. De ouders hebben een aantal verklaringen overgelegd van mensen waaruit dat volgt. Dit was voor de kinderrechter eerder één van de redenen om [minderjarige] weer naar huis te laten gaan. De GI heeft dit voorstel echter van tafel geveegd, wat kwaad bloed heeft gezet bij de ouders. De ouders hebben niet de kans gekregen om te laten zien dat [minderjarige] , met inzet van het netwerk, ook thuis kan groeien. Daarnaast is het volgens de ouders de intentie geweest van de GI dat [minderjarige] uit huis geplaatst zou blijven. Nu het vertrouwen van de ouders in de GI dermate is beschadigd, zouden zij graag zien dat een andere instelling wordt benoemd.
Namens de ouders is voorts gesteld dat [minderjarige] wel heel veel moeite had met de enorme hoeveelheid voedsel die hij vlak voor de laatste opname kreeg. De moeder heeft nooit gezegd dat [minderjarige] nauwelijks spuugde. De moeder heeft nachtenlang met [minderjarige] beneden gezeten, omdat hij niet wilde liggen, zo vol zat hij. De moeder heeft verklaard dat zij foto’s heeft teruggekeken waarop zichtbaar is dat [minderjarige] altijd rechtop werd gehouden door iemand, omdat hij anders moest spugen. Hij spuugde thuis ook veel, maar de ouders raakten daar op een gegeven moment aan gewend. De moeder heeft meerdere malen aangegeven dat ze wilde dat de sondevoeding niet verder werd opgehoogd. De moeder heeft ook vaker aangegeven dat ze liever zag dat [minderjarige] meer vast voedsel kreeg in plaats van sondevoeding, omdat hij dat beter zou kunnen verdragen. [minderjarige] krijgt nu ook ander voedsel dan eerst. Die ‘knik’ is volgens de ouders dan ook niet veroorzaakt door de separatie, maar doordat de sondevoeding is gestopt. De sondevoeding is binnen 24 uur na de opname gestopt en [minderjarige] is direct daarna gaan groeien. [minderjarige] groeit nu zelfs minder dan hij thuis deed. Voorts is gesteld dat [minderjarige] heel veel ziek is geweest, zo is hij veel verkouden geweest en heeft hij twee weken lang buikgriep gehad, waardoor hij afviel. Ook heeft hij tot eind mei enorme diarree gehad. De sondevoeding ging wel naar binnen, maar werd in die periode niet opgenomen door [minderjarige] . De ouders stellen dat dit vele ziek zijn het gevolg moet zijn geweest van de sondevoeding die [minderjarige] kreeg, omdat dit soort voeding maakt dat een kind extra kwetsbaar is.
De ouders stellen verder dat wordt geschetst dat het heel slecht ging met [minderjarige] toen hij nog bij de ouders woonde en dat het nu heel goed met hem gaat, omdat hij niet meer bij de ouders verblijft. Dat is volgens de ouders onjuist. Ook bij de ouders ging het goed met [minderjarige] . Daarnaast is [minderjarige] ten tijde van de opname in het AMC niet zo explosief gegroeid als het medisch dossier doet voorkomen.
Na het horen van de kinderartsen is door de ouders nog toegevoegd dat het zomaar zo zou kunnen zijn dat slechts sprake is van een miscommunicatie en dat als de moeder destijds steeds duidelijk had aangegeven dat [minderjarige] thuis ook spuugde, deze situatie misschien nooit was ontstaan.
Concluderend is namens de ouders gesteld dat de situatie ten tijde van de spoedmachtiging die door de Raad is gevraagd, niet veel verschilde van de situatie waarin de eerdere machtiging was gevraagd en waarop is geoordeeld dat [minderjarige] binnen een week naar huis kon. Er is enkel een verklaring van dokter [C] als nieuw gegeven overgelegd. Dokter [C] gaat echter uit van eerdere aannames in het dossier van [minderjarige] . Die verklaring maakt dan ook niet dat de situatie dermate veranderd is dat die een nieuwe machtiging uithuisplaatsing rechtvaardigt. Door en namens de ouders is geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek van de GI en is verzocht tot benoeming van het Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als nieuwe GI.
4.4.
Door dokter [C] is verklaard dat hij op basis van de informatie uit het dossier zijn conclusies heeft getrokken en niet op basis van aannames van de Raad, zoals de advocaat stelt in het verweerschrift. Dokter [C] heeft gesteld dat het op basis van het dossier zeer aannemelijk dat er sprake is van PCF.
Dokter [C] heeft voorts verklaard dat [minderjarige] na de separatie van zijn ouders binnen één week één kilo in gewicht is gegroeid. Dat is in verhouding heel veel voor een kind van deze leeftijd en dit gewicht. Het is tevens opvallend dat [minderjarige] die groei heeft gerealiseerd op een normale hoeveelheid voeding, terwijl hij daarvoor bijna drie keer zoveel calorieën binnenkreeg en niet zo veel groeide. Hij heeft gesteld dat hij geen uitspraken kan doen over de periode dat [minderjarige] nog bij de ouders was, omdat hij daar niet bij was.
Dokter [C] stelt dat er in de curve van [minderjarige] een aantal punten is waarop hij flink is gegroeid. Als je kijkt naar de gehele curve zie je dat [minderjarige] steeds aan komt en dan vervolgens weer terug valt naar zijn oude gewicht. Dat is opvallend als men kijkt naar alle onderzoeken die bij [minderjarige] zijn afgenomen. Alle zeldzame ziekten, die gediagnosticeerd kunnen worden, zijn uitgesloten. Het is moeilijk te verklaren waarom [minderjarige] wel groeit als hij wordt opgenomen.
Verder heeft dokter [C] verklaard dat hij met 100% zekerheid kan zeggen dat het niet mogelijk is dat de toename van het gewicht van [minderjarige] in de afgelopen periode het gevolg is geweest van het stoppen van de sondevoeding en het overgaan op vast voedsel. Met sondevoeding kan men precies berekenen hoeveel iemand binnen krijgt en daarmee ook hoeveel iemand daarop moet aankomen. Ook blijkt uit allerlei onderzoeken dat [minderjarige] op verschillende soorten voedsel kan groeien.
Daarnaast heeft hij verklaard dat de moeder in het AMC is geobserveerd door het team van de afdeling waar [minderjarige] was opgenomen. Er wordt dan gekeken hoe de ouders zich gedragen en hoe het kind het doet op de voeding. Tijdens die observatie werden geen gekke dingen waargenomen bij de moeder. Er kon aan de hand van deze observatie niet gesteld worden dat sprake was van PCF of Münchausen by Proxy. Daarmee is niet gezegd dat kan worden gesteld dat
geensprake is van PCF of Münchausen by Proxy.
4.5.
Door dokter [D] is verklaard dat de moeder, ondanks dat ze het haar meerdere keren had gevraagd, nooit heeft aangegeven dat [minderjarige] spuugde ten tijde dat hij 120 cc per uur aan sondevoeding kreeg. De moeder zei dat [minderjarige] de hoeveelheid goed verdroeg en dat hij daarnaast nog de fles kreeg en zelfs brood at. De moeder heeft ook aangegeven dat ze nooit heeft gezien dat [minderjarige] zoveel spuugde als hij tijdens de laatste opname deed. De moeder stelde dat [minderjarige] alles binnen hield. Dat heeft zij ook verklaard direct voor de laatste opname. [minderjarige] heeft nadat hij was opgenomen 6 keer explosief overgegeven binnen 40 uur, op dezelfde hoeveelheid sondevoeding als die hij thuis zou krijgen en waarvan de moeder zei dat hij het goed kon verdragen. Tekenend was in dit verband dat toen de moeder met [minderjarige] in de wachtkamer zat voor de opname, hij ook zelf zat te eten van een broodkorst en dat hij tijdens de opname niets meer wilde naast de sondevoeding, geen fles en geen broodkorsten. Dat de moeder stelt dat ze eraan gewend raakte dat [minderjarige] spuugde en het daarom niet heeft aangegeven, vindt de kinderarts onvoorstelbaar gezien de explosiviteit, de frequentie en de hoeveelheid van het spugen. De moeder heeft wel aangegeven dat ze liever zag dat [minderjarige] vast voedsel zou krijgen in plaats van sondevoeding, maar dat was omdat zij vreesde dat [minderjarige] later niet meer normaal zou kunnen eten vanwege de hoeveelheid sondevoeding. De logopediste heeft toen gezegd dat [minderjarige] een goede techniek had voor het eten en dat de moeder daar niet bang voor hoefde te zijn.
Dokter [D] heeft voorts verklaard dat [minderjarige] tijdens de opname in ongeveer een week 8 ons is gegroeid, wat op een gewicht van 9,5 kilo enorm veel is. Hij is, nadat de sondevoeding was gestopt, gedurende drie dagen iets afgevallen, omdat hij veel vocht vast hield. Na die drie dagen heeft een stabiele groei ingezet. Op deze groei kun je een goede curve trekken, waarin hij ook weleens afvalt, maar dat past dan binnen de curve. Tijdens de opnames in het WKZ en AMC kwam [minderjarige] in het begin ook niet aan, maar vervolgens liet hij wel een steile groeicurve zien. Thuis is [minderjarige] ook aangekomen en liet hij af en toe ook een steile curve zien. Op het moment dat [minderjarige] thuis afviel, was die dip echter zo diep dat hij niet meer kon opkrabbelen naar het gewicht en de curve waar hij op zat. Hij kwam dan op de curve daaronder terecht. Hij verloor zoveel gewicht dat hij niet meer terug kon komen op zijn oude gewicht. Dat is vreemd. Als een kind afvalt doordat hij ziek is, is het normaal dat een kind daarna weer aankomt tot het kind weer op de groeicurve zit die hij daarvoor had. [minderjarige] zit nu op de groeicurve die hij zou moeten volgen als wordt gekeken naar zijn geboortegewicht. Op dit moment is het zo dat als [minderjarige] iets afvalt hij wel weer terug komt op zijn curve tussen de 0 en -1. Het is dus niet zo dat hij altijd zijn eigen curve heeft gevolgd. Hij zat nu juist steeds (ruim) onder zijn curve en hij heeft nooit een gestage groei volgens de curve laten zien.
De kinderarts vult hierop aan dat er inderdaad voor de laatste opname ook een periode van groei was, hetgeen evenzeer het geval was voor de opname in het AMC. In de periode voor die opname zou de pomp van de sondevoeding ingesteld zijn op een stand van 50 cc per uur. De ouders stelden toen dat hij die hoeveelheid goed kon verdragen. De opname in het AMC stond toen al een tijdje gepland. In het opnamebericht van het AMC staat dat [minderjarige] een pompstand van 45 cc per uur verdraagt, maar gaat spugen zodra die stand wordt opgehoogd. Dat is dus een discrepantie met dat wat de moeder daarover heeft gezegd. In de week voor de opname in het AMC is ook te zien dat [minderjarige] een voorzichtige groei liet zien. Dat zou kunnen suggereren dat [minderjarige] eerder die voeding niet kreeg, maar in de week voor die opname wel weer richting de 50 cc per uur ging. Kennelijk kon hij op het moment van de opname die hoeveelheid nog niet verdragen en kwam de opname daarvoor te vroeg. De arts geeft aan dat dit een suggestie is, maar vindt het desalniettemin van belang om te noemen.
Door dokter [D] is voorts verklaard dat [minderjarige] via de sonde voedsel met dezelfde samenstelling kreeg als hij in de vorm van fles- en vaste voeding kreeg. In die zin is er dus geen verschil tussen sondevoeding en de voeding via een fles met wat vast voedsel. Het is niet mogelijk dat [minderjarige] op die sondevoeding niet voldoende aankwam. Het kan ook niet zo zijn dat de huidige toename van het gewicht van [minderjarige] samen hangt met het stoppen van de sondevoeding. [minderjarige] vertoont nu een normale groei op een normale hoeveelheid voedsel. In die periode daarvoor was de verhouding tussen de hoeveelheid voedsel die [minderjarige] innam (zo’n 3000 calorieën per dag) en de groei die hij daarop liet zien uit balans. Hij groeide niet zoveel, of viel zelfs af, op een enorme hoeveelheid voeding. Dokter [D] maakte zich daar met name zorgen over. Zij vond het zorgelijk dat [minderjarige] niet groeide, terwijl hij wel enorm veel voedsel binnen zou krijgen.
Voorts heeft dokter [D] verklaard dat [minderjarige] inderdaad verkouden is geweest en na de opname in het AMC buikgriep heeft gehad. Echter, de verkoudheden die [minderjarige] heeft gehad, passen bij een gemiddeld kind en daarmee bij een gemiddelde groei. Die ziektes zitten dan ook verdisconteerd in de groeicurve van een gemiddeld Nederlands kind en kunnen dus niet verklaren waarom [minderjarige] bij zo’n verkoudheid zoveel afviel dat hij niet langer op zijn curve bleef. De moeder heeft bij haar aangegeven dat hij drie dagen van slag is geweest van buikgriep en daarna alles binnen heeft gehouden, maar hij is vier weken lang afgevallen. Ook kreeg hij toen nog steeds sondevoeding. Met de hoeveelheid voedsel die hij in die tijd binnen zou hebben moeten krijgen, had hij enorm moeten groeien. In plaats daarvan was er een enorme afwijking van de curve naar beneden te zien. Dokter [D] vindt het daarnaast opmerkelijk dat als [minderjarige] inderdaad zo lang zo ziek is geweest en niets binnen heeft gehouden, de ouders daarover niet aan de bel hebben getrokken. Dat heeft zij ook besproken met de ouders destijds.
Ook op de mogelijk andere oorzaken van het onvoldoende groeien van [minderjarige] zoals die door de ouders zijn aangedragen heeft dokter [D] gereageerd. Daarbij gaat het om vier mogelijke medische verklaringen, die volgens dokter [D] allemaal al zijn onderzocht en waarvan zij heeft uitgelegd waarom die geen van allen de reden kunnen zijn geweest voor het onvoldoende groeien of afvallen van [minderjarige] .
Concluderend heeft dokter [D] gesteld dat haar zorgen de afgelopen periode met name zagen op het feit dat [minderjarige] , als hij eenmaal afviel, zo enorm veel afviel dat hij niet meer terug klom naar zijn oude gewicht. Daarnaast zag haar zorg ook op het feit dat hij enorm veel voedsel kreeg, maar daarop niet aankwam zoals hij had moeten aankomen. Hierbij stelt dokter [D] dat men bij herhaling geen oorzaak kon vinden voor het feit dat [minderjarige] zo laag in de curve zat en dat die curve zo grillig verliep. Ook vond dokter [D] het vreemd dat ze maar door kon gaan met het ophogen van de sondevoeding en er nooit een signaal kwam dat [minderjarige] die hoeveelheid niet kon verdragen. Dokter [D] kon vanuit medisch oogpunt niet verklaren dat [minderjarige] die hoeveelheid calorieën verdroeg. Daarop heeft dokter [D] besloten om [minderjarige] op te nemen en hem diezelfde hoeveelheid te geven. Op dat moment bleek dat [minderjarige] die hoeveelheid voedsel helemaal niet kon verdragen. Dokter [D] heeft in september vastgesteld dat het echt niet anders kon dan dat het er in de thuissituatie anders aan toe ging dan de moeder zei. De situatie was medisch gezien niet te verklaren. [minderjarige] heeft dus niet die hoeveelheid sondevoeding gekregen waarvan de moeder beweerde dat hij die wel kreeg. Na de separatie van de ouders, is er sprake van een heel ander verloop van de groeicurve van [minderjarige] . Op grond van dit alles heeft dokter [D] de diagnose PCF gesteld.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank overweegt dat zij met de verklaringen van de artsen over voldoende informatie beschikt om te kunnen oordelen over het verzoek tot het verlengen van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] . De rechtbank stelt vast dat de situatie zorgelijk is. De verweren van de ouders tegen het verzoek van de Raad kunnen naar het oordeel van de rechtbank in het licht van de gemotiveerde verklaringen van de artsen geen stand houden en worden gepasseerd. Aan de suggestie van de ouders dat mogelijk slechts sprake is geweest van miscommunicatie, gaat de rechtbank voorbij. Met de kinderarts acht de rechtbank het onvoldoende aannemelijk gezien de grote hoeveelheden die [minderjarige] spuugde in het ziekenhuis dat de ouders dit niet zouden melden. Daarnaast heeft de moeder herhaaldelijk verklaard dat ze [minderjarige] steeds rechtop hielden zodat hij zijn voeding binnen hield. Dat zou dan juist betekenen dat hij niet of nauwelijks spuugde thuis, omdat ze hem rechtop hielden. Tot slot is nog niet verklaarbaar, ook als de moeder het eventuele spugen wel had gemeld, waarom hij thuis niet op zijn curve kon blijven en dat nu wel kan, op ongeveer een derde van de calorieën. Evenmin is daarmee verklaard waarom hij bepaalde periodes zoveel afviel thuis, terwijl hij binnen de marges van de curve bleef als hij afviel in het ziekenhuis.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank de zorgen van de Raad onderschrijft. De zorgen zijn dusdanig dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
5.2.
Het verzoek van de ouders om de GI te vervangen zal worden afgewezen. Enerzijds omdat er geen bereidverklaring kon worden overgelegd van de vervangend GI en anderzijds omdat de situatie van [minderjarige] zo complex is dat het niet in zijn belang is om (in ieder geval in dit stadium) over te gaan tot vervanging van de GI.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verleent machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een (netwerk-)pleeggezin, met ingang van 6 december 2016 tot uiterlijk 26 januari 2017;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst af het verzoek van de advocaat van de ouders om de GI te vervangen voor de gecertificeerde instelling het Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Utrecht.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.E.M. van Abbe, mr. A.A.T. van Rens en mr. E.J. van Rijssen, kinderrechters, in tegenwoordigheid van I.M. Reinders als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2016.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden