ECLI:NL:RBMNE:2016:7699

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
10 mei 2017
Zaaknummer
C/16/417945 / FA RK 16-4186
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de Officier van Justitie in verzoek tot voorlopige machtiging op basis van niet-onafhankelijke geneeskundige verklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 juli 2016 uitspraak gedaan in een verzoek van de Officier van Justitie tot het verlenen van een voorlopige machtiging voor de betrokkene, die in een psychiatrische instelling verbleef. De rechtbank heeft vastgesteld dat de psychiater die de geneeskundige verklaring heeft opgesteld, betrokken was bij de behandeling van de betrokkene. Dit is in strijd met de eisen van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ), die vereist dat de verklaring moet komen van een psychiater die niet bij de behandeling betrokken is geweest. De rechtbank heeft de betrokkene, die aanwezig was tijdens de zitting, als boos en afwerend beschreven, en hij heeft aangegeven niet gehoord te willen worden. De raadsvrouw van de betrokkene heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de Officier van Justitie, en subsidiair tot afwijzing van het verzoek, omdat de betrokkene geen machtiging nodig achtte. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw en de verklaringen van de betrokken artsen en psychiater in overweging genomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk is in het verzoek, omdat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het indienen van een verzoek tot voorlopige machtiging. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangrijke rol die een onafhankelijke psychiater speelt in dergelijke procedures, en de rechtbank heeft de Officier van Justitie niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek om de voorlopige machtiging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling familierecht
Locatie Utrecht

zaak/rekestnr.: C/16/417945 / FA RK 16/4186

Voorlopige machtiging

Beschikking van 12 juli 2016

op het verzoek van de officier van justitie van 20 juni 2016 tot het verlenen van een voorlopige machtiging om het verblijf van:

[betrokkene] ,

geboren op [1963] ,
wonende te zonder bekende vaste woon- en verblijfplaats,
verblijvende in St. Altrecht, [locatie] te Utrecht,
te doen voortduren.
De rechtbank heeft kennis genomen van de bij het verzoek overgelegde stukken, waaronder de op 16 juni 2016 ondertekende en met redenen omklede geneeskundige verklaring als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ), alsmede de in artikel 37a van de Wet BOPZ bedoelde aantekeningen en het behandelplan en een verslag van de stand van uitvoering daarvan.
De rechtbank heeft gehoord:
- mr. C. Lamphen, raadsvrouw van betrokkene,
- mw. N. Tjabbes, arts,
- mw. M. Ypenburg, psychiater.
Betrokkene is bij de aanvang van de mondelinge behandeling aanwezig geweest. Ook was mw. N.S. Briefkani-Hamawandi, tolk Arabisch, aanwezig. Betrokkene is erg boos en zegt: ‘U bent honden.’ Hij is vervolgens de ruimte uitgelopen. De rechter heeft hem nog enige tijd gevolgd over de gang en hem gevraagd of hij niet toch op de zitting aanwezig wil zijn, omdat er moet worden beslist of hij nog verder opgenomen moet blijven, maar betrokkene reageert afwerend en loopt verder. De rechtbank heeft hieruit afgeleid dat betrokkene niet gehoord wil worden.
Door het horen van de hierboven genoemde personen, in samenhang met de overgelegde stukken, acht de rechtbank zich in voldoende mate voorgelicht.
De raadsvrouw van betrokkene heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie, nu de psychiater die de geneeskundige verklaring heeft opgesteld, ook betrokken is geweest bij de behandeling van betrokkene. Subsidiair heeft de raadsvrouw geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, nu betrokkene van mening is geen machtiging nodig te hebben. Betrokkene betwist de stoornis en het gevaar. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek voor een kortere periode dan de maximale termijn van zes maanden, in verband met een mogelijke voorwaardelijke machtiging.
De arts heeft verklaard dat het wat beter gaat met betrokkene dan ten tijde van de opname. Betrokkene heeft geen ziektebesef en krijgt medicatie onder dwang. Het gevaar is zodanig aanwezig, dat het ambulant kader opgezet dient te worden alvorens betrokkene de instelling kan verlaten. De arts verwacht gezien de ervaringen uit het verleden verder niet heel veel verbetering.
De psychiater, mevrouw Ypenburg, heeft verklaard dat de psychiater die de geneeskundige verklaring heeft opgesteld, op 29 mei 2016 alleen als achterwacht heeft gefungeerd en in dat kader is geraadpleegd over aan betrokkene te geven noodmedicatie.
In artikel 5 lid 1 BOPZ is bepaald dat de Officier van Justitie bij een verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging een verklaring moet overleggen ‘van een psychiater die de betrokkene met het ook daarop kort te voren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was.’
De rechtbank stelt vast dat de geneeskundige verklaring is opgesteld door mw. dr. G. Boonstra, psychiater en hierna ook te noemen de psychiater, op 16 juni 2016. Uit het bij het verzoek meegestuurde aantekeningen in het medisch dossier van betrokkene bij deze instelling blijkt het volgende. Uit een aantekening van mevrouw A. Meeuwsen, arts, blijkt dat betrokkene op 29 mei 2016 in een zodanige toestand verkeerde dat zij noodmedicatie noodzakelijk oordeelde en dat vervolgens heeft voorgelegd aan de psychiater die als achterwacht fungeerde. Blijkens de aantekening van de psychiater van diezelfde dag is betrokkene niet in contact, hij is fysiek rustig en verblijft in de separeer. Hij weigert eten en drinken. Hij heeft de dag ervoor (28 mei 2016) 5 mg Haloperidol gekregen zonder extrapyramidale verschijnselen, Betrokkene is blijkens de aantekening van de psychiater de dag ervoor met muilkorf binnengebracht, hetgeen indrukwekkend was. Het voorstel van de verpleegkundige om Zuclopentixol met Promethazine voor te schrijven, heeft de psychiater niet gehonoreerd, omdat dat een werking zou hebben die meer is ‘dan noodmedicatie rechtvaardigt’. De psychiater heeft vervolgens opnieuw 5 mg Haloperidol voorgeschreven als noodmedicatie, waar betrokkene het goed op deed en 2 mg Lorazepam, vanwege het uit contact zijn van betrokkene en ‘dan ook effect op eventuele (lichte) katatone kenmerken.’ Ze overweegt dat ze geen 4 mg Lorazepam voorschrijft, omdat betrokkene niet geagiteerd aanwezig is.
Uit het voorgaande blijkt dat de psychiater in het kader van de behandeling van betrokkene als achterwacht op 29 mei 2016 een beslissing heeft genomen om betrokkene (opnieuw) noodmedicatie van 5 mg Haloperidol en 2 mg Lorazepam toe te dienen. Het voorschrijven van psychofarmaca is in algemene zin te beschouwen als een vorm van behandeling. De geestesziekte van betrokkene wordt immers met deze medicatie behandeld.
In artikel 39 BOPZ jo. artikel 2 van het Besluit middelen en maatregelen BOPZ is bepaald dat noodmedicatie kan worden toegepast ‘ter overbrugging van tijdelijke noodsituaties welke door de patiënt in het ziekenhuis als gevolg van de stoornis van de geestesvermogens worden veroorzaakt.’ Hier was sprake van noodmedicatie. Ook de daarmee wat beperkte werking die noodmedicatie mag hebben – en in dit geval ook had; de psychiater heeft een andere voorgestelde medicatie beoordeeld als te verstrekkend en niet passend als noodmedicatie – maakt niet dat er geen sprake meer is van behandeling. De gevolgen van de stoornis van de betrokkene worden immers met deze medicatie geredresseerd en dus behandeld.
Mede gezien het feit dat de tussen de beslissing tot het toedienen van noodmedicatie en het opstellen van een verklaring in de zin van artikel 5 lid 1 BOPZ slechts 18 dagen zijn verstreken en in aanmerking nemend dat met de onderhavige voorlopige machtiging de inbewaringstelling die gold toen de psychiater een beslissing tot noodmedicatie nam, weer verder zou worden voorgezet, is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat bij het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging is overgelegd een verklaring van een psychiater die niet bij de behandeling is betrokken. Gezien het karakter van de verzochte maatregel – vrijheidsbeneming tegen de wil van betrokkene –, de belangrijke rol die een verklaring van een onafhankelijk psychiater speelt bij de bepaling of een machtiging gerechtvaardigd is – de rechter is immers niet deskundig op dit gebied – en de jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens in het kader van artikel 5 EVRM, zal de rechtbank de Officier niet-ontvankelijk verklaren in het verzoek.
De rechtbank verklaart de Officier van Justitie niet-ontvankelijk in het verzoek om het verlenen van een voorlopige machtiging met betrekking tot [betrokkene] .
Deze beslissing is gegeven door mr. A.A.T. van Rens, rechter, in bijzijn van I. van de Ven als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2016.